Groeivorm

(Doorverwezen vanaf Kruipplant)

Planten kunnen in groeivormen worden ingedeeld op grond van hun habitus: hun algemene uiterlijke morfologische kenmerken. Bij de zaadplanten wordt dan bijvoorbeeld gekeken naar de mate van verhouting van de stengel (stam) en de mate en plaats van vertakking, naar het al of niet afvallen van de bladeren en hun algemene vorm.

Zaadplanten bewerken

De indeling in groeivormen naar morfologische kenmerken voor zaadplanten is grotendeels verwerkt in de indeling in levensvormen volgens Raunkiær. De verschillende literatuur over definities van groeivormen en levensvormen is vaak verwarrend en tegenstrijdig. Een min of meer gebruikelijke indeling, waarop naar behoefte variaties worden gemaakt, volgt hieronder.

Levenscyclus en levensduur van zaadplanten
Bij zaadplanten kunnen worden onderscheiden:
  • Raunkiær bewerken

     
    Raunkiær's levensvormen:
    1. Fanerofyt.
    2-3. Chamefyt.
    4. Hemikryptofyt.
    5-6. Cryptofyt.
    7. Helofyt.
    8-9. Hydrofyt.
    Therofyt (wordt niet getoond)

    Christen Christiansen Raunkiær heeft de meest gebruikte de indeling van zaadplanten in levensvormen gemaakt. Deze wordt toegepast in de beschrijvende plantkunde en in de vegetatiekunde. De indeling is gebaseerd op de plaatsing van de organen (zoals knoppen en zaden) die van belang zijn voor het overleven van het ongunstige seizoen (zoals koude winters, droge zomers).

    De indeling in levensvormen van Raunkiær wordt veel gebruikt en is veelvuldig aangepast.
    • Therofyten zijn eenmaal bloeiende (hapaxanthe), kruidachtige soorten die hun levenscyclus voltooien in minder dan een jaar.
       Therofyten vormen geen organen voor overwintering, maar ze overwinteren door zaden.
    • Fanerofyten (→ 1) hebben een houtige stengel of stam en hebben de knoppen meer dan 30 cm boven de grond.
      • bomen hebben een stam, die zich niet direct boven de bodem vertakt.
      • struiken vertakt zich reeds vlak boven de bodem.
    • Epifyten leven vastgehecht op andere planten (niet afgebeeld).
    • Chamefyten zijn rechtopstaande en kruipende planten met de knoppen tussen de één en 30 cm boven de grond.
       De knoppen worden meestal beschermd door de sneeuw en profiteren van het microklimaat boven de bodem.
      • dwergstruiken (→ 2)
      • kussenplanten (stengels alle ongeveer even lang en dicht naast elkaar geplaatst).
      • kruipende planten (→ 3) (met bovengrondse uitlopers).
      • vetplant (bladeren verdikt of afwezig, stengel verdikt; daar vindt de opslag van water plaats).
      • grasachtige planten (met lange smalle bladeren; bv. grassen, zeggen, russen en biezen).
    • Hemikryptofyt (→ 4) hebben hun knoppen direct op de bodem, zodat ze worden beschermd door de strooisellaag.
       De knoppen bevinden zich vaak in basale delen van scheuten van het voorgaande jaar.
      • rozetplanten (hebben een zeer verkorte stengel met een bladrozet).
      • polvormende planten.
      • rechtopstaande en opstijgende planten.
    • Geofyten of kryptofyten vormen ondergrondse in de organen voor overwintering en knoppen die bijzonder goed worden beschermd.
      • knolgeofyten (→ 6) (overwintering met knollen).
      • bolgeofyten (→ 6) (overwintering met bollen).
      • wortelstok-geofyten (→ 5) (overwintering met wortelstokken).
    • helofyten, telmatofyten of moerasplanten (→ 7): moerasplanten met luchtkanalen als aanpassing aan een zuurstofarm milieu.
    • hydrofyten of limnofyten (→ 8+9): drijvende en ondergedoken waterplanten.
    • amfifyten die aangepast zijn aan een wisselende omstandigheden, vaak met land- en watervormen.
  • Korstmossen bewerken

    Een gebruikelijke indeling bij korstmossen:

    • Korstvormige korstmossen
    • Bladvormige korstmossen
    • Struikvormige korstmossen
    • Baardvormige korstmossen
    • Haarvormige korstmossen
    • Geleivormige korstmossen

    Levermossen bewerken

    Bij de levermossen kan onderscheid gemaakt worden in folieuze of bebladerde levermossen en thalleuze levermossen.

    Mossen bewerken

    Een globale indeling bij de mossen is die op grond van kun algehele vertakkingswijze, de bouw van de plant met van stengels en zijtakken en de plaats van de sporenkapsels. De onderscheiden groepen zijn topkapselmossen, slaapmossen en cladocarpe mossen. Enkele groepen passen niet goed in deze indeling, zoals de veenmossen.

    Een wat nauwkeuriger indeling bij mossen is:

    • Eenjarige mossen
    • Alleenstaande mossen
    • Lage zoden
    • Kussens
    • Waaiers
    • Matten
    • Hoge zoden
    • Weefsels
    • Hangende mossen
    • Boomvormige mossen

    In zijn mossentabel (een determinatietabel voor levermossen, mossen en hauwmossen) onderscheidt Margadant de volgende praktische groepen:[1]

    1. thalleuze levermossen
    2. bebladerde levermossen
    3. veenmossen
    4. topkapselmossen
    5. slaapmossen:
      • boompjesmossen
      • dubbelgeveerde mossen
      • 'haakmossen'
      • klauw- en sikkelmossen
      • platte slaapmossen
      • mollige slaapmossen
      • puntmossen
      • geplooide slaapmossen
      • enkel geveerde slaapmossen
      • kortcellige slaapmossen
      • generfde en ongenerfde restgroepen