Gebruiker:Hardscarf/Kladblok

 
 
 
 
 

[[Verdedigingswerken van Groningen]] bewerken

De Nederlandse stad Groningen heeft in de loop van haar geschiedenis tijdens vier opeenvolgende perioden verschillende verdedigingswerken gehad:

  1. 11e eeuw - 13e eeuw: aarden omwalling
  2. ca. 1260 - 1470: stenen stadsmuur
  3. 1470 - 1594: Het Bolwerk: combinatie van stenen muur met aarden bolwerken
  4. 1594 - 1876: Vestingstad Groningen: volledig stelsel van aarden bolwerken

De eerste drie perioden zijn grotendeels in kaart gebracht door Van Giffen en Praamstra.[1][2] Eerder schreef Feith eind 19e eeuw al diverse artikelen over de vestingwerken in de Groninger Volksalmanak. Over de eerste twee fasen is weinig bekend uit historische bronnen, waardoor de kennis hierover vooral uit archeologische opgravingen komt. Uit de derde fase zijn veel oorkonden en stadsrekeningen (vanaf 1527) en vanaf de tweede helft van de 16e eeuw ook een aantal kaarten overgeleverd. Bij deze bronnen is het altijd de vraag in welke mate ze overeenkomen met de realiteit op een gegeven moment: in welke mate zijn ze betrouwbaar (door wie en voor wie zijn ze gemaakt) en uit welke tijd stammen ze? Soms zijn het kopieën van bestaande gegevens en soms zijn verschillende bronnen of kaarten uit verschillende perioden (al dan niet foutief) gecombineerd of heeft de kroniekschrijver of kaartmaker zelf fantasievolle elementen toegevoegd. Dergelijke bronnen kunnen echter wel details bevatten die iets kunnen zeggen over de stad. Over de vierde fase is verreweg het meeste bekend door de vele schriftelijke bronnen gedurende haar bestaan. Vanaf de jaren 1980 is de kennis over de vestingwerken steeds verder toegenomen door nieuwe opgravingen en wetenschappelijk onderzoek. Vroeger geuite hypothesen over de verdedigingswerken zijn daarbij soms als onwaarschijnlijk weerlegd.

[verder uitwerken]

Verder met bewerken

tekst

  • Van der Laan herlezen p. 48/54 (gescand)
    • p. 48: 'sancte Martens thoren': 1536
    • p 54 (foto) herlezen voor context torens rond stad
  • tekst herzien: structuur gelijk trekken
  • rest afbeeldingen herplaatsen

Georefereren

Afbeeldingen

Literatuur

  • Groningen 1040: vanaf p. 97
  • Literatuur (GA):
    • Paul Baks (1988) De dwangburcht van Graaf Edzard I van Oost-Friesland in Groningen: 1506-1514

Eerste fase (11e - 13e eeuw) bewerken

Over de eerste fase is veel geschreven. Van Giffen en Praamstra maakten in hun publicatie in 1962 onderscheid naar 3 opeenvolgende fasen (wal met gracht eind 10e of eerste helft 11e eeuw, twee grachten met singel in de eerste helft van de 11e eeuw, verhoging van de wal met de plaatsing van een staketsel in de eerste helft van de 12e eeuw), maar maken niet duidelijk op welke vondstmaterialen dit gebaseerd is en gebruiken een aantal historische bronnen zonder bronnenkritiek. Dit onderscheid is daarom door stadsarcheoloog Gert Kortekaas als onbetrouwbaar van de hand gewezen.[3] Ook een hypothetische reconstructie van Gerrit Overdiep van een eerste omwalling om de bisschopsgoederen in het noordoosten van de binnenstad wordt als onwaarschijnlijk gezien. Sinds de jaren 1980 is op basis van opgravingen en interdisciplinair onderzoek meer bekend geworden over deze eerste fase, al blijft veel nog onzeker.

Aanleg bewerken

De eerste aarden omwalling (landweer) werd waarschijnlijk aangelegd op initiatief van de bisschop van Utrecht in de tijd van de de schenking van de Villa Cruoninga aan het bisdom. De aanleg vond waarschijnlijk plaats in de 11e eeuw. Aan de Singelstraat is bij archeologische opgravingen een paaltje teruggevonden met een kapdatum van rond 1034, wat mogelijk op de bouw in deze periode kan wijzen[4], al zijn er feitelijk geen andere dateerbare sporen teruggevonden van deze stadswal.

Zuidwestelijke loop van de Drentsche Aa
Van oudsher werd gedacht dat de Drentse A aan zuidwestzijde van de stad oorspronkelijk verder naar het oosten heeft gelopen. De oorspronkelijke bedding zou dan ten zuiden van de Akerk moeten hebben gelopen[noot 1] en in fasen tussen de 11e[5] en 13e eeuw verlegd werd naar het zuidwesten naar een locatie evenwijdig aan de Reitemakersijge, die bij de Kleine der A weer aansloot op de huidige loop.[6] Aan de hand van booronderzoek is echter vast komen te staan dat de Aa ter plekke nooit oostelijker heeft gelopen. De oorspronkelijke loop zal eerder westelijker hebben gelopen nabij het Hoornsediep en mogelijk de Pottenbakkersrijge en vandaar uit naar de stad toe gekanaliseerd zijn.[7] Wel kan het vroegere drassige gebied ten zuiden van de Brugstraat ('de Segge') wellicht een restant van het vroegere stroomgebied zijn geweest.[8]

De eerste stadswal werd aangelegd aan binnenzijde van de diepenring van het toenmalige dorp Cruoninga, dat bestond uit een min of meer rechthoekig gebied van iets minder dan een vierkante kilometer. Cruoninga is een van de twee nederzettingen waaruit Groningen vermoedelijk is ontstaan.[9][10][noot 2]

De stadswal omsloot het dorp in elk geval aan drie zijden: Van de Munnekeholm tot aan de Vishoek werd de grens namelijk al gevormd door de Drentsche Aa, die als natuurlijke barrière fungeerde. Hier liep vermoedelijk geen wal, maar dit is niet geheel onzeker. De precieze zuidwestgrens langs de Drentsche Aa is overigens wat onzeker omdat lange tijd gedacht is dat de Drentsche Aa hier langzamerhand vanuit het noordoosten naar het zuidwesten is verplaatst (zie kader). Deze liep echter waarschijnlijk meteen al langs het zuiden van de Munnekeholm en vervolgens langs de Reitemakersrijge naar de Kleine der A.

De wal zelf liep in een U-vorm vanaf de A langs de noord-, oost- en zuidzijde. De wal starte aan noordzijde ter hoogte van de Vishoek en liep vandaar uit langs de Hoekstraat, Muurstraat, Hardewikerstraat en Hofstraat, waarna deze afboog naar het zuiden langs de oostzijde van het Prinsenhof, Singelstraat, Schoolstraat en Achter de Muur. Daar boog de wal af naar de Peperstraat in het zuidwesten en liep verder langs de Kleine Peperstraat en de Burchtstraat.[noot 3] Daar boog de wal af naar het westen. De zuidelijke wal stond ergens tussen de Nieuwstad en het Zuiderdiep. Een groot deel van deze straten droegen tot 1874 de naam 'Achter de Muur'.[noot 4]

De stadswal had een hoogte van ongeveer 4 meter met bovenop houten staketsels. Om de wal lag een (dubbele) deels droge greppel van ongeveer 20 meter breed. Aan binnenzijde liep een pad.

Poorten bewerken

In de wal werden in de loop der tijd ten minste twee poorten gebouwd aan de ingangen van de doorgaande wegen:

Waarschijnlijk werden de Ebbingepoort en de Oosterpoort echter ook al gebouwd bij de aanleg van deze eerste vestingwal. De Poelepoort werd waarschijnlijk later (mogelijk nog in de 12e eeuw) ingepast in de wal bij de aanleg van de Poelestraat.[15] In 1192 werd de eerste Abrug over de A gelegd, mogelijk ter plaatse van een bestaande voorde.[16] Er werd toen waarschijnlijk nog geen poort gebouwd aan die zijde van de plaats.

Eerste pogingen tot versterking (12e eeuw) bewerken

Vermoedelijk hadden de bewoners van de stad liever meteen een muur gehad, want in de Narracio staat dat bisschoppen Hartbert en Boudewijn II in de 12e eeuw er bij de bewoners van de plaats op aandrongen om niet zelf een stadsmuur te bouwen.[17] Vermoedelijk ging het daarbij net als bij latere vermeldingen in die eeuw niet om stenen, maar om houten muren. Er zijn behalve bij de poorten (za de Herepoort) namelijk geen resten van geïmporteerde tufstenen teruggevonden en de techniek van het bakken van stenen ontstond hier pas in de 13e eeuw.[18] De bewering in de kronieken van Eggerik Beninga[19][20] en Johan van Lemego[21] als zouden de Groningers zonder toestemming van de bisschop in 1110 stenen muren en torens hebben gebouwd, waarna bisschop Godebald volgens verschillende bronnen in 1112 de Groningers gedwongen zou hebben deze weer te slechten en de houten palissaden te herstellen[22][23] lijkt dan ook niet te kloppen. Feith geeft in 1895 al aan dat deze bewering een verzinsel is van 'Ocko Scharlensis', het alter ego van Andreas Cornelius.[24]

In 1139 stelde bisschop Hartbert zijn broer Leffert aan als prefect van Groningen. Iets later maakte Hartbert een reis naar Rome, waarbij hij bij terugkeer werd geconfronteerd met een opstand in de Walburgkerk.[25] Nadat hij deze had neergeslagen door de opstandelingen uit te hongeren liet hij de bestaande aanzetten tot deze muren wederom slechten. Volgens de Narracio liet hij daarop de Groningers in 1143 zweren de stad niet te zullen ommuren.[26][27] In 1189 deden opstandelingen in de stad nogmaals een poging om een muur te bouwen tijdens een kruistocht van de prefect.[28] Ze werden volgens de Narracio vervolgens tot hun woede herinnerd aan hun eed uit 1143, maar pas na de dood van bisschop Boudewijn II in 1196 zouden de gemoederen zijn bedaard.[25]

Strijd om de stad (1227 - 1258) bewerken

Begin 13e eeuw werd een strijd uitgevochten om de macht over de plaats, waarbij uiteindelijk de burggraaf of prefect van Groningen een groot deel van zijn macht verloor. De prefect werd gesteund door ridders (borgmannen of ministerialen), waarvan de machtigste met name vanaf die tijd nabij de plaats Groningen gingen wonen, vermoedelijk met name bij doorgaande wegen langs de Hunze in woontorens, zaaltorens of mottekastelen zoals het Cortinghuis, het Vrydemahuis, 'Elba', de Gronenburg, het Kasteel Selwerd, de Wolfsbarge en de 'Zernikeburcht' (of Kasteel Selwerd II).[noot 5][12] De oorsprong van deze burchten is vanwege het ontbreken van historische bronnen soms onzeker. Mogelijk zijn ze (van origine) deels ook door tegenstanders gebouwd.[29] Ook zijn er blijkens onderzoek ook elders in het Gorecht in die tijd mogelijk kastelen geweest.[30] In 1227 werd de plaats ingenomen en in brand gestoken door een coalitie van Fivelgoërs, Vredewoldenaren, Drenterwolders, Drenten en Gelkingen, die de prefect (Egbert II) verjoegen. Dat jaar wordt Groningen ook voor het eerst een stad genoemd. Prefect Egbert heroverde de slecht verdedigde stad echter al snel met hulp van troepen uit Hunsingo. In 1242 werd de stad na ruzie om de Gronenburg opnieuw in brand gestoken na gevechten tussen de Gelkingen en Eeldenaren enerzijds en de prefect en Peizenaren anderzijds. In 1250 sloten de Fivelgoërs en Hunsingoërs na 22 jaar oorlog vrede en keerden zich tegen de stad, die zich onmogelijk had gemaakt door de graanprijs te verhogen nadat de oogsten door overstromingen waren mislukt en bovendien de marktvrede verstoord had en edellieden uit Fivelingo gevangen had gezet. Een eerste aanval mislukte, maar nadat zij hulp hadden gekregen van troepen uit Menterne, wisten ze de stad na een langdurig beleg in het voorjaar van 1251 opnieuw te veroveren. Daarop eisten ze dat de stedelijke versterkingen en de ongeveer 20 bestaande steenhuizen in de stad moesten worden neergehaald. En dat de ridders uit de stad moesten vertrekken.[25] Prefect Koenraad wist de stad in 1252 (en niet in 1255) te heroveren, maar deze werd kort daarop weer heroverd door Ommelander Friezen. De prefect mocht blijven, maar verloor zijn militaire macht. Daarmee wist de stad feitelijk met de hulp van de Ommelander Friezen zich tot min of meer vrije stad weten te ontwikkelen. In 1258 werd een vredesverdrag gesloten tussen de stad en Fivelgo en brak een rustigere periode aan.[31]

Tweede fase (13e eeuw - 1469) bewerken

Aanleg (13e en 14e eeuw) bewerken

In de tweede fase werd een stenen stadsmuur gebouwd, waarvan de bouw ergens na 1260 lijkt te zijn begonnen. De bouw zou deels een reactie kunnen zijn geweest op de verwoestingen als gevolg van de oorlogen in de periode daarvoor.[32] De eerste vermelding van deze muur zou volgens sommige bronnen uit 1262 zijn.[33][noot 6] Vermoedelijk heeft deze aanleg vanwege de hoge kosten en vele benodigde bouwlieden plaatsgevonden in etappes, die zich hebben uitgespreid over een langere periode. Bij gebrek aan bronnen of archeologisch dateerbare resten is de bouw niet scherper te dateren dan ergens in de 13e of 14e eeuw.[18] Sommige delen bleven nog lange tijd van hout. Regelmatig worden nog nieuwe archeologische vondsten gedaan, waardoor de bestaande theorieën over de aanleg moeten worden bijgesteld.

Bij de bouw werd de bestaande wal werd mogelijk deels afgeplat om de palissaden te kunnen vervangen door een nieuwe gemetselde stenen stadsmuur van ongeveer 5[32] tot 6 meter hoog en slechts 2 kloostermoppen (ca. 60 tot 90 centimeter) breed.[15] De muur werd voorzien van torens en stenen poorten, waarbij de Apoort als zesde poort werd toegevoegd aan stadszijde. De kloostermoppen die hiervoor gebruikt werden, werden deels hiervoor gebakken nabij de stad. Aan noordzijde zijn zandkuilen aangetroffen die vermoedelijk werden gebruikt bij de bouw.[32] Een deel van de stenen kwam van steenhuizen uit de omtrek die in opdracht van de stad gesloopt waren.

Rondom werd een tweede droge gracht gegraven. Aan zuidoost- en zuidwestzijde werd deze gracht Kattendiep (Kattendeep) en in de 16e eeuw tussen Poelepoort en Papenpoort ook wel 'olde (stad) deep' of 'olde stadt graft' genoemd.[34][35] Er werd een tweede singelgracht aangelegd aan zuidzijde (ter hoogte van het Zuiderdiep[10][noot 7]), die enkel een verdedigende functie had en niet voor de scheepvaart in gebruik was. Tussen beiden lag een singelwal.[24] In het zuidwestelijk zompige deel van de stad ter hoogte van de Reitemakersrijge werd vermoedelijk in de 14e eeuw een 6 meter brede vestinggracht aangelegd. Hier bevond zich toen nog geen stadsmuur.[36][37] Aan binnenzijde van de muur lag een wetering voor de afwatering op de grachten, waarschijnlijk via een overlaat. Deze werd aan noordzijde en mogelijk toen ook aan de zuidzijde in de 14e eeuw dichtgegooid.[38]

Torens bewerken

De muur telde ongeveer 20 uitspringende muurtorens op plekken waar de muur een knik maakte. Deze muurtorens waren waarschijnlijk om en om halfrond en rechthoekig van vorm.[noot 8][noot 9]

Van een aantal muurtorens, die tussen de 13e en 15e eeuw gerealiseerd werden is de naam bekend die deze had in stadsrekeningen in de 16e eeuw. De locatie is echter niet altijd met zekerheid bekend, doordat de kaarten waarop deze aangegeven staan niet altijd met elkaar overeenkomen en de locatie van de torens vaak moet worden afgeleid uit de aanwezigheid van andere met naam genoemde veldnamen. Ook heeft dezelfde toren soms meerdere namen en zijn er bijvoorbeeld 3 kruittorens.[39] Vanaf de Herepoort gerekend met de klok mee zijn de volgende torens met naam en locatie (soms bij benadering) bekend:

  • de Graalstoren (1552: naar de laatste huurder Jacob Grael), (vermoedelijk) nabij de Haddingestraat[40]
  • de Beulstoren (ook 'bodelstoren', bodel=beul[41]) of Scherprechterstoren (1536) tussen Torenstraat 18 en 20[11]
  • de Ulentoren nabij het einde van de Reitemakersrijge (1466)[42][43]
  • een aantal torens langs de A (zie Verdediging van de A)
  • de Bussenschuttendoeltoren ten westen van de Oude Kijk in 't Jatstraat. Deze naam kreeg de toren overigens pas na de realisatie van het bussenschuttendoel rond 1548. De erfafscheiding van de bussenschuttendoel lag 9 roe (ca. 37 meter) ten westen van de Oude Kijk in 't Jat.[40]
  • de toren bij het westerbussenhuis (een wapenopslagplaats), direct ten oosten van de Ebbingepoort[40][44]
  • de Rug(h)e Toren (alleen genoemd in stadsrekeningen tussen 1568 en 1572).[40] Deze toren stond ergens in de muur tussen de Ebbingepoort en de Sint-Jansstraat. Mogelijk ook een andere naam voor de Tibbetoren, Relanstoren of de Kruittoren.
  • de Tibbetoren aan de Hofstraat. In 1459 vervangen.
  • de Relanstoren (toren van Relan wantscherer) of Relamstoren ergens nabij de latere Prinsenhof (1510)[45], vermoedelijk eveneens in 1459 vervangen[46]
  • de (bussen)Kruittoren ter plaatse van het huidige Provinciehuis aan de Singelstraat, ten oosten van de Sint-Walburgkerk (1510).[45] Door Van der Laan iets noordelijker geplaatst nabij de latere Gardepoort (Turfstraat 4), waar ook resten van een toren zijn opgegraven. Bij opgravingen aan de Singelstraat zijn resten gevonden die erop wijzen dat de Kruittoren hier heeft gestaan, maar er waren volgens Van der Laan vermoedelijk twee kruittorens in de noordoostelijke stadswallen tussen het wester- en oosterbussenhuis.[40]
  • de Pijperstoren of Piperstoren (1427, 1429 en 1526)[24][40] die door Van der Laan gelijkgesteld wordt aan de toren bij het oosterbussenhuis. De Pijperstoren stond ten noorden van een perceel achter de Maartensschool aan de Singelstraat.[47]
  • de Kruittoren ter hoogte van de eetzaal van het Pepergasthuis[40] [48]
  • de Hindricxtoren ('Hinrixthoren', 1541) mogelijk nabij de ziekenzaal van het Pepergasthuis ten noorden van het Gedempte Kattendiep.[49] De gelijknamige Johan Hinrixwal aan buitenzijde van de stadsmuur ten oosten van de Oosterpoort wordt genoemd in 1527, in 1536 en tussen 1541 en 1543, maar de exacte locatie is niet bekend.[40][50]
  • de Hamburgerbiertoren (Homborgherbeer thoren, 1510[51], hoghe thoren, 1548[52]) 'mydwegs' tussen de Oosterpoort en de Herepoort nabij het (Grote) Hamburger bierhuis.[24]

Weerpleinen en doelen bewerken

Om tijdens belegeringen uitvallen te kunnen doen vanuit de stad werden aan de kanten waarvan men een aanval zou kunnen verwachten weerpleinen aangelegd: verbrede stukken in de straat nabij de poorten waar soldaten konden worden opgesteld tijdens een belegering, bijvoorbeeld voor het doen van een uitval. Een werd aangelegd voor de Poelepoort in het oosten en een voor de Herepoort in het zuiden. Later ontstond zo ook de Rademarkt. Deze verbrede straten werden in vredestijd gebruikt voor het plaatsen van turf of de wagens van handelaren. De schutterij van de stad bezat in elk geval vanaf de 14e eeuw een 'doele' (schietbaan) ten noordoosten van het Martinikerkhof. In het noordwesten van de stad bevond zich in de 16e eeuw een 'bussenschutten doel'.[53]

Verdediging van de A bewerken

Vermoed wordt dat de kade bij de Hoge der A destijds samen met de nieuwe Apoort de westelijke grenslinie vormde.[54]

Van den Broek denkt dat het niet uit te sluiten is dat er in die periode een stadswal langs de A kan zijn opgericht aangrenzend aan de eerder genoemde Apoort, die mogelijk als de 'muur van de toren' met hostium (opening) voorkomt in een oorkonde over de Abrug uit 1263.[33] Tuin acht dit echter niet waarschijnlijk, omdat vanwege het zompige karakter van het gebied ten westen van de stad van deze kant waarschijnlijk destijds toch geen aanval verwacht hoefde te worden.[55] Zeker is wel dat ter plaatse van de Hoge der A (ten noorden bij de A) toen een muur met een aantal torens gebouwd werd, waaronder:

  • de Meester Albertstoren, later Kassentoren genoemd: aan de Hoge der A, direct ten zuiden van de latere Kranepoort.
  • Een vierkante toren direct ten zuidwesten daarvan.[56][24]
  • de Harkestoren[57] of Ronde toren: aan de Hoge de A aan het einde van de Visserstraat[58]; ten zuiden van de Meester Albertstoren. In 1434 werd deze toren verplaatst en herbouwd als vierkante toren.[59] Begin 17e eeuw was in deze toren een herberg gevestigd met de naam De Groninger Toorn.[55]
  • de Turftoren (vermoedelijk, genoemd vanaf 1404): aan het westeinde van de Turftorenstraat.[60] De locatie was vermoedelijk op de wal tussen de A en het Menrediep.[61]
  • een toren aan noordzijde van van de Abrug.[62]

Waterpoorten bewerken

In het tracé langs de A bevonden zich ook een tweetal 'waterpoortjes' met een bijzondere functie. Deze poortjes hadden een breedte van 7 voet (2,1 meter). Een werd in 1428 'ten noorden bij de A' tussen de Meester Albertstoren en de Harkestoren gebouwd.[63] Dit poortje diende voor het putten van water uit de gracht en het laden en lossen van schepen.[64][55] Een andere was de Katrijper waterpoort aan het einde van het Katrijp (de huidige Schuitemakersstraat), die voor het eerst genoemd werd in 1527. Deze diende voor de afvoer van water uit het stadsdeel tussen de Munnekeholm en de Brugstraat.[62] Later werden dit doorgangen in de muur. De Katrijper waterpoort werd in 1572 aangewezen als plek voor het spoelen van wol door wantscheerders (of lakenbereiders), waarop zich lakennijverheid ontwikkelde rond deze poort.[55] Er was mogelijk een aanlandplek voor schepen aan de voet van de muur aan stadszijde of aan de andere kant van de A.[5] Omdat de A de plek was waar water direct langs de verdedigingswerken stroomde, bevonden zich aan andere zijden geen waterpoorten.[55][noot 10]

Afbraak en herbouw aan noordzijde bewerken

Tussen 1332 en 1338 woedde er opnieuw strijd tussen de prefect en de Ommelanden. De Ommelanden wisten de stad in 1338 te veroveren, waarbij alle kastelen van de borgmannen werden verwoest, waaronder het kasteel Selwerd, het Cortinghuis en mogelijk ook het Vrydemahuis.[65] Daarmee waren alle vestingen van de borgmannen rond de stad verdwenen en eindigde feitelijk min of meer hun tijdperk.[30] De stad werd daarop in een vredesverdrag in 1338 gedwongen om de muur tussen de Boteringepoort en de Ebbingepoort samen met deze poorten af te breken en te vervangen door een houten versterking.[66] Tegelijkertijd moesten 6 steenhuizen van borgmannen in de stad worden ontdaan van hun weergangen en verder alle andere versterkingen gesloopt worden. Feith vermoed dat de muur nooit daadwerkelijk is afgebroken[24] terwijl Overdiep denkt dat deze tot 1459 van hout moet zijn geweest (zie verder).[67]

In 1361 werd uit resten van het afgebroken kasteel Selwerd een nieuwe stenen muur opgetrokken aan noordzijde tussen de Boteringepoort en de Ebbingepoort. De Boteringepoort zelf werd in de 14e eeuw 2,5 meter naar buiten verplaatst.[68]

Dubbele grachten aan west- en oostzijde bewerken

Waarschijnlijk werd nog in de 14e eeuw het Menrediep als tweede singelgracht aan westzijde gegraven. Deze gracht lag op enkele tientallen meters ten westen van de A aan oostzijde van de huidige Sledemennerstraat[11] en langs de Westerhavenstraat .[69] De aanleg daarvan kan mogelijk deels te maken hebben met het vergrote bereik van de toen nog primitieve bussen in de 14e eeuw, waarvoor het graven van een extra diep op deze plek al soelaas bood omdat het geschut deze afstand toen nog niet goed kon overbruggen en de stad zodoende beter beschermd was tegen aanvallen. Het aanleggen van extra versterkingen zoals aan zuidzijde van de stad gebeurde, was toen op deze plek nog niet goed mogelijk. Het maken van afspraken over het plaatsen van een zijl bij de Paddepoel door de stad Groningen in 1332 kan mogelijk verband gehouden hebben met de watervoorziening van deze gracht en de A in droge perioden om ze zo als verdedigingslinies in stand te kunnen houden.[60] Door het graven van dit Menrediep ontstond een eiland en werd de A een binnengracht, waarvan onbekend is of deze zijn open verbinding met zee behield.[5] Met het graven van het Menrediep verkreeg de stad een extra haven voor zeeschepen.

Aan oostzijde vormde het Schuitendiep vanaf ongeveer 1260 een 'staande' stadsgracht. Rond 1400 werd het Schuitendiep vanaf Waterhuizen vergraven en langs de bestaande gracht bij de stadsmuren geleid als tweede en bevaarbare singelgracht. Dit diep werd de nieuwe scheepsverbinding naar de zuidelijker gelegen veengebieden en was destijds de enige bevaarbare gracht. Het Schuitendiep stond in verbinding met het Selwerderdiepje (samen nye graft genoemd) en stroomde bij het Cortinghuis bij Borgham (nu De Hoogte) weer in de Hunze. Dat de Hunze als tweede gracht werd aangelegd had waarschijnlijk te maken met het feit dat als deze tijdens een belegering door de vijand zou worden drooggelegd, er altijd nog een natte gracht zou zijn.[70] De tussenliggende wal droeg de naam Kalkwal. De oude gracht werd ook wel Kattendiep genoemd en liep niet naar het oosten zoals het huidige Gedempte Kattendiep, maar naar het noordoosten parallel aan de stadsmuur aan buitenzijde van Achter de Muur naar de oude (Binnen-)Poelepoort.[34][noot 11]

Friese oorlogen en groei van de invloed van de stad bewerken

Eind jaren 1390 raakte Groningen betrokken bij de Friese Oorlog en daarmee bij de strijd tussen de Schieringers en Vetkopers. De stad Groningen was in handen van de Schieringers. Bisschop Frederik van Blankenheim was ondertussen bezig zijn wereldlijke macht uit te breiden en richtte zich daarbij ook op Groningen, dat alleen in naam zijn heerschappij accepteerde. Toen de Vetkopers hem vroegen om hulp tegen de stad, eiste de bisschop dat Groningen de Vetkopers en zijn troepen in de stad zou laten. Toen hieraan geen gehoor werd gegeven deed hij in 1401 vanuit het zuiden een aanval op de stad.[71] Deze mislukte echter, onder andere omdat de stad niet kon worden omsingeld en de Ommelanden de stad te hulp schoten.[72] In 1405 werd er uiteindelijk toch een vredesverdrag gesloten met de bisschop, die het gerecht en heerlijkheid van Go en Wold kreeg, die Groningen in 1392 van het Domkapittel had gepacht (zonder toestemming van de bisschop). Het bleef echter onrustig. In 1413 brak de Grote Friese Oorlog uit. Schieringers onder leiding van Coppen Jarges wisten dat jaar tijdens een oproer de stad in handen te krijgen. In 1415 werden de vestingwallen echter bij verrassing 's nachts ingenomen door Vetkopers onder leiding van Keno tom Broke, die met ladders over de muur klommen en vervolgens de poort openzetten voor hun leger. Een poging van de Schieringers om het gebied weer in te nemen strandde door de verloren Slag bij Okswerderzijl. In 1419 bereidde Frederik van Blankenstein een nieuwe aanval op de stad voor en accepteerden de Groningers alsnog zijn heerschappij[73], al bleven ze in de praktijk heer en meester over hun eigen zaken.[72] In 1422 werd de Vrede van Groningen gesloten en brak een rustigere periode aan. Na de dood van Frederik van Blankenheim in 1423 verzwakte de positie van het bisdom, terwijl de stad steeds machtiger werd en zich steeds onafhankelijker ging opstellen. Tijdens de Utrechtse Oorlog schoot zij in 1456 bijvoorbeeld de stad Deventer te hulp bij het beleg en hoewel zij vervolgens bisschop David van Bourgondië toch als heer moest erkennen, was deze in de praktijk niet in staat om zijn rechten af te dwingen en verpachtte in 1460 zelfs het Gorecht aan de stad.[74]

Versterkingen in de 15e eeuw bewerken

Bij de Boteringepoort werd mogelijk nog tijdens de Friese oorlogen vermoedelijk een schansje gebouwd.[75]

De vestinggracht bij de Reitemakersrijge werd in het begin van de 15e eeuw gedempt, waarna op het zuidelijke talud ervan een stadsmuur werd gebouwd. Deze muur had een breedte van 90 centimeter.[37][noot 12] Mogelijk werd bij de bouw van deze muur ook de Ulentoren gebouwd, die zich aan het einde van de Reitemakersrijge bevond. Tevens zijn in een knik van deze muur de resten van mogelijk nog een kleinere toren teruggevonden ter hoogte van Reitemakersrijge 6, al zou dit ook een ander fundament kunnen zijn.[37] In oorkonden tussen 1406 en 1475 is ook sprake van een 'Heerstrate nije poorte' en een 'Oosterstrate nije poorte', wat erop lijkt te wijzen dat er daar ook twee poorten waren en de muur ter plekke werd opgeschoven naar buiten.[24]

Een oorkonde uit 1434 verhaalt dat de ronde Harkestoren mocht worden afgebroken, waarbij deze mogelijk wat meer naar het westen werd verplaatst in vierkante vorm.[59][64]

In 1459 werd een stuk muur ten noorden van de Walburgkerk vanaf de 'olde tooren' naar het 'suuden streckende' hersteld met resten van de in 1436 afgebroken Cortinghuis (vermoedelijk de tweede fase)[76] en Selwerderhuis[noot 13], zo valt te lezen in de kroniek van ofwel Johan van Lemego (ca. 1470) of een anonieme schrijver in de kroniek van Sicke Benninge (ca. 1530).[21][77] Het gaat hier om hetzelfde tracé als de muur die in 1338 moest worden afgebroken.[67] Onderdeel hiervan waren 'twe cleynen ende twe groten' torens: hieronder bevonden zich waarschijnlijk de Tibbetoren in de kelder van het pand Hofstraat 36 en de Kruittoren die onder het noordelijke deel van de nieuwbouw van het Provinciehuis aan de Singelstraat.[11] Uit opgravingen in 1993 is gebleken dat de halfronde Kruittoren toen werd gewijzigd van een halfronde naar een vijfzijdige toren.[78] Beide torens werden toen dus herbouwd.

Derde fase: Het Bolwerk (1469 - 1594) bewerken

Vanaf ongeveer 1470 werden de stenen muren geleidelijk aan vervangen door aarden bolwerken om zo beter bestand te zijn tegen vijandelijke aanvallen. De middeleeuwse muren waren niet bestand tegen de sterkere artillerie van die tijd, die steeds meer gebruik maakte van buskruit.[79] Ook waren ze niet geschikt om kanonnen op te plaatsen omdat bij het afvuren van de kanonnen door de terugslag de muren beschadigd konden raken.[80] De bestaande torens werden in de loop der tijd deels verlaagd om een minder makkelijk doelwit voor vijandelijke belegeraars te vormen.[81]

De nieuwe aarden vestingwallen werden gezamenlijk ook wel het Bolwerk genoemd. Tijdens de hele roerige 16e eeuw werd er aan dit bolwerk gewerkt. In deze periode werd er tot twee maal toe een dwangburcht bij de stad aangelegd. De overgang naar de vierde fase wordt door nog een derde dwangburcht gemarkeerd.

Aanleg (1469-1471) bewerken

Kort voor 1470 werd besloten om de stedelijke verdedigingswerken grondig te verbeteren. Dit werd gedaan in samenwerking met inwoners uit het Gorecht en een groot aantal kerspelen uit de Ommelanden, waaruit ruim 1400 man kwam om tegen kost en inwoning mee te helpen.[24] De directe aanleiding hiervoor was volgens een kroniekschrijver in het Ostfriesisches Urkundenbuch 'omme anx ende geruchte van hertoich Karel'[82]: Zowel de stad-Groningers als de Ommelanders waren beducht voor een aanval van Karel de Stoute, die Friesland in dreigde te zullen lijven en daarmee ook een einde zou maken aan de zogenoemde Friese Vrijheid.[83] Tezamen kregen deze vestingwerken de naam het Bolwerk. In 1473 zou het verbond tussen de Ommelanden en de stad Groningen nog versterkt worden met het Grote Verbond.

Omdat de stadsmuren in de 15e eeuw niet bestand bleken tegen kanonskogels vormde de kern van de nieuwe verdedigingswerken een nieuwe lagere, maar bredere aarden wal die waarschijnlijk enkele meters hoog was en was voorzien van een stenen borstwering.[12][noot 14] Op de wal werden doornstruiken geplant en wilgen, die door de 'stadshegener' (tuinier) werden onderhouden.[84] Met de aanleg van het Bolwerk werd de stad vergroot in het zuiden en westen, waarbij de vermoedelijk reeds in de 12e eeuw verdwenen zuidelijke nederzetting ook binnen de vesting werd getrokken.[15][2] Aan westzijde werd vermoedelijk een aarden wal opgeworpen op het terrein tussen de A en het Menrediep, aan westzijde van de huidige Sledemennerstraat, ter hoogte van de huidige (en hoger gelegen) Westerbinnensingel. Hierdoor bleven er echter twee zwakke plekken: aan noord- en zuidzijde, waar de A en het Menrediep in verbinding met elkaar stonden. Deze uitbreiding wordt door Van Giffen en Praamstra in hun werk uit 1966 de Bourgondische uitleg genoemd.[85] In het noorden en oosten werd het nieuwe bolwerk vlak voor de bestaande stadsmuur aangelegd op het terrein tussen de beide grachten, waarvoor de binnengracht werd gedempt.[4][12] De nieuwe stadswallen werden vooral gebruikt voor het vervoer van geschut eroverheen en om er kanonskogels in te kunnen smoren.[15] Rondom werd een bredere stadsgracht aangelegd. Volgens Van den Broek werd deze gracht toen (en niet pas in 1523, zoals wel wordt verondersteld[noot 15]) omgevormd van een 'stilstaande' stadsgracht naar een nieuwe 'lopende' scheepvaartverbinding tussen het Reitdiep en het Schuitendiep; de 'twe stadepen'.[86] Ook aan noordoostzijde werd een nieuwe gracht gegraven tot aan de Poelepoort.[87]

Torens bewerken

Op belangrijke punten werden een zestal nieuwe verdedigingstorens gebouwd:

  • de Kranetoren of 'hoge toren' aan noordwestzijde ten oosten van de Kranepoort ter hoogte van de huidige Hoek van Ameland.[86] De naam van deze toren verwijst naar de loskraan ter plaatse waarvan de naam erop lijkt te wijzen dat de Aa binnen de stadswallen waarschijnlijk niet goed bevaarbaar meer was.[5][88]
  • de Aduardertoren (of Awerdertoren) in het zuidwesten werd ten zuidoosten van de Ulentoren (bij de A)[89]
  • de Oostertoren (Oster toer) aan oostzijde van de Herepoort en de Westertoren (Wester Torn) aan westzijde daarvan. Deze staan met naam ingetekend op een anonieme kaart uit 1575. De eerstgenoemde toren komt ook voor als de 'toren achter de Luchtenborch' [90] Beide torens moesten in 1575 verdwijnen voor de Arx Nova.
  • de Drenkelaarstoren in het zuidoosten in de gracht[24]
  • de 'Popkentoren', waarvan de locatie niet bekend is. Deze toren komt voor in een stadsrekening uit 1542.[90]

Voor de Drenkelaarstoren werd een stenen beer gelegd om de zuidelijke vestinggracht met 'staand water' te scheiden van het 'lopende water' van het Schuitendiep en ook bij eb voldoende water in de stadsgrachten te houden.[12] Dergelijke beren lagen ook aan weerszijden van de A en bij de Kranepoort.[12] In verschillende torens en poorten bevonden zich kazematten om het omliggende gebied onder vuur te kunnen nemen.[91] In 1473 werd mogelijk het Schuitendiep in het zuidoosten verlegd van het oude Kattendiep naar haar huidige locatie ten oosten van de Steentilpoort om zo een dubbele gracht te behouden: een stilstaande en een lopende.[34]

Poorten bewerken

 
Saksische schetskaart van Groningen van rond 1507 met alle toenmalige poorten behalve de Ebbingepoort

De nieuwe vesting kreeg 7 poorten, waaronder de nieuwe Buiten-Herepoort met (althans op latere afbeeldingen) vier torentjes op de hoeken (1472)[92], de fraaie nieuwe Buiten-Oosterpoort met twee ronde torentjes (1473), waarschijnlijk een nieuwe houten Binnen-Apoort op het terrein tussen de A en het Menrediep en ten noorden daarvan bij de latere Visserbrug (tussen Hoge der A 36 en 37) de nieuwe en zevende Lutke Kranepoort (ook wel Nieuwebrugpoort of Binnen-Kranepoort en oorspronkelijk ook wel 'Fisscherpoorte' genoemd)[93]. De bouw van deze laatste poort hing vermoedelijk samen met de uitbreiding van de havenfaciliteiten bij de Reitdiepskade (Noorderhaven), mogelijk doordat deze hierheen verplaatst werden omdat er een wal op het terrein tussen het Menrediep en de A werd gelegd.[59][60] Deze poort staat als 'kranpfort' ingetekend op een Saksisch schetskaartje uit ongeveer 1507.

De bestaande Poelepoort werd waarschijnlijk rond 1470 afgebroken en enkele meters verplaatst; van de binnenzijde van de nieuwe muur naar de buitenzijde, tussen de lijn Schoolstraat - Achter de Muur en de oude Schiemakersgang (die lag tussen Poelestraat 40 en 42). Deze nieuwe poort was met haar twee torens de meest indrukwekkende van de stad. De bestaande Boteringepoort werd ergens in de 15e of 16e eeuw vergroot (tot 13x13 meter).[68]

In 1471 was het werk in elk geval aan zuidzijde voltooid. Van der Laan denkt dat andere delen vanwege de enorme hoeveelheden te verplaatsen grond pas later gefaseerd zullen zijn aangelegd.[84] In de periode daarna werd er vanwege toenemende dreiging van buitenaf in elk geval regelmatig gewerkt aan het verder versterken van dit bolwerk.

Nadat in 1497 een stenen boogbrug werd gelegd over het Schuitendiep aan overzijde van het Damsterdiep werd hier een houten Steentilpoort gebouwd als achtste poort van de stad.[94][95]

Oude muur bewerken

Een deel van de oude muur bleef als achtervang dienstdoen tot eind 16 eeuw. De oude poorten werden nu binnenpoorten. De oude Binnen-Herepoort, Boteringepoort en Poelepoort en mogelijk ook de Oosterpoort deden later dienst als gevangenis.[96][97] De oude muur werd aan zuidwestzijde ook nog wat verlengd om daar als defensieve binnenring te kunnen fungeren.[11]

Langzamerhand werd de oude stadsmuur echter in gebruik gegeven bij stadsbewoners, die er deels al eerder muurhuizen op en tegenaan hadden gebouwd (eerste vermelding bij de A in 1427).[64] Doordat veel delen van de muur gebouwd werden over de ‘mene wech’ (Achter de Muur), kon de muur en het erbuiten gelegen bolwerk niet overal meer direct bereikt worden. In het tracé tussen de Kranepoort en de Boteringepoort werd daarvoor ten westen van de Oude Kijk in ’t Jatstraat een plek vrijgehouden: ‘eene lege steede, hoerdt der stadt toe tut een noedtdurfft bij oerlychtyde een doerganck upt bolwarck tho maken’. Deze werd echter na 1548 weer verhuurd, nadat bij het nieuwe bussenschuttendoel tussen muur en stadswal een doorgang in de muur was gemaakt.[98] Ook waren er in de 16e eeuw een aantal openingen in de muur, die deels (al dan niet illegaal) door bewoners waren gemaakt en deels door de stad zelf. Zo was de halfronde toren ten oosten van de Kijk in ’t Jatstraat voorzien van een doorgang en bij de Ulentoren bevond zich het Ulenpoortje (‘Ulenpoertyen’), waarmee de stad ‘myt wagen ende peerde den doerganck’ had.[99]

Oost-Friese periode (1506-1514): Burcht van Edzard bewerken

 
Het kasteel van Edzard zoals gebouwd tussen 1606 en 1607. De exacte ligging is niet precies bekend. Globale intekening volgens Lepage (1994)

Vanaf 1498 werd de stad betrokken bij de Saksische Vete en de Gelderse Oorlogen, waarin Geldersen, Saksen, Habsburgers en Oost-Friezen streden om invloed in het gebied. De stad werd in 1500 gedurende 6 weken belegerd door graaf Albrecht van Saksen (en vanaf zijn dood in 1500 door zijn zoon George van Saksen) en zijn bondgenoot Edzard I van Oost-Friesland, maar omdat deze onenigheid kregen, ontsprong de stad de dans.[100] In 1501 trok de stad met een leger van 6000 man op naar Appingedam en belegerde de stad. Een 21.000 man tellend ontzettingsleger van Edzard I versloeg het Groningse leger echter[101], waardoor de offensieve macht van de stad gebroken werd.[102] Nadat de graaf van Oost-Friesland in 1505 het blokhuis Weerdenbras opwierp bij de Punterbrug en bisschop van Utrecht in 1506 een geheim verbond sloot met de Saksen om Groningen gezamenlijk in te nemen, besloten de Groningers dan toch maar om dat jaar graaf Edzard I van Oost-Friesland aan te nemen als heer omdat zij inzag dat zij niet was opgewassen tegen de overmacht en liever geregeerd werd door een buurman dan door de onbekende Saksen.[31]

Een van de eisen van Edzard was de bouw van de Burcht van Edzard tussen 1506 en 1507 in het strategisch in het zuidoosten gelegen gebied tussen de Rademarkt, de Radesingel, de Steentilstraat en de Winschoterkade.[9] Veel Ommelander boeren werden gedwongen om op eigen kosten mee te helpen bij het graven van de grachten voor deze dwangburcht.[100] Voor de bouw werden duizende stenen aangevoerd uit de kleigebieden in de Ommelanden en van afgebroken huizen.[24] De burcht bestond uit een rechthoekig plan met een wal met een aantal torens en een poort en een hoofdgebouw. De wal was onderaan 100 voet breed en bovenaan 50 voet. De gracht eromheen had een bovenbreedte van 80 voet. De wal grensde in het zuidoosten aan de Drenkelaarstoren. In het zuidwesten werd ze door een gracht gescheiden van de Oosterpoort, die zelf in opdracht van Edzard werd verbouwd tot een woonruimte voor hem.[94][103] Boven de ingang aan westzijde werd een een nieuw poorthuis gebouwd met een brug. Aan noordwestzijde en zuidwestzijde werden twee bolwerken aangelegd, waarvan de noordwestelijke uitgebouwd werd tot een toren van 14 stenen dik.[104][24] Deze toren en de Drenkelaarstoren moesten flankerend vuur kunnen geven.[9] Bij voltooiing werden 100 Oost-Friese soldaten gelegerd in de burcht.

Edzard overspeelde met de inname van Groningen echter zijn hand: De Duitse keizer sloeg hem hiervoor met de rijksban en de anathema, waarop Duitse hertogen straffeloos zijn gebieden binnentrokken. Deze Saksische Vete zorgde ervoor dat Edzard steeds meer troepen uit Groningen terug moest trekken.

Gelderse periode (1514-1536) bewerken

In 1514 stuurde Georg opnieuw zijn troepen naar Groningen voor een beleg. Daarbij bleek dat de Oost-Friese troepen feitelijk niet in staat waren de stad goed te verdedigen. Het stadsbestuur besloot daarop om de Oost-Friese troepen op 2 november uit te wijzen en in plaats daarvan de steun van Karel van Gelre te zoeken, die een leger zond onder leiding van maarschalk Willem van Oyen (van Gent), die de Saksische troepen verdreef. Vanaf 13 november, slechts enkele dagen na het vertrek van Edzard, werd al begonnen met de sloop van de burcht, die als gat in de verdediging een groot risico voor de stad vormde.[24] De wallen en gebouwen werden geslecht en de grachten werden gedempt. In 1517 werd ook de noordwestelijke toren gesloopt, waarmee alle sporen van de burcht bovengronds werden uitgewist.[9]

In de jaren erop werden waarschijnlijk onder invloed van de externe bedreigingen de versterkingen verder uitgebouwd. In 1517 werden volgens Sicke Benninge met stenen van de gesloopte toren van het kasteel van Edzard de nieuwe stenen Steentilpoort met twee torens gebouwd[noot 16] en werd de houten Binnen-Apoort uit 1470 vervangen door een stenen exemplaar op dezelfde plek: de ‘nie poorte ter A’.[42][100][86] Tussen 1521 en 1527 werd onder leiding van de Gelderse stadhouder Jasper van Marwijck gewerkt aan het versterken van de noordelijke stadswallen tussen de Kranepoort en de Boteringepoort. Tijdens het beleg van 1500 was namelijk gebleken dat deze muur behoorlijk zwak was.[84][105] Daarvoor werd de binnengracht grotendeels gedempt.[12] De gracht tussen Reitdiep en Turfsingel werd verbreed om de noordzijde beter te beschermen. In 1523 wordt door Sicke Benninge gesproken over de bouw van twee nieuwe torens tussen het Reitdiep en de Boteringepoort en het graven aan de stadsgracht. In 1521 werd een houten Buiten-Boteringepoort 'upgetimmert' buiten de stadsgracht[106], wat een begin lijkt te zijn van het latere rondeel voor de poort. In 1526 zou de bestaande houten Boteringepoort zijn vervangen door een stenen exemplaar.[107][108][109] Hofman denkt dat in deze periode toen ook de Buiten-Ebbingepoort werd gebouwd, die vanaf 1536 wordt genoemd.[106]

Mogelijk in 1526 werd aan het einde van de Schoolholm bij de 15e eeuwse zuidwestelijke stadsmuur de Papenbrug aangelegd, waarschijnlijk om bij het nieuwe bolwerk aan zuidzijde te komen en omdat zich hier een vuilstort bevond.[110][86][97] Vermoedelijk rond 1530 werd daarbij het Papenpoortje gebouwd, dat mogelijk uit niet meer dan een gat in de muur bestond.[noot 17]

Met de toenemende invloed van de Habsburgers in Holland[noot 18], werd op initiatief van Marwijck vanaf 1528 gewerkt aan het verder versterken van het westen van de stad met een nieuw bolwerk aan westzijde van het Menrediep: tussen de huidige Westersingel enerzijds en de Westerbinnensingel en Westerhavenstraat anderzijds.[111][60] Dit bolwerk sloot met twee rondelen aan noord- en zuidzijde de zwakke plekken over de A af en trok ook het Menrediep binnen de stad:

  • Aan zuidzijde verrees het nieuwe Marwixrondeel of 'grote rondeel'. Daarin werd een nieuwe houten Buiten-Apoort gebouwd ter hoogte van de kruising van de Astraat met de Westerbinnensingel en de Westerhavenstraat. De Binnenste Apoort werd waarschijnlijk in verband met deze versterkingen of die van 1517 ergens tussen 1511 en 1534 afgebroken. Rond 1527[55] of 1529[86] werden aan westzijde daarvan de Marwixpijpen (ook wel 'Katrijpewaterpoerte' genoemd[108]) aangelegd als waterpoort over de A met nieuwe beren aan beide zijden. Dit was de eerste keer dat de stad een waterpoort of 'pijp' kreeg.[55] Het daarmee binnen de zuidwestelijke stadsmuren getrokken gebied droeg in de 15e en 16e eeuw de naam 'de Segge'. Vermoedelijk omdat het er drassig was en er zeggegras groeide. Door de aanleg van het Marwixrondeel was de Ulentoren overbodig geworden. Deze werd in 1543 deels gesloopt om de basis te kunnen hergebruiken als molenberg.[40] Deze molen was echter in 1571 alweer verplaatst naar de buurmande (gemeenschappelijke weide) buiten de Ebbingepoort.[89][62]
  • Aan noordzijde werd het Lutke Rondeel aangelegd.[84] Hierop werd een nieuwe houten Buiten-Kranepoort gebouwd ter hoogte van de hoek Verlengde Visserstraat-Westerbinnensingel westzijde.[60] Houtconstructies die hier zijn teruggevonden dateren uit de jaren 1520 tot 1530[112]; de vermoedelijke fundamenten werden in 2002 gedateerd op 1523 (± 5 jaar).[113] De werkzaamheden aan deze poort gingen door tot in 1536.[94]

De versterking werd in 1531 grotendeels voltooid.[108][84] In 1535 en 1536 werd de Steentilpoort voorzien van een nieuwe uitbreiding aan buitenzijde. Deze had toen reeds een gesloten bovenbouw.[94] Ook werd dat jaar een nieuwe gracht langs de Poelepoort gegraven.[114] Tenslotte werden er in die jaren ten minste 8 houten waakhuisjes op de wal geplaatst om een dreigende aanval van keizer Karel V tijdig te kunnen aankondigen.[84] Het Gelderse bewind was toen al tanende. In 1536 namen de stad-Groningers Karel V als heer aan en werd de stad onderdeel van de Bourgondische Kreits.

Habsburgse en Spaanse periode (1536-1594) bewerken

Versterkingen jaren 1540 bewerken

 
Carton (inzetkaart) bij de netkaart van Groningen van Jacob van Deventer uit ca. 1562[115] met daarop de toenmalige stadsmuren aangegeven met een rode lijn. Over het ontbreken van de zuidwestmuur bestaat discussie.

In de jaren 1540 werden een groot aantal bouwactiviteiten uitgevoerd, met name in de jaren 1541 tot 1543, toen het Bourgondische Rijk van verschillende kanten werd bedreigd. Deze werken kostten veel geld, die mede met extra belastingen moesten worden opgebracht. De stad werd na een smeekbede bij landvoogdes Maria van Hongarije in 1542 een deel van de hoge kosten kwijtgescholden en ook werden de Ommelanden door de landvoogdes verplicht om mee te helpen.[84] In deze jaren werd onder andere gewerkt aan het verhogen van het bolwerk tussen Boteringepoort en Steentilpoort. Tussen 1541 en 1542 werd de Buiten-Boteringepoort opnieuw opgetrokken in steen.[84] Mogelijk werd toen ook Binnen-Boteringepoort opnieuw in steen opgetrokken.[106][116] Ook werd de Steentilpoort versterkt. In deze toren kon geschut worden opgesteld en van bovenaf kon een halve kartouw worden afgeschoten.[94] Aan zuidzijde werden een toren tussen de Herepoort en de Oosterpoort (1542) en de Aduardertoren (1543) gerestaureerd, waarbij bij de laatste mogelijk al de eerste aanzet werd gegeven voor het latere rondeel (zie verder).[84][117]

Maria van Hongarije gaf het stadsbestuur in 1545 opdracht tot het verder versterken van de vestingwerken[118], maar uit de stadsrekeningen blijkt niet dat er in de directe jaren erna veel bouwwerkzaamheden plaatsvonden.[84]

Volgens Van den Broek werd vanaf de jaren 1540 ook aan de stadswallen ten westen van het Menrediep gewerkt.[86]

Voor de Boteringepoort werd volgens de kroniek van Abel Eppens in 1547 rond de bestaande Buiten-Boteringepoort het Boteringerondeel aangelegd.[119][120] Rond dit Boteringerondeel lag toen nog geen gracht.[11][121]

In 1548 is er voor het eerst sprake van een Buiten-Poelepoort als er in een stadsrekening sprake is van twee Poelepoorten.[122] Tussen 1548 en 1552 is er aan oostzijde sprake van een rondeel achter het Fraterhuis (ten zuiden van de Sint-Jansbrug), die vermoedelijk in de jaren erop weer is verwijderd.[84]

Bouwprogramma jaren 1550 bewerken

De versterkte kracht van aanvalswapens noodzaakte de stad tot een nieuw bouwprogramma in de jaren 1550.[123] Diverse steden in de Nederlanden waren naar voorbeeld van de Antwerpse versterkingen vanaf 1540 al begonnen met nieuwe versterkingen en de stad voelde zich vermoedelijk in toenemende mate onvoldoende versterkt.[81] In 1550 nodigde het stadsbestuur de Italiaanse vestingbouwkundige Marcus van Verona uit voor het maken van plannen gebaseerd op het destijds geroemde Italiaanse vestingstelsel, waarbij in plaats van ronde vestingwerken veelhoekige bastions werden aangelegd. Hij was eerder actief in Luxemburg en Amsterdam en stelde onder andere voor om de wallen en grachten sterk te verbreden. Zijn moderniseringsplannen kostten veel geld en riepen weerstand op onder de stadsbevolking. Hij kwam in 1551 om het leven bij een caféruzie[124], maar zijn plannen vormden wel de opmaat voor de nieuwe werken. Deze werken waren zeer ingrijpend en werden in grootte slechts geëvenaard door de nieuwe stadsuitbreiding begin 17e eeuw. Bij de werken werd definitief afscheid genomen van het middeleeuwse hoogteprincipe. Makkelijk te raken hoge torens en oude muren verdwenen om plaats te maken voor brede lage verdedigingswerken.

De werken zijn onder te verdelen in twee fasen:

  1. In de eerste fase tussen 1551 en 1555 werden de werken vermoedelijk volgens de plannen van Marcus van Verona uitgevoerd.
  2. In de tweede fase tussen 1555 en ca. 1561 werd een nog groter nieuw plan uitgevoerd dat vooral gericht was op de zuidelijke werken. Daarbij werd ook de Bremer Buik aangelegd als het eerste bastion van de stad.

Eerste fase bewerken

Tussen 1551 en 1555 werd het Bolwerk sterk verbreed, verhoogd en versterkt.[81] Bovenop werd een manshoge stenen borstwering gemaakt.[125] De bestaande grachten werden daarbij tweemaal zo breed gemaakt[9] De bestaande houten dammen in de grachten bij de Drenkelaarstoren en de Marwixpijpen werden daarbij vervangen door stenen beren met een monnik (torentje).[125]

  • De werkzaamheden aan de bolwerken bij de Apoort en Kranepoort startten in 1551 met de eerste steenlegging van vermoedelijk een ronde uitbouw bij de Kranepoort. De houten Buiten-Apoort en Buiten-Kranepoort werden in 1553 vervangen door stenen poorten, die volgens kroniekschrijver Abel Eppens nu wel 'overkluisd' waren in tegenstelling tot de houten voorgangers. Zo konden voortaan ook paarden en wagens en geschutstukken daarlangs over de wal worden vervoerd.[12] De Buiten-Apoort werd in 1556 voltooid en kreeg twee torentjes.[94] De stenen Buiten-Kranepoort werd vermoedelijk iets verplaatst naar het westen ten opzichte van zijn houten voorganger[86] en kreeg vermoedelijk een extra versterking.[94]
  • In 1552 werd vermoedelijk in 1 jaar tijd het Poelepoortenrondeel aangelegd voor de Poelepoort.[11][84] Dit rondeel lag ver de gracht in en kon zo een groot gebied omstrijken. Het werd net als andere rondelen later ook voorzien van een stenen borstwering.[94] Ten noorden van de Poelepoort lagen toen drie grachten: buiten de 13e eeuwse stadsmuur lag de bijbehorende stadsgracht, gevolgd door een aarden wal met een 15e eeuwse muur en bijbehorende gracht, een singel en vervolgens het Schuitendiep.[108]
  • De werkzaamheden rond de Ebbingepoort startten in 1552. Rond de Buiten-Ebbingepoort werd in 1553 het Ebbingerondeel voltooid met vermoedelijk een stenen borstwering.[126][127] Op dit rondeel verrees aan buitenzijde een tweede Buiten-Ebbingepoort[128], zodat er toen drie Ebbingepoorten waren: een in de 13e eeuwse stadsmuur, een in het bolwerk uit ca. 1470 en een nieuwe op het bolwerk.[129]
  • In 1553 en 1554 werd gewerkt aan de Steentilpoort[130], die toen een nieuwe bovenbouw kreeg.[94]
  • De bovenbouw van de toren tussen de Drenkelaarstoren en de Oosterpoort werd in 1555 afgebroken, waarbij de toren werd omgevormd tot een minirondeel.[56][90] In 1556 werd gewerkt aan het verbreden van de gracht tussen de Drenkelaarstoren en de Herepoort en in 1557 werd het bolwerk hier verbreed. Bij de Oosterpoort werd een 'strijdwere' opgericht, vermoedelijk een massief stenen borstwering bij het begin van de brug voor deze poort, die in 1572 weer werd omgevormd tot een bij een aanval eenvoudiger te verwijderen staketsel.[94]

Tweede fase bewerken

Vermoedelijk startten de plannen voor de werken aan zuidzijde in 1555. Burgemeester Johan Sickinghe liet toen een maquette van een vestingwerk uit de Spaanse omwalling van Antwerpen overbrengen naar Groningen. Een dergelijk werk was echter veel te kostbaar voor de stad en daarom werd een bouwmeester uit Utrecht (mogelijk Willem van Noort) gehaald om een simpeler ontwerp te maken. Dit 'untwarpinge ende ordenatie des Rondeels ende veste an de syt nha Heerpoerte' kwam eind 1555 gereed. Mogelijk werd dit ontwerp uitgevoerd.[81] Tussen 1558 en 1559 werd namelijk naar ontwerp van de Utrechtse bouwmeester Berent het Awerder (Aduarder) of Nieuwe Rondeel gebouwd in de nieuwe gracht tussen de Herepoort en het Hoornsediep aan het einde van de huidige Driemolendrift op de plek van de daarvoor in 1558 afgebroken Aduardertoren.[90] Dit vestingwerk werd als een van de eerste in de Nederlanden gebouwd volgens het (Oud-)Italiaans vestingstelsel: een veelhoekig bastion met inspringende flanken om zo beter flankerend vuur te kunnen geven in het gebied tussen de Herepoort en de Marwixpijpen.[89][131] Bij de aanleg waren honderden werklieden betrokken. Om de kosten te dekken werden offers geëist van verschillende instanties. Zo kreeg het klooster van Aduard de opdracht 60.000 stenen te leveren en werd de helft van de inkomsten van de kerkelijke goederen van ht Gorecht en het Oldambt opgeëist. Het bastion werd na de versterking van het Boteringerondeel in 1574 vaak Bremer Buik of Olde Rondeel (olde rundell) genoemd.[89] Vanaf 1555 werd tevens gewerkt aan het uitdiepen en verbreden van de grachten aan zuidzijde. Vanaf 1561 werd er gewerkt aan het verbreden van het grachtpand tussen het Hoornsediep en het nieuwe bastion. Daarbij moest het Hoornsediep tijdelijk worden afgedamd. Dat leverde verschillende malen problemen op door de sterke stroming. In 1567 brak de dam en spoelde een deel van de grondwerken rond het bastion weg.

Sloop van de 13e eeuwse vestingwerken bewerken

De muurtorens hadden door de aanleg van het bolwerk in de 16e eeuw grotendeels hun functie verloren en werden vrijwel allemaal verhuurd of in gebruik gegeven aan burgers uit de stad.[78] Begin 16e eeuw werd aan de oude stadsmuur nog een verdedigende functie toegekend en waren er dus nog strenge bouwvoorschriften rond deze muur. Met de versterking van het bolwerk rond 1550 veranderde dit echter en kon de muur langzamerhand worden geslecht.[132][133] De Turftoren werd in 1551[69] afgebroken, de Graalstoren en Kranetoren in 1552[133][64], de Bussenschuttendoeltoren en De Hamburgerbiertoren in 1553[133] en ook de Beulstoren verdween rond die tijd. Ook het Menrediep had zijn functie door het nieuwe bolwerk uit omstreeks 1530 verloren en werd in de tweede helft van de 16e eeuw daarop geleidelijk aan gedempt.[69] Van de oude dubbele stadsgrachten waren de buitengrachten al vóór 1548 grotendeels gedempt. De binnengrachten slibden langzaam dicht en werden langzamerhand ook gedempt. Alleen aan oostzijde bleef de dubbele stadsgracht aanwezig tussen de Ebbingepoort en het Kattendiep omdat het Schuitendiep drooggelegd kon worden.[134] Ergens na 1579 en of tijdens de aanleg van de 17e eeuwse vestingwerken werden deze grachten volledig gedempt.[38] De oostelijke binnengracht staat nog op de kaart van Geelkercken uit 1616, maar is op de kaart van Haubois uit ongeveer 1643 gedempt.[87] De stadsmuren zelf werden deels in de tweede helft van de 16e eeuw gesloopt, zoals ten oosten van de Herepoort in 1571 en nabij het Bussenschuttendoel aan noordzijde in 1573.[11][133] De restanten volgden begin 17e eeuw bij de Grote Uitleg, voor zover ze niet reeds onderdeel uitmaakten van bestaande woningen.

Gezicht op Groningen van Braun & Hogenberg vanuit het zuiden. In de eerste versie van de Civitates orbis terrarum uit 1572 stond dit panorama in spiegelbeeld afgedrukt. Dit exemplaar betreft de derde versie. De datering is onbekend. De Bremer Buik (Aduarderrondeel) uit 1559 ontbreekt, maar de in 1470 aangelegde en in 1570 gesloopte beer voor de Drenkelaarstoren is dan weer niet zichtbaar. De in 1554 voltooide Martinitoren staat er echter al wel op, maar mogelijk is deze later toegevoegd. Vermoedelijk gaat dit aanzicht dus deels terug op verouderde gegevens. De kaart zou oorspronkelijk zijn gemaakt tussen 1548 en 1555 en in 1576 of 1577 zijn omgedraaid.[135] Het aanzicht werd in de eerste versie van de Civitates in spiegelbeeld zijn afgebeeld. Op de kaart staat de naam Oosterpoort ('Oister poort') foutief vermeld op de plek van de Apoort, terwijl de Oosterpoort zelf als 'Teyresty poort' staat aangegeven. De naam 'Minoris porte' verwijst naar de Lutke Kranepoort. Links op de kaart is het Marwixrondeel zichtbaar.

Versterkingen noordwestelijk rondeel en Arx Nova (1568 - 1577) bewerken

 
De Arx Nova van Alva zoals gebouwd tussen 1569 en 1576. De exacte ligging is niet precies bekend. Dit is een reconstructie op basis van Jaq. Mulder uit 1944. Later zijn er nog diverse andere reconstructies gemaakt (bijvoorbeeld: Van Giffen en Praamstra 1962 en Lepage 1994)
  hoofdartikel: Arx Nova

In reactie op de Beeldenstorm en oprukkende Reformatie verordonneerde Margaretha van Parma in 1567 dat de godsdienstvrijheid diende te worden ingetrokken. Luitenant Johan de Mepsche trok met zijn troepen de stad binnen, ontzegde de protestanten de toegang tot de Broerkerk (die ze eerder in 1566 hadden verkregen) en dreef hen de stad uit. De verdreven protestanten vroegen daarop Willem van Oranje de stad voor hen in te nemen. Deze rukte na de Slag bij Heiligerlee op naar Groningen, waar hij het beleg sloeg aan noord- en oostzijde. Omdat goederen nog gewoon via en zuiden en westen konden worden aangevoerd en bovendien Alva in het noorden de route naar Delfzijl innam, waren zij echter na 6 week genoodzaakt het beleg op te breken. De Slag bij Jemmingen werd daarop verloren. Alva kwam daarop naar de stad en legde beslag op al het geschut van de stad, eiste dat de burgers hun wapens zouden inleveren en verordonneerde verder dat er een garnizoen Duitse en Waalse huurlingen in de stad moest worden gelegerd.[136]

Ook gaf hij zijn Italiaanse ingenieurs Vitelli en Pacciotto opdracht tot het maken van tekeningen voor de bouw van een dwangburcht voor de Herepoort ter plaatse van het huidige Hereplein gelijk aan de citadel van Antwerpen, volgens het Nieuw-Italiaans vestingstelsel.[137][138][noot 19] De burgerij werkte echter tegen omdat De Mepsche en zijn troepen zich kort daarvoor hadden misdragen in de stad.[noot 20] Het garnizoen werd afgezien van een bewakingsdetachement voor Verdugo niet toegelaten in de stad.

De kosten van de nieuwe dwangburcht bedroegen meer dan 100.000 gulden[139], waarvan 60.000 gulden moest worden betaald door de stad. Dit geld was er echter niet en het stadsbestuur probeerde de bouw dan ook zo lang mogelijk uit te stellen.[140] Pas in september 1569 kon er een begin worden gemaakt. Het uiteindelijke ontwerp was van Scipio Campi, de zoon van Bartholomeo Campi.[141] Dit omdat de ontwerpen van Vitelli en Pacciotto bij Antwerpen ontroereikend voor de verdediging waren gebleken. De werkzaamheden stonden onder leiding van Gabrio Serbelloni, terwijl Bartholomeo in 1570 ook Scipio stuurde om een oogje in het zijl te houden.[138] Een groot aantal huizen en een deel van de stadswal (200 meter aan weerszijden) moesten worden gesloopt voor deze dwangburcht. Door het gat in de vestingwallen zou de stad zo weerloos zijn bij een aanval.[139] Deze citadel met vijf gemetselde stenen dwingers kreeg de naam Arx Nova. De Buiten-Herepoort uit 1472 werd opgenomen als toegangspoort. Om bouwmaterialen aan te kunnen voeren werd een deel van de beer in de gracht bij de Drenkelaarstoren gesloopt.[142][143] De bouw van de Arx Nova lag vanaf 1570 jaren stil wegens geldgebrek, alvorens de bouw werd voortgezet in 1575. Gouverneur Caspar de Robles verordonneerde toen -onder luid protest van de stad- dat de oude Binnen-Herepoort en Binnen-Oosterpoort uit ca. 1260, de Buiten-Oosterpoort uit ca. 1470 en de beide muurtorens aan weerszijden van de Buiten-Herepoort uit ca. 1470 moesten worden gesloopt om de stenen te kunnen hergebruiken voor de nieuwe citadel.[11][144] Pogingen van Alva om de met bouw van de Buiten-Apoort overbodig geworden Binnen-Apoort uit 1517 ook te slopen voor de stenen mislukten echter.[60][noot 21] In 1576 waren de twee noordelijke bastions voltooid.

De hoge kosten die gepaard gingen met de bouw van de Arx Nova en het onderhouden van de Waalse huurlingen in de stad zorgden ervoor dat er voor de stad geen geld overbleef voor het aanleggen en onderhouden van de eigen vestingwerken. Hieraan konden hooguit wat reparaties en kleine aanpassingen worden verricht.[81]

In 1568 en de jaren daarna werd gewerkt aan het ronddeel aan noordwestzijde bij de Kranepoort. Hier werd de A deels gedempt en de Nieuwebrug vervangen door de Kranepijp en 'westerboog': twee stenen pijpen die schepen onder het rondeel door leidden tot buiten de stadswal.[145][64] Dit was de tweede plek waar Groningen een waterpoort kreeg.[55] In 1569 werd de Buiten-Boteringepoort op het Boteringerondeel gesloopt[56], gevolgd door het rondeel zelf in 1573.[94] In 1574 werd namelijk een nieuw Boteringerondeel aangelegd met rondom een gracht van bijna 7 meter diep, het zogenoemde 'nije warck'.[11][146][147][94] In 1572 werden verder op verschillende plaatsen houten palissades geplaatst op het bolwerk[94] en ook werd aan noordzijde tussen de Kranepoort en de Poelepoort de deels gedempte of dichtgeslibte gracht tussen de stadsmuur en het bolwerk opnieuw uitgegraven. Met het uitgegraven materiaal werden de wallen verder verhoogd.[81]

Met de Pacificatie van Gent werden De Robles en andere Spaansgezinden vastgezet door niet betaalde muitende Waalse huurlingen. Daarop werd de graaf van Rennenberg ingehaald, die in 1577 de Waalse troepen na betaling van 215.000 carolusguldens de stad uit wist te krijgen en vervolgens toestemming kon geven de onvoltooide Arx Nova weer te slopen. De Arx Nova was tegen 1600 bovengronds verdwenen. Het zware muurwerk van de keermuur was echter lastiger te slopen en werd daarom niet volledig verwijderd. Ter plaatse werd het bolwerk en de zuidelijke vestinggracht hersteld.[148]

Spaanse versterkingen bewerken

In 1580 liet de graaf van Rennenberg met instemming van de bevolking de Spaanse en Waalse troepen weer in de stad tijdens het zogenoemde 'verraad van Rennenberg'. Bartolt Entens deed daarop een poging om met Staatse troepen de stad vanuit het noorden in te nemen. Daarop werden extra maatregelen genomen. In april 1580 werd opdracht gegeven alle huizen buiten de Ebbingepoort af te breken en een kleine schans te leggen bij de molenberg aldaar.[150] Een aanval van Entens op het Schuitendiep mislukte, waarop de Staatse troepen zich terugtrokken. Deze gebeurtenis vormde de start van een 14 jaar durende periode van oorlog in het noorden van het land.[140]

De aanval in 1580 en de ontwikkelingen elders in de Lage Landen deden bevelhebber Verdugo besluiten tot het verder versterken van de stad.[9] Hierbij werden onder andere torens en poorten hersteld. Een aantal poorten werd voorzien van hameien. De aarden bolwerken en rondelen werden versterkt en op verschillende plaatsen voorzien van borstweringen en strijkweringen. Ook werden de grachten op verschillende plekken uitgediept.[118] Rennenberg was bang dat de dijken aan oostzijde konden worden doorgestoken, waardoor het Schuitendiep leeg zou kunnen lopen. Daarom liet hij in 1583 een provisorische Schuitenschuiversschans aanleggen rond het Schuitenschuiverskwartier aan oostzijde van de stad, dat als een voorstad fungeerde.[12][151] In 1585 werd deze verder versterkt.[118]

Tussen 1584 en 1588 werd een nieuw kanaal naar Winschoten gegraven om te proberen de blokkade door de watergeuzen te omzeilen.[152][noot 22] Deze verbinding bracht echter weinig soelaas.[153]

In 1585 wist burger Roelof Ketel(er) Willem Lodewijk te bewegen om een geheime aanval op de stad te doen vanuit het zuiden om met hulp vanuit de stad deze bij verrassing in te nemen. De troepen van Willem Lodewijk werden echter voortijdig ontdekt, waarop de stad tijdig kon worden gewaarschuwd en Ketel terechtgesteld werd.[154]

Groninger Schansenkrijg
In 1589 startte de Groninger Schansenkrijg, waarbij de Ommelanden samen met het hervormde Staatse leger onder leiding van Willem Lodewijk en Maurits de stad steeds verder wisten in te sluiten. In 1591 zagen zij nog af van een aanval op de stad omdat Verdugo eerder was aangekomen met een leger en de stad niet wenste in te stemmen met de door hen verleende privileges: zij zag zich nog steeds liever als Duitse vrijstad. Dit komt ook naar voren uit een geheime, maar mislukte poging van het stadsbestuur om met medeweten van Van Oldebarnevelt hertog Hendrik Julius van Brunswijk te bewegen om de landsheerlijkheid over Groningen over te nemen.[155] De Staatsen namen in 1591 daarop de voor de stad belangrijke doorvoerhaven Delfzijl in. Tussen 1590 en 1592 werden verder de schansen bij Enumatil, Lettelbert, Steenwijk en Coevorden ingenomen.[140] Ook liet Willem Lodewijk in 1593 drie nieuwe schansen aanleggen om de stad verder in te sluiten: Bourtange, de Zwartendijksterschans en de Bellingwolderschans.[156]

In 1587 gaf de hertog van Parma opdracht om aan westzijde voor de Apoort de Aschans aan te leggen (in 1589 vergroot).[157] Tussen 1588 en 1592 werden in de hele gracht staketsels opgericht.[118]

Een plan in 1590 om het Schuitendiep naar het oosten te vergraven om dit gebied heen en de oude (huidige) loop te kunnen omvormen tot een stilstaande gracht haalde het niet vanwege de kosten.[34] Tussen 1590 en 1991 werd wel de Schuitenschuiversschans aan zuidzijde van het Damsterdiep vergroot naar het oosten en versterkt met een wal en de natte gracht.[34] In 1591 werd de stenen borstwering aan binnenzijde versterkt met zoden rond de hele stad om deze te versterken tegen kanonvuur.[156] Ook werd dat jaar door Parma opdracht gegeven om de Ebbinge- en Boteringepoorten gedeeltelijk af te breken (hetgeen in elk geval met de Ebbingepoort gebeurde) en deze met grond te vullen en de versterkingen buiten de Kranepoort en het Boteringe- en Ebbingerondeel te versterken.[118] Er werd een nieuwe poort geplaatst bij de Schuitenschuiversschans.[118]

Nadat de aanvoerroutes vanuit het zuiden en oosten waren geblokkeerd door de inname van Steenwijk en Coevorden en de aanleg van Bourtange (zie kader), besloot Parma in 1593 tot een groter versterkingsprogramma. Hij liet de Aschans verder versterken en gaf opdracht tot de aanleg van een extra versterking buiten de brug over het Selwerderdiep bij de Ebbingepoort. Ook liet hij de beide rondelen bij Boteringe- en Ebbingepoort verder versterken.[158][118] en voor de Oosterpoort een groot ravelijn met vermoedelijk een droge gracht aanleggen om zo meer dekking te kunnen geven aan de bolwerken in het zuiden.[156][142]

Al deze Spaanse versterkingen waren in feite echter niet veel meer dan het oplappen van voornamelijk middeleeuwse verdedigingswerken, die uiteindelijk niet bestand bleken tegen de nieuwe Nederlandse belegeringstechnieken bij het daaropvolgende beleg.[118]

Beleg en reductie (1594) bewerken

Nadat de Staatsen de schansen bij Aduarderzijl (Aduarderschans) en Helpman hadden veroverd en de stad zich wederom niet wilde laten overreden om zich tegen gunstige voorwaarden bij de Staatsen aan te sluiten, deden ze een nieuwe poging in 1594. Daartoe werd een groot kamp gebouwd op de Hondsrug tussen de Drentsche A en de Hunze, die hier ter plekke ongeveer een kilometer breed is. Omdat een Spaanse ontzettingsmacht gevreesd werd, werd dit kamp zowel aan noord- als aan zuidzijde voorzien van een verschansing. In het kamp werd een 12.000 man sterke aanvalsmacht gelegerd die tegenover 3000 gewapende burgers (8 vendels) en 900 Spaanse soldaten stonden. Rondom de stad werd een circumvallatielinie en contravallatielinie aangelegd onder leiding van ingenieur Jacob Kemp, waarna de stad via approches met batterijen, loopgraven en veldschansen werd aangevallen.[159] Vooral de Drenkelaarstoren werd daarbij zwaar beschadigd.[160] Het lukte de Spaanse veldheer Pedro Enriquez de Acevedo (van Fuentes) door muiterij niet om een ontzettingsmacht te formeren. Onder druk van de burgerij weigerde burgemeester Albert Jarges zich echter over te geven. De Staatse troepen wisten echter na een belegering van 2 maanden op 15 juli een bres te slaan in het ravelijn voor de Oosterpoort door deze te ondermijnen en op te blazen[159], waarop Schotse aanvalstroepen het ravellijn overliepen en stad zich overgaf bij de Reductie van Groningen en zich aansloot bij de Unie van Utrecht.

Vierde fase: Vestingstad Groningen (1594 - 1876) bewerken

Begin 17e eeuw werd een volledig nieuw vestingstelsel rond de stad aangelegd om deze beter te kunnen beschermen tegen aanvallen van buitenaf. De bouw van deze vestingwerken kan worden verdeeld over twee fasen. In de eerste fase werden de gehavende fortificaties aan zuidzijde hersteld en werd weer tijdelijk een dwangburcht aangelegd vanwege onenigheid tussen Groningen en Den Haag. In de tweede fase verrees het grote plan van uitleg, waarbij het uiteindelijke vestingstelsel werd gerealiseerd en Groningen een vestingstad werd. In de eerste fase was het Den Haag, dat de bouw vormgaf. In de tweede fase trok de stad zelf het initiatief steeds meer naar zich toe, zij het alleen na goedkeuring van de Staten.

Eerste fase: Het Statenkasteel en zuidelijke vestingwerken (1594 - 1612) bewerken

  zie ook: Statenkasteel
 
Plattegrond van de stad Groningen (mogelijk geïnspireerd op de kaart van Braun en Hogenberg) met rechtsonder het Statenkasteel. Deze kaart vormde onderdeel van een pamflet dat de onrechtvaardigheid van het kasteel wilde aantonen. De kanonnen staan bijna allemaal op de stad gericht. Goed te zien is ook dat de muur tussen de Herepoort en de Drenkelaarstoren is afgebroken. Alleen de Oosterpoort mocht blijven staan. Het poortgebouw is waarschijnlijk een fantasietekening. Op andere tekeningen komt deze niet voor.

Het werk aan de eerste fase startte feitelijk twee jaar na de inname. De Groninger raadsheren Roloff Gruys (Roelf Gruijs) en Abel Coenders (de Jongere van Helpen) drongen er bij de Staten-Generaal op aan dat de zuidelijke fortificaties van landsbelang waren en dat deze dus moesten worden hersteld en versterkt. Groningen was de enige noordelijke vestingstad en als zodanig belangrijk voor de republiek. De bouw moest geschieden volgens de inzichten die waren opgedaan bij de bouw van de vesting van Coevorden in 1580 en die van Bourtange in 1593. In 1596 kreeg een ingenieur opdracht om een eerste plan te maken voor de noodzakelijke aanpassingen aan de vestingwerken.[162]

Zowel de burgerij van de stad als de Ommelanden wensten ondertussen echter niet mee te betalen aan de 'generale middelen' die ingezet werden voor de kostbare strijd die door het Staatse leger elders werd uitgevochten en het stadsbestuur wilde de nieuwe belasting daarvoor niet innen. Om deze reden besloten de Staten-Generaal in 1599 tot de bouw van de derde dwangburcht bij de stad: het Statenkasteel. Op deze wijze konden ze de zuidzijde van de voor de republiek belangrijke vestingstad versterken en tegelijkertijd de bevolking onder controle houden. In 1600 werd Olivier van den Tympel met een leger naar de stad gestuurd en startte de bouw van dit kasteel, dat net als zijn voorganger 5 dwingers kreeg, maar nu met aarden wallen, omdat stenen wallen te zwaar voor de grond, te kostbaar en te tijdrovend in de aanleg werden geacht.[139] Dit volgens het Oud-Nederlandse vestingstelsel opgetrokken kasteel naar ontwerp van 'generaal van de fortificatiën' ingenieur Johan van Rijswijck (met hulp van Salomon Anthoni) kreeg een stenen fundering tot aan de waterlijn met daarop een aarden wal. Het terreplein had een middellijn van 240 meter en vanaf de punten van de dwingers had het kasteel een middellijn van 540 meter. De dwingers hadden facen van 22 roeden (90 meter) en flanken van 8 roeden (33 meter). De courtines hadden een lengte van 26 roeden (107 meter). De grachten hadden een breedte van 9 roeden (37 meter) en waren aan stadszijde voorzien van een ravelijn. Voor het kasteel moest de stadswal tussen de Herepoort en het Schuitendiep worden afgegraven.[9] Doordat de bouw van aarden wallen veel eenvoudiger was dan de bewerkelijke Italiaanse gemetselde wallen, kon de bouw in 10 maanden grotendeels worden aangelegd, al werd deze als bij de Arx Nova vanwege onvoldoende gelden nooit volledig voltooid.

 
Plan voor de aanleg van vier vestingwerken aan noordzijde van de stad uit ca. 1606 van Anthoni en Arents. Links is de bestaande Aschans zichtbaar.

De Groningers wisten vervolgens wel te bedingen dat aan weerszijden twee nieuwe bastions zouden worden gebouwd, die vanaf 1603 werden ontworpen door Hillebrandt Smi(d)t onder toezicht van Van Rijswijck.[162] In 1605, toen een nieuwe Spaanse aanval onder leiding van Spinola dreigde, besloot de stad om de betrekkingen snel te verbeteren en een deel van de schuld in te lossen. De stad bepleitte dat jaar bij Maurits dat er een aanvang moest worden gemaakt met de nieuwe zuidelijke vestingwerken en stelde vervolgens zelf ingenieurs Salomon Antoni en Arent Arents aan om alvast een begroting op te stellen voor zowel nieuwe zuidelijke als nieuwe noordelijke vestingwerken. Willem Lodewijk deed ondertussen in september 1605 een verzoek bij de Staten Generaal om geld voor deze vestingwerken, die hij in maart 1606 herhaalde en uiteindelijk werd goedgekeurd.[160] Rond 1606 werd een eerste plan gemaakt door Antoni en Arents waarin de aanleg van vier bolwerken voor de linie tussen het Reitdiep en de Boteringepoort wordt bepleit: Twee voor de Boteringepoort en de Ebbingepoort ter plaatse van de bestaande rondelen en twee tussen Boteringepoort en Reitdiep. Dit plan werd geaccepteerd door Maurits. Willem Lodewijk zag de bouw van ten minste drie bolwerken alhier als essentieel: ten noorden van de stad lag de hoger gelegen Noordes, die door een vijandelijke aanval zou kunnen worden gebruikt:

Ende nadien het lant aen de noortsijde voor de Stadt beginnende van de Ebbingepoort tot aen ’t Reijdiep wel so hooch is als aen de drentsche kant ende dat die aldaer mede sonder eenich flanq sijnde so swack is als eenighe in den geünieerde provintien sulx dat die selven aen die zijde oock tenminsten mit drie goede bolwercken nootsaeckelijck versterct moet werden.

— Willem Lodewijk, 14 september 1596[163][164]

De plannen voor het versterken van de noordelijke (en oostelijke) linies waar vooralsnog een aanval niet was te verwachten, werden door de directe Spaanse dreiging en de gaten in de wallen aan zuidzijde echter eerst uitgesteld.[80] Door de betalingen wist de stad Groningen zich gesterkt om in 1606 een verzoek te doen om het (technisch ook problematische) kasteel te slechten om de bouwmaterialen te kunnen gebruiken voor het versneld uitvoeren van de beide bastions aan zuidzijde. In 1607 werd dit gehonoreerd door de Staten aangezien de stad als meest noordoostelijke versterking niet kon worden gemist door de prille republiek.[142] De afbraak van het kasteel startte vervolgens op 21 februari 1607.

In 1608 stelde de stad ingenieurs aan om een definitief plan voor het versterken van de zuidelijke werken te maken. Johan Adriaens van den Bosch[165] en Hillebrandt Smidt[166] waren de ontwerpers, maar vanwege fouten liet de stad deze aanpassen door glazenmaker Garwer Peters.[160] Deze plannen waren geïnspireerd op het werk van wiskundige Simon Stevin. Na goedkeuring van Maurits werd dit in gang gezet, waarbij Garwer Peters als opzichter fungeerde. Peters zou tot het eind betrokken blijven bij de aanleg van de vestingwerken en vormde een belangrijke schakel in het proces.[167] De versterkingen richtten zich tot 1612 onder leiding van Peters vooral op de zuidzijde en de westzijde van de stad. Hier werden vijf nieuwe dwingers gerealiseerd tussen de A en het Schuitendiep. Daarvoor werden de bestaande vestingwerken gesloopt en deels herbouwd: Het Statenkasteel werd gesloopt vanaf 1608, waarbij de afbraak in 1611 nog gaande was en mogelijk pas in 1614 volledig werd voltooid.[162][noot 23]). De Herepoort werd tussen 1608 en 1614 gesloopt en herbouwd[15]) en de Oosterpoort werd tussen 1608 en 1612 herbouwd uit resten van de Drenkelaarstoren. De Ulentoren verdween[89] samen met de Oude Rondeelsdwinger (Bremer Buik), die werd gewijzigd naar de nieuwe Olde Rondeelsdwinger.[4]

Door financiële problemen in 1612 was men echter genoodzaakt om de gaten in de zuidelijke wal eerst provisorisch te vullen met een muur en het werk verder te staken.[80] Er waren toen dus 5 dwingers gereed.[9] De stad had destijds geen plannen voor verdere vestingwerken aan zuidzijde omdat het landschap daar omhoog opliep (vooral bij de Kempkensberg) en dit de vijand dus alleen maar voordeel zou geven, aangezien deze dan dichter bij de stad zouden komen te liggen.[168]

Tweede fase: De grote uitleg (1614 - 1624) bewerken

Opdracht bewerken

Vanwege de rustige periode onder het Twaalfjarig Bestand vanaf 1609 was de economie echter weer opgebloeid en vermoedelijk was dit de reden dat de stad aan een veel groter plan dacht: een compleet nieuw vestingstelsel naar ontwerp van het Oud-Nederlands vestingstelsel inclusief een grote stadsuitleg naar het noorden en oosten. Hiermee moest aan noordzijde de strategische noordes (huidige Hortusbuurt) en aan oostzijde het reeds bestaande en al omgrachte Schuitenschuiverskwartier binnen de stadswallen worden getrokken. Daarmee groeide de stad in oppervlakte van 67 naar 121 hectare.[169]

In 1614 wist Abel Coenders de Staten-Generaal te bewegen tot het verstrekken van een jaarlijkse subsidie van 12.000 gulden gedurende 6 jaar om de vestingwerken verder te versterken mits deze volgens de bestaande plannen uit (vermoedelijk) 1606 zouden worden uitgevoerd. De stad wist hiervoor ook toestemming te verkrijgen van Maurits mits het niet te groot zou worden en de stad het zelf zou betalen.[170] De republiek had wel belang bij deze extra ruimte omdat zij er in geval van een aanval vanuit het noorden een garnizoen kon legeren.[162] Het stadsbestuur gaf vervolgens Garwer Peters opdracht om dit nieuwe plan te maken. Willem Lodewijk was echter sceptisch en had ook Hindrick van der Merwede opdracht gegeven tot het tekenen van een plan, die alleen aan noordzijde een uitbreiding tekende, hetgeen de stad vervolgens afkeurde. Na overleg lieten de Groningse machthebbers in 1615 door de (onafhankelijke) ingenieur Johan van Valckenburgh een nieuw plan maken voor de noordelijke stadsuitleg bij de Boteringe- en de Ebbingepoort, mogelijk om zo Maurits en Willem Lodewijk over de streep te trekken. Hiermee kon ook de noordes binnen de stadsmuren worden getrokken.[145] Het is niet bekend of het plan van Valckenburgh uiteindelijk is geaccepteerd of dat Peters nog een verbeterd ontwerp heeft ingediend, dat vervolgens is geaccepteerd. Het is dus onbekend wie het uiteindelijke ontwerp voor de vestingwerken rond de grote uitleg heeft gemaakt.[163] Tijdens de uitvoering werd in 1617 een stedenbouwkundig plan opgesteld.[15]

De werken werden door de stad niet zoals bij Amsterdam in eigen beheer uitgevoerd, maar werden net als bij de vestingwerken van Deventer in kleinere onderdelen aanbesteed.[171] De plannen, bestekken en het materiaal werden daarvoor door het stadsbestuur aangeleverd.[168] Voor de eerste fase van de bouw werden vermoedelijk veel stenen van het afgebroken Statenkasteel gebruikt.[172]

Aanleg bewerken

 
Kaart van Groningen door Nicolaes van Geelkercken. Gemaakt in 1616 voor Ubbo Emmius' Rerum frisicarum historiae. Zichtbaar zijn de voltooide en geplande delen van het grote plan van uitleg inclusief vestingwerken en een deel van de oude vestingwerken. De kaart wordt als de betrouwbaarste kaart van zijn tijd gezien. Wel liep Geelkercken iets op de tijd vooruit: de Boteringepoort werd bijvoorbeeld in werkelijkheid pas in 1617 voltooid.

In maart 1615 werd een begin gemaakt met de werken. Deze starten zoals gezegd aan noordzijde. Begonnen werd met de aanleg van de dwingers naast de nieuw te bouwen Ebbinge- en Boteringepoort, waarbij men beide zijden op werkte om aansluiting te krijgen met de bestaande fortificaties.[162] Uit de bestekken valt af te leiden dat de aanleg van een dwinger gemiddeld 4 maanden kostte.[173] De Westerboog bij de bestaande Kranepijp werd in 1615 bovengronds geslecht. In 1617 werd er aan de Ebbinge- en Kranepoort gewerkt. De nieuwe Kranepoort werd aangelegd naast de Kranepijp ongeveer ter hoogte van de huidige Plantsoenbrug.[11] De Kranepijp zelf werd ook vervangen door een drietal nieuwe Kranepijpen.[174] De Boteringepoort kwam vermoedelijk eveneens in 1617 gereed.[175] In 1618 werd de Ebbingepoort voltooid. De werkzaamheden verplaatsten zich toen deels naar de Apoort en de Marwixpijpen. In 1619 werd gewerkt in het gebied rond de Steentilpoort en het aangrenzende Damsterdiep. Dat jaar kwam vermoedelijk ook de Ebbingepijp gereed.

In 1620 werd de Steentilpoort voltooid, waarmee de Poelepoort overbodig werd. Ook verdwenen rond 1620 de oude Buiten-Apoort uit 1553[175] en de Buiten-Boteringepoort samen met de oude stadsgracht aan noordzijde.[146] In 1621 werden het Boteringerondeel en de Aschans geslecht[176] en werden de dwingers verder afgewerkt. Ook werd dat jaar de Herepoort voorzien van de uiteindelijke façade en een gevelsteen. In 1622 waren de wallen voltooid. In 1623 werd het Ebbingerondeel met bijbehorende buitenpoorten geslecht[177] en kreeg de Buitenste Apoort haar uiteindelijke façade. In 1624 waren de werken volledig gereed. De oude Boteringepoort werd in 1624 grotendeels afgebroken[11] en vervolgens verbouwd tot woonhuis. Later werd hier een corps de garde (hoofdwacht) gevestigd.[68]

Tussen 1612 en 1637 werd ook de oude binnenstedelijke gracht tussen de A en het Schuitendiep opnieuw uitgegraven. Dit werd oorspronkelijk Kattendiep genoemd, maar kreeg vanaf 1637 grotendeels de naam Zuiderdiep. Alleen het meest oostelijke deel bleef de naam Kattendiep houden.[38][noot 24]

Kosten bewerken

De financiën vormden een twistpunt met de Ommelanden. Nadat zij weigerden om op verzoek van de stad in ruil voor een bijdrage aan een project in de Ommelanden een 'redelijcke somme' geld bij te dragen aan de vestingwerken omdat zij het verband niet tussen beide projecten zagen, stapte het stadsbestuur in juni 1616 naar de Staten-Generaal, die volgens het Tractaat van Reductie van 1594 een uitspraak mocht doen in dergelijke 'questieuse saecken'.[178] Als onderdeel van het nieuwe gewest Stad en Lande werden zij door de Staten gewezen op het belang van de fortificaties, maar de Ommelanden vreesden voor grote uitgaven te komen staan omdat ze vooraf niet op de hoogte waren gesteld van de bijkomende 'wijdtlopige vergrotinge' en er bovendien een garnizoen in zou moeten worden gelegerd, dat permanent op de begroting zou drukken. Volgens een verklaring van de Ommelanden uit 1616 waren versterkingen aan noordzijde bovendien waarschijnlijk niet nodig omdat daar 'apparentelick geen groote force vanden vijandts [...] tho verwachten' zou zijn en de grote uitleg bovendien waarschijnlijk niet bevolkt zou worden.[178] Zij zouden tot de jaren 1650 procederen bij zowel de Staten-Generaal als de stadhouder om niet hieraan mee te hoeven betalen.[80] Uiteindelijk werd overeengekomen om het geld te betrekken uit de jaarhuren van de geconfisqueerde kloosterlanderijen en de stad bovendien nog eens eenmalig 30.000 gulden extra hieruit mocht onttrekken.[178]

De werkzaamheden aan noordzijde bleken al snel veel bewerkelijker dan vooraf gedacht doordat de Hondsrugbodem ter plekke vol zat met keien en de bermen dusdanig steil werden, dat ze zonder stenen ommetseling wegspoelden bij regen. De stad verzocht daarop om extra gelden uit Den Haag, maar de Staten-Generaal ging hier ditmaal niet in mee, zodat er door het stadsbestuur extra leningen moesten worden afgesloten in 1616 (14.000 gulden) en 1617 (ruim 12.000 gulden). Mogelijk werden de fortificatieplannen hierdoor niet in het geplande jaar 1618 voltooid, maar pas in 1624.[179] De totale kosten zijn onbekend. In een ongedateerde brief schrijft de stad echter: "Die fortificatien hebben gecost over drie millioenen. Alle dat ghene dat tot subsidie genoten is monteert niet boven vijffmael hondert duisent guldens." Het grootste deel zal dan ook zijn bekostigd uit de opbrengsten van de stadslanden in de Groninger Veenkoloniën.[163] De stad kon verder kosten besparen doordat ze in die tijd de venen bij Foxhol en Sappemeer had uitgegeven aan verveners die tevens steenbakkers en kalkbranders waren. Zij moesten in ruil daarvoor 'om niet' stenen en kalk leveren en ook turf leveren aan de tichelwerken bij het Boterdiep, Donghorn en de Noorderhoogebrug.[180]

Ontwerp bewerken

Het ontwerp werd net als bij uitbreidings- en vestingplannen in Gulik en Utrecht vermoedelijk ontworpen in de vorm van een (wiskundige) ellips en is mogelijk gebaseerd op het model van een twaalfhoekige vesting. De destijds als ideaal geachte cirkel was als vorm namelijk niet haalbaar doordat de zuidelijke bolwerken reeds aangelegd waren, de noordelijke hogere es erin getrokken moest worden en aan west- en oostzijde de natte lager gelegen ondergrond niet geschikt was om op te bouwen en bovendien in het geval van een aanval beter gebruikt kon worden om te inunderen.[163][181] Het nieuwe vestingstelsel bestond uit zeventien dwingers (bastions), die op regelmatige afstand van elkaar waren geplaatst en door courtines van min of meer gelijke lengte met elkaar werden verbonden. De vestingwerken strekten zich uit over een lengte van 7 kilometer[182] en hadden een oppervlakte van ongeveer 70 hectare.[183] De dwingers moesten de tussengelegen courtines met geweervuur kunnen dekken. De afstanden tussen de dwingers werden volgens de regels van het vestingstelsel bepaald op basis van de minimum defensielijn vanaf de saillant (punt) van de dwinger langs de face tot aan de flank van de volgende dwinger: de afstand die een musket maximaal kon overbruggen zonder de volgende dwinger zelf te raken, zodat de vestingwerken zelf niet beschadigd konden worden. Waar dit niet mogelijk bleek (zoals bij de Apoort en Kranepoort) werd de lengte van de courtine iets aangepast.[184] Binnen de courtines werden zeven poorten en vijf waterpoorten aangelegd.

Omdat de maten van de dwingers en tussengelegen courtines min of meer vast lagen moest hier rekening mee worden gehouden bij de plaatsing van deze beide poorten en werden daarom de Nieuwe Ebbingestraat en Nieuwe Boteringestraat niet in het verlengde van de Oude Ebbinge- en Oude Boteringestraat aangelegd[4] en omdat de nieuwe Boteringepoort dusdanig naar het westen stond, werd er aan het einde van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat 50 meter verderop geen poort gebouwd.[180] De aansluiting op de waterwegen vereiste op sommige punten aanpassing van de plannen van Van Valckenburgh. Zo werden de Marwixpijpen aangelegd in een geknikt stukje van de courtine tussen de Adwinger en de Marwixdwinger. Voor het aanleggen van de Kranepijpen, de Visserspijpen en de Steentilpijp moesten de maten van de vestingwerken iets worden aangepast om deze binnen de courtines te kunnen laten vallen. Het Damsterdiep moest ter plaatse van de Steentilpijp zelfs iets worden opgeschoven. Iets dergelijks is vermoedelijk ook met het Schuitendiep gebeurd. Ter plaatse van de Ebbingepoort lagen het Selwerderdiep en het Boterdiep (Kleisloot). Hier was een dubbele waterpoort vanuit militair oogpunt niet wenselijk, doordat dit een zwak punt zou opleveren in de vesting.[184] Er werd daarom alleen een nieuwe Ebbingepijp gebouwd. Het Selwerderdiep werd gedempt ten faveure van het ter plekke iets naar het oosten verplaatste Boterdiep.[181] Bovenop het gedempte Selwerderdiep werden kort daarna nieuwe woningen gebouwd. En wel aan oostzijde van de nieuwe 'representatieve' heerweg door het nieuwe stadsdeel naar het noorden: de Nieuwe Ebbingestraat.[126]

Wallen bewerken

De stadswallen werden gefundeerd op een stenen keermuur en werden versterkt met onder andere graszoden en kweekgras.[185] De vijfhoekige dwingers en tussenliggende courtines hadden een hoogte van 10 meter. Aan de basis was de wal 27 meter breed. Bovenaan bevonden zich de walgang, het iets hoger gelegen banket en de ervoor gelegen 2 meter brede plongee. Via opritten konden de kanonnen vanaf de terrepleinen naar de walgangen worden gebracht. De dwingers hadden een doorsnede van 120 meter. Aan binnenzijde van de dwingers bevond zich een terreplein. De hoge dwingers vormden vanwege de wind geschikte plekken voor standerdmolens, waarvan er 15 werden geplaatst, vaak op een molenbergje in de keel van de dwingers. Verschillende dwingers hadden een houten erkertoren op de saillant om in vredestijd de wacht te kunnen houden. De poorten werden in het midden van de courtines geplaatst. De dwingers hadden verschillende functies. Zo werd de Heeredwinger gebruikt als oefenplaats en artilleriepark en de Drenkelaarsdwinger als wagenbergplaats De Jacobijner- of Galgendwinger was de plek voor militaire terechtstellingen en plek voor het begraven van de terechtgestelden. Op de noordelijke Kruitdwinger, Boteringedwinger en Jatsdwinger werden pulverhuizen geplaatst.[186] Bovenop de wal werden iepen en populieren geplant omdat de wortels ervan de wallen beter bij elkaar hielden en er zo geen delen konden wegspoelen door de regen. Ook zorgden ze bij een aanval ervoor dat de opstijgende kruitdampen enigszins werden gemaskeerd, zodat aanvallers minder goed konden zien vanuit welke richting er geschoten werd. In geval van een belegering konden ze eventueel ook hout leveren voor verschansingen en palissades. De vestingwallen boden ruimte aan een groot scala aan activiteiten. In vredestijd vormden de beboomde wallen populaire wandelroutes. Dit gold met name voor het gedeelte tussen de Ebbingepoort en de Steentilpoort. De dwingers met kruithuizen vormden vanwege ontploffingsgevaar echter verboden gebied.[187] Er werden walmeesters aangesteld om de bomen te beschermen tegen vandalisme.[186] De steile buitenwallen werden beplant met doornenstruiken om belegeraars te hinderen.

Onderwallen en buitenwerken bewerken

Aan buitenzijde werd een onderwal (fausse braie) aangelegd met een escarpe met stenen revêtement (bekleding), een sluippad en een droge gracht. Het sluippad kon worden bereikt via sorties, die onder andere werden aangelegd in de courtines tussen de Reitdiepsdwinger en de Kruiddwinger (later Sikkenspoortje genoemd), tussen de Ebbingedwinger en de Jacobijnerdwinger, tussen de Sint-Walburgdwinger en de Sint-Johannesdwinger, tussen de Heeredwinger en de Oude Rondeelsdwinger, aan weerszijden van de Marwixpijpen en ten oosten van de Visserspijpen (latere Klein Poortje). De omringende natte grachten hadden een breedte van ongeveer 33 meter en hadden in het midden een diepere cunette, als extra hindernis en omdat deze in de winters minder snel kon bevriezen. De grachten waren net als bij de eerdere verdedigingswerken van de vaarwegen (en eb en vloed van het Reitdiep) afgescheiden met behulp van stenen beren met monniken, waarbij het water wel ververst kon worden. Op de grachten gold een vaar- en visverbod.[186] Het Schuitendiep, de Turfsingel en de Noorderhaven bleven bevaarbaar voor schepen.[5] Voor de poorten lagen houten bruggen, met een ophaalbrug met hameien. Bij een belegering konden deze bruggen eenvoudig worden gedemonteerd, afgebrand of opgeblazen, zodat de stad van het omringende gebied kon worden afgesloten.[186]

Aan buitenzijde van de gracht werd een bedekte weg aangelegd met een borstwering en een glacis, die konden worden bestreken vanaf de hoofdwal (commandement). Op de bedekte weg konden troepen worden verzameld om uitvallen te doen op belegeraars. Aan noordoostzijde en westzijde kon het omliggende terrein in geval van oorlogsdreiging worden geïnundeerd.

In de gebieden rond de stadswallen gold vanwege het schootsveld een bouwverbod. Op sommige plekken mochten houten woningen en herbergen worden gebouwd, die in geval van een dreigende belegering snel konden worden afgebrand of gesloopt.

Poorten en dwingers bewerken

De poorten waren qua afmetingen en stijl gemodelleerd naar de stadspoorten die bij andere 17e eeuwse Nederlandse vestingsteden werden gebouwd. Vermoedelijk werden ze net als de stadswallen ontworpen door Peters, al is het goed mogelijk dat de façades zelf in opdracht zijn gemaakt of kant en klaar geleverd werden. De stadspoorten bestonden uit gemetselde tunnels met een breedte van ongeveer 3,5 meter met zware deuren, die vanwege flankerend vuur in het midden van de courtines werden geplaatst. Ze stonden schuin op de weg naar binnen om zo de vijand te beletten door de poort de stad in te kunnen schieten. De breedte bedroeg slechts 3,55 meter. Aan binnenzijde van de poorten bevond zich een portiershuisje.[186] Aan stadszijde kregen de poorten een sobere zandstenen façade met een rondboog, aan weerszijden pilasters en bovenaan een kroonlijst. Het zandsteen was veelal afkomstig van het vroegere Klooster Aduard, dat de stad in 1617 gekocht had om deze als steengroeve te kunnen gebruiken.[186] Naast de poort stond in veel gevallen een wachthuis, waar handelaren van buiten de stad tot 1866 de tol van de stadsaccijnzen moesten betalen.[186] Aan buitenzijde waren de façades wat fraaier van opzet: van drie poorten (de Apoort, Herepoort en de Steentilpoort) is uit afbeeldingen bekend dat deze waren voorzien van een rondboog met aan weerszijden een stel pilasters of zuilen op sokkels en aan bovenzijde eveneens een kroonlijst. De buitenzijde bestond uit bentheimer zandsteen en werd gebouchardeerd met rustica en werd voorzien van diamantknoppen. De kroonlijst van de Herepoort werd voorzien van gebeeldhouwde kanonnen en andere wapens, die naar de erachter gelegen kazematten met bijbehorende wapens verwezen.[168] De waterpoorten waren gemaakt van arduinsteen, die vrij vanwege het Twaalfjarig Bestand vrij beschikbaar was vanuit de Zuidelijke Nederlanden. Ze bestonden uit een of meerdere pijpen, die in geval van nood met een valhek konden worden afgesloten.

 
Dwingers, poorten en grachten van de vestingstad Groningen. Intekening volgens de kadastrale kaart van 1832.

Vanuit de Herepoort naar het westen gerekend telde de stad de volgende poorten en dwingers:

Ondersteunende gebouwen bewerken

Aan binnenzijde van de stad werden corps de gardes, wachthuisjes (sentinelhuisjes) en arsenalen gebouwd. De laatsten werden vaak vanwege ontploffingsgevaar in een dwinger of op een omgracht terrein geplaatst uit de buurt van de woningen. Tussen 1623 en 1879 stond aan oostzijde van de Turfsingel (ter hoogte van de Kruitlaan, Kruitstraat en Kruitgracht) het omgrachte provinciale ammunitiehuis of tuighuis en ook in de Jatsdwinger en op ten minste twee andere plekken werden ammunitiehuizen, pulverhuizen en artilleriehuizen gebouwd.[188] De ontploffingsgevaarlijke kruidhuizen werden aan noordzijde van de stad gebouwd, omdat aanvallen vanuit het zuiden werden verwacht. Het kruithuis op de Jatsdwinger werd voltooid in 1637 en die op de Boteringedwinger in 1641.[79]

Burgerwacht bewerken

De bemensing van de nieuwe vestingwerken bestond uit een garnizoen beroepssoldaten van de Staten-Generaal aangevuld met een nieuwe burgerwacht (schutterij). Deze bestond uit vendels van ongeveer 365 man. In 1633 waren er 12 vendels (ca. 4380 man) en in 1657 18 vendels (ca. 6570 man). Elk huishouden in de stad moest een man leveren voor de burgerwacht. Katholieken en alleenstaande vrouwen moesten in plaats daarvan wachtgeld betalen en predikanten, leraren van de Latijnse school en ambtenaren waren vrijgesteld.[183]

Oude vestingwerken bewerken

De vroegere Boteringepoort, Binnnen-Apoort en Poelepoort waren in gebruik als gevangenis en bleven daarom bestaan. Delen van de Boteringepoort werden na 1624 omgevormd tot een hoofdwacht en later tot het huidige hotel Corps de Garde.

Latere wijzigingen bewerken

De middelste van de drie Kranepijpen werd al in 1633 weer gesloopt omdat het jacht van de Kamer van de West-Indische Compagnie van Stad en Lande anders in geval van belegering niet binnen de veilige stadswallen kon liggen omdat deze eigenlijk te breed was voor deze poorten.[168][55] De buitenste twee Kranepijpen zijn nog zichtbaar op een kaart van Haubois uit ca. 1634 (opgenomen in de Atlas Blaeu uit 1638) en op de cartouche van Jan Lubberts Langeweerd bij de 'Grote Haubois'.[55] Deze zijn vermoedelijk ergens in de decennia erna gesloopt, want ze komen niet voor op de 'Kleine Haubois' uit ca. 1665. In 1636 werden ter plaatse van de Kranepoortenpijpen de Kleine Spilsluizen gebouwd om het eb- en vloedverschil weg te nemen uit de stadsgrachten.[145] In 1673 werden de Grote Spilsluizen hieraan toegevoegd op de grens van het Lopendediep met het Schuitendiep.

De sortie naast de Visserspijpen uit 1623 werd in 1653 voorzien van een brug over de gracht, waardoor deze onder de naam Klein Poortje de achtste stadspoort werd.

De Apoort werd tussen 1656 en 1657 voorzien van een renaissancistische woonverdieping met drie kloostervensters, aan weerszijden een stel Ionische pilasters met klauwstukken en een versiering van festoenen.[168] In het torentje erboven hing een klok, die een kwartier van tevoren het vertrek van de trekschuit naar Friesland over het Hoendiep aankondigde.[60]

Gronings Ontzet bewerken

Tijdens de Eerste Münsterse Oorlog deden de troepen van de hertog van Galen een inval in Groningen, maar werden in 1665 voortijdig teruggeslagen tijdens de Slag bij Jipsinghuizen, waarna in april 1666 nieuwe bondgenootschappen van de republiek met Brandenburg de veldtocht tot een voortijdig einde brachten. Tijdens de Tweede Münsterse Oorlog in 1672 wisten de Münsterse en Keulse troepen de stad echter wel te bereiken en sloegen vanuit het zuiden met 24.000 man sterk het beleg voor de stad. De stad had zich onder leiding van de kundige Carl von Rabenhaupt met hulp van studentenkapitein en latere burgemeester Wicher Wichers echter wel kunnen voorbereiden. De vestingwallen waren in staat van verdediging gebracht, de omringende landerijen en Drentse beekdalen waren geïnundeerd en er was voor 43.000 gulden aan wapentuig ingekocht. Bovendien was ten oosten van het Winschoterdiep als vooruitgeschoven post op het terrein tussen de Oosterpoortdwinger en de Drenkelaarsdwinger, vanaf de courtine tot het eindpunt van de laatstgenoemde dwinger de Grote Batterij als nieuwe batterij (ravelijn) aangelegd.[9] De ruim 5000 bommen en granaten en vele kanonskogels richtten grote schade aan in de stad.[189] Nadat de belegeraars teruggeslagen waren bij achtereenvolgens de Aduarderzijl, Oosterhoogebrug en Ruischerbrug, de bisschop van Keulen te maken kreeg met een nieuw verbond met Brandenburg (dat een leger had geformeerd) en de helft van het leger inmiddels dood, gewond of gedeserteerd was, werd besloten om het beleg op te breken. Ook omdat de stad vanuit het noorden en westen nog steeds van Hollandse zijde kon worden bevoorraad over het Damsterdiep en vooral het Reitdiep. De Hollanders was er veel aan gelegen geweest om de stad te behouden, daar hiermee het hele noorden in vijandelijke handen zou zijn gevallen.[189][noot 25]

Afgraving Kempkensberg en aanleg Griffelinie bewerken

Tijdens het 6 weken durende beleg bleek dat met name de Kempkensberg door de hogere ligging een groot gevaar was voor de vestingwerken aan zuidzijde. Tevens bleek dat de Munsterse troepen in korte tijd approches konden aanleggen tot vlak bij de stadsgrachten en stadswallen. [190] Na het Gronings Ontzet werd daarom besloten dat vijandelijke troepen nooit weer zo snel zo dicht bij de stad moesten kunnen komen en dat alle hoogtes ten zuiden van de stad moesten worden verwijderd. in 1673 werd onder leiding van fabriekmeester Jannes Tideman sr. direct begonnen met het afgraven van de meeste hoogtes ten zuiden van de stad. Ook mochten voortaan geen paarden meer worden geweid in het hele gebied tussen Groningen en Helpman en de terreinen op de wallen en de onderwallen en werd een bouwverbod buiten de stadswallen uitgebreid tot alle gebouwen behalve houten herbergen voor reizigers en schuilhutten voor moeskers.[191] In 1674 werd de kwetsbare hooggelegen gracht van het Schuitendiep beter beschermd door de aanleg van de Groninger Spilsluizen bij de Ossenmarkt, die het water vanuit het achterland moesten opstuwen en zo ervoor moesten zorgen dat het Schuitendiep in tijden van belegeringen niet droog zou komen te staan. De afgegraven gronden werden gebruikt voor het verbreden en verhogen van de zuidelijke dwingers. De hoge Kempkensberg zelf werd pas tussen 1688 en 1692 op verzoek van het stadsbestuur afgegraven.

In 1694 beval de Raad van State tot de aanleg van een natte horizon voor de zuidelijke stadsgrachten tussen het Schuitendiep en de Oude Rondeelsdwinger: een drassig voorterrein ter hoogte van het waterpeil van de vestinggrachten dat kon worden geïnundeerd en daarom in de volksmond ook wel de 'Lage landen' werd genoemd. De bestaande bedekte weg en glacis werden hiervoor weggegraven. Voor dit moerassige terrein werd een klein kanaaltje gegraven rond de Heredwinger en de Oosterdwinger.[191] Tussen 1695 en 1698 werd in het verlengde hiervan voor de Drenkelaarsdwinger de Griffe of 'Nijgraven Diepje als tweede natte vestinggracht gegraven.[9] Deze werken waren onderdeel van de nooit (tot de Herepoort) voltooide Griffelinie, een buitenwerk dat kort daarop alweer overbodig werd door de plannen voor de landschappelijk beter gesitueerde zuidelijkere Helperlinie.

Helperlinie bewerken

De Raad van State besloot dat de Griffelinie niet voldeed. Zij wilde eventuele vijanden zover mogelijk bij de stadswallen vandaan houden en gaf ingenieur Menno van Coehoorn in samenwerking met ingenieurs Johan van Alberdingh en Johan Vleugels in 1598 opdracht tot het maken van een verkenning voor een nieuwe vestinglinie ter hoogte van het zuidelijker gelegen dorp Helpman, ongeveer een kilometer ten zuiden van de vestingwallen. Tussen 1698 en 1700 werd hier de nieuwe Helperlinie met gracht aangelegd onder leiding van ingenieurs Johan Hebbelinck, Pierre Jassaud en Frederick Stephani en opzichter Arnold Tideman. Deze linie werd aangelegd over een lengte van ruim 2 kilometer tussen Winschoterdiep en Hoornsediep en was het eerste vestingwerk in Nederland dat werd opgetrokken volgens de principes van het (getenailleerde) Nieuw Nederlands Vestingstelsel.[192] De Helperlinie bestond uit een serie lunetten, getenailleerde redans (lage uitspringende vestingwerken) en redoutes die door hun vorm veel eenvoudiger onderling te verdedigen waren, wat belegeraars dwong om hun geschut verder weg te plaatsen. Ook waren er veel minder soldaten nodig om dit vestingwerk te verdedigen. De redoutes (2 aan westzijde en 1 aan oostzijde) kregen elk een natte gracht en de 3 lunetten in het midden een droge gracht. De lunetten hadden een hoogte van ongeveer 4,5 meter en hadden gemetselde escarpes. Aan buitenzijde van de gracht bevond zich een contrescarpe (buitengrachtsboord) met bedekte weg, die beschermd werd door een glacis-en-contrepente: een flauw oplopende glacis aan verdedigingszijde om uitvallen te vergemakkelijken. Door grote tussenruimten in de linie konden eenvoudig uitvallen worden gedaan. In 1727 werd een linie aangelegd tussen de twee westelijkste redoutes. Na een periode van verwaarlozing in de rustige 18e eeuw namen de spanningen in Europa weer toe en tussen 1786 en 1806 werd de linie daarom versterkt met een bredere gracht: het Helperdiep. De tussenruimten werden daarbij dichtgemaakt, waarmee het alleen nog een verdedigende functie had.[9] De gracht werd een eind voor de drie lunetten in het midden gelegd. Op het westelijke deel tussen de lunetten en het Helperdiep werd in 1846 een badinrichting voor militairen aangelegd. Rond 1855 werd de wal tijdens een onderhoudsbeurt hersteld.[193]

Einde van de vestingwerken bewerken

Aan noordzijde verwachtte men weinig gevaar en deze vestingwerken werden dan ook minder goed onderhouden. In 1726 waren deze volgens stadsbouwmeester Anthoni Verburgh ernstig verwaarloosd. Tijdens de hele 18e eeuw werd er echter minder gevaar verwacht en werd niet gewerkt aan de vestingwerken.[9] Tussen 1811 en 1815 werden de vestingwerken in eigendom overgedragen aan het Rijk. In 1819 werd de Steentilpijp geslecht.[114] In 1828 werden twee binnenpoorten afgebroken om grotere doorgangen te creëren: de Poelepoort en de Binnen-Apoort. In 1838 werden de Visserspijpen over het Winschoterdiep verwijderd, in 1853 de Ebbingepijp[194] en in 1856 de Marwixpijpen over het Hoornsediep. In 1859 werd ook de bouwvallige Buiten-Apoort afgebroken.

De gemeente Groningen trof in 1844 een regeling voor het onderhoud aan de vestingwerken. Ook de verwaarloosde Helperlinie werd toen weer hersteld. De Groningse vestingwerken werden naar de herziene Kringenwet van 1853 grotendeels beschouwd als werken van de eerste klasse. De zuidelijke vestingwallen tussen de zuidelijke Drenkelaarsdwinger en de Heredwinger werd echter als werk van de derde klasse beschouwd. De waarde van de vestingwerken was door de veranderde oorlogsvoering echter steeds minder geworden en werd ook steeds meer gezien als een knellende belemmering voor de groeiende bevolking. In navolging van andere steden begon de stad Groningen vanaf 1856 vanwege hygiënische redenen aan te dringen op de opheffing ervan. Dat jaar werd door de provincie de aanzet gegeven voor het Provinciaal Kanalenplan[noot 26], waarbij de vestingwerken steeds meer als sta in de weg werden ervaren. De stad besloot in 1857 ook te stoppen met het onderhoud daarvan. In 1858 werd gesproken over overbevolking in de vele eenkamerwoningen in de stad en over slechte lichtinval bij de woningen tegen de zuidelijke stadswallen.

Door het uitblijven van onderhoud werd de waarde van de stadswallen al snel minder. In 1864 werden de westelijke Adwinger en Kranedwinger afgewaardeerd tot werken van de tweede klasse en het hele noordoostelijke deel tussen het Reitdiep en de Jacobijnerdwiner tot de derde klasse. Toen in 1866 werd begonnen met de aanleg van het Eemskanaal en dat jaar de spoorlijn Leeuwarden - Groningen langs de stad gereed kwam, was er ook geen enkel bezwaar van militaire zijde, wat aangaf dat ook daar de waarde van Groningen als vestingstad feitelijk had afgedaan.[9] Ook stonden in de Davidstraatbuurt (het oude moeskersterrein) in 1860 al ruim 180 gebouwen en werden in 1864 door de Bouwvereniging in de latere Oosterpoort de eerste stenen woningen gebouwd langs de Brandenburgerstraat, de Kleine Brandenburgerstraat en de Kleine Sophiastraat en in 1865 in de latere Herewegbuurt langs de Willemstraat, waarmee het schootsveld ter plekke feitelijk ophield te bestaan. De stadswerken werden tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871 onder leiding van luitenant-kolonel Hermanus Welsink nog wel in staat van verdediging gebracht, maar het verloop van deze oorlog maakte wel duidelijk dat de oude vestingwerken nooit bestand zouden zijn tegen de nieuwe zwaardere en veel trefzekerdere mobiele artillerie (kanonnen met getrokken loop), die bovendien van afstanden tot 4 kilometer ver kon worden afgevuurd, een verdubbeling van de afstand die tot dan toe mogelijk was.[195] De aanleg van het Eemskanaal en andere waterstaatkundige werken hadden tevens het inunderen onmogelijk gemaakt. In 1872 kreeg de stad zelfs toestemming om 6 straten aan te leggen tussen de Hereweg en de Oosterweg, die onderdeel vormden van de verboden kringen uit de Kringenwet. In 1873 werd het lot beslist met een vernietigend oordeel over de vesting, waarop in 1874 de stad bij de Vestingwet uit de lijst van Vestingsteden werd gehaald.

Ontmanteling van de vestingwerken bewerken

De gronden van de vestingwallen en de Helperlinie werden in 1874 overgedragen aan de (Staats)Domeinen, waarna de stad een aantal jaren ruziede met het Rijk over wie de gronden nu eigenlijk toebehoorden: De vestingwerken waren bij aanleg voor 80% door de stad zelf betaald[196] en zij voelde zich onrechtvaardig behandeld nu zij geen zeggenschap meer over deze in de jaren 1810 overgedragen gronden. In 1876 werd onder leiding van rijksingenieur Van Gendt alvast begonnen met de ontmanteling van de vestingwerken.[9] De grachten werden daarbij ofwel vergraven of gedempt. Van Gendt maakte dat jaar ook een eerste inrichtingsplan voor de toekomstige functies van de voormalige vestingwerken, waarvan alleen de bestemming van het noordwestelijke deel tot park uiteindelijk in gewijzigde vorm is uitgevoerd. Nadat hij ernstige kritiek had gekregen van een aantal rijke stadsbewoners, paste hij zijn plannen aan de zuidkant van de stad aan. In 1877 kocht de gemeente voor 60.000 gulden de vestingwerken aan noordwestzijde van de stad aan om hier het Noorderplantsoen aan te kunnen leggen. De gemeente liet de Haagse architect Bert Brouwer ondertussen een invulling maken voor de rest van de vestingwerken[4], waarvan uiteindelijk alleen het plan aan zuidzijde is uitgevoerd.[197][noot 27] In 1878 werd een definitieve overeenkomst gesloten tussen de stad en het Rijk.

In 1875 werden de Steentilpoort en het Klein Poortje afgebroken, in 1876 de wal bij de Herepoort en in 1878 verdwenen de Boteringe- en Ebbingepoort. Het front van de Herepoort werd na veel discussie uiteindelijk verplaatst naar Amsterdam en daar samen met de Deventer Bergpoort door Cuypers aaneengesmeed tot een triomfboog binnen het tuin-architecturaal ensemble van de tuin van het Rijksmuseum. De Steentilpoort werd echter net als de overige poorten gesloopt zonder iets te behouden.[198] Van de Steentilpijp werden in 2008 de ondergrondse restanten opgegraven en alsnog verwijderd.[55]

De terreinen van de vestingwerken werden heringericht voor verschillende doeleinden:

  • De zuidzijde kreeg op verzoek van de gegoede burgerij een 'representatieve' uitstraling: Er werd een brede singelgordel aangelegd met twee ronde pleinen ('rondpoints') bij het Emmaplein en het Hereplein. Ten zuiden daarvan werd voor het scheepvaartverkeer het Verbindingskanaal gegraven om het Reitdiep en Hoornsediep aan westzijde te verbinden met het Eemskanaal en Winschoterdiep aan oostzijde. De zwaaikom in het Verbindingskanaal vormt een restant van de gracht voor de courtine waarin ook de Herepoort lag. In deze zwaaikom werd in 1994 het Groninger Museum gebouwd. Ten zuiden van het Verbindingskanaal werd de villawijk Zuiderpark aangelegd voor welgestelden. Deze ligt deels ter plaatse van een van de buitenwerken (de glacis), waarvan de vorm nog terug te zien is aan de hoekige loop van de Parklaan. Op een ander buitenwerk, waar eerder vanaf 1822 de drekstoep was gevestigd, werd in 1892 de nieuwe veemarkt aangelegd, die de Ossenmarkt verving. Later werd hier cultuurcentrum De Oosterpoort gebouwd. Aan zuidoostzijde werd de vestinggracht bij de aansluiting met het Eemskanaal in 1878 vergraven tot de Oosterhaven.[5]
  • Aan westzijde werden al in de jaren 1860 een aantal waterstaatkundige werken aangelegd om het Hoendiep met het Hoornsediep te verenigen. Rond de Adwinger ontstonden toen havenactiviteiten. Hier werd in 1882 de Westerhaven aangelegd. Het patroon van de Adwinger is nog terug te zien in de u-vorm van de Westerkade. Ten zuidoosten van de Westerhaven werd de Zuiderhaven gegraven.[9] Ter plaatse van de Kranedwinger verrees tussen 1897 en 1901 het Mineralogisch Geologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen (Het Kasteel).
  • Aan noordwestzijde werd rond de Reitdiepsdwinger, Kruiddwinger, Jatsdwinger, Boteringepoort en Boteringedwinger tussen 1880 en 1884 het Noorderplantsoen aangelegd onder leiding van Hendrik Copijn en stadsopzichter Philippus van Harreveld. De eerste schetstekening hiervan staan al op de tekeningen van Van Gendt uit 1875 (zonder de Boteringedwinger) en 1876. Door de inrichting tot park bleef dit deel van de vestingwerken tot op heden nog deels herkenbaar. De grachten werden hiervoor echter wel grotendeels vergraven en vergroot tot vijvers en ook de vestingwallen werden deels afgegraven. Alleen de gracht rond de Jatsdwinger (rond de muziekkoepel) en het noordelijkste stukje van de gracht van de Kruiddwinger zijn nog origineel omdat de buurt langs de Noorderbuitensingel ten tijde van de aanleg in 1881 reeds bebouwd was. Van de sortie het Sikkenspoortje bleef het oostelijke deel behouden. Dit poortje ter hoogte van de Leliesingel werd later (tevergeefs) ingericht tot vleermuisgrot. De buitenzijde van de grachten en dwingers is nog terug te herkennen in de Grachtstraat, Noorderbuitensingel en de Melkweg ten zuiden van het plantsoen. Aangrenzend werd aan noordzijde aan de Bloemsingel tussen 1910 en 1912 het chemisch laboratorium van de Rijksuniversiteit Groningen (Het Paleis) gebouwd.
  • De oostzijde werd gereserveerd voor openbare functies zoals de uitbreiding van de gasfabriek en het provinciaal academisch ziekenhuis (1889). De vestinggracht werd vergraven tot een nieuw Verbindingskanaal tussen het Damsterdiep en het Boterdiep. Dit kanaal werd begin jaren 1920 vervangen door het Gorechtkanaal, waarna het kanaal rond 1922 werd gedempt voor de uitbreiding van het ziekenhuis. Alleen het deel van de vestinggracht ten zuiden van het Hanzeplein bleef behouden (oostzijde Poeledwinger).

Het Kattendiep en het grootste deel van het Zuiderdiep werden tussen 1879 en 1880 gedempt met gronden van de afgegraven vestingwallen.[38][197] Het deel van de Boterdiep binnen de oude binnenstad volgde in 1912. Het Zuiderdiep ter plaatse van de Reitemakersrijge werd pas in 1954 gedempt. De gronden van het Arsenaal aan de Turfsingel werden in de jaren 1880 omgevormd tot het stedelijk gymnasium (1882) en de Stadsschouwburg (1883).

De vrijgekomen gronden van de Helperlinie werden onder andere gebruikt voor de bouw van de Cellulaire Gevangenis (huidige Van Mesdagkliniek) en de Rabenhauptkazerne (in 1945 verwoest).

Duitse vestingwerken bewerken

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de stad Groningen versterkt tegen de verwachte geallieerde aanval. Tegen een weinig realistisch geachte aanval vanaf zee werden loopgraven aangelegd buiten de stad langs Adorp, Sauwerd, Winsum, Baflo, Middelstum, Ten Boer en het Eemskanaal. Na de geallieerde opmars vanuit het zuiden werd door de dwangarbeiders van Organisation Todt in 1944 en 1945 gewerkt aan de aanleg van de nooit voltooide Frieslandriegel aangelegd: een serie loopgraven, tankgrachten, mitrailleursnesten, schuttersputten, wegversperringen en bunkers ten zuiden van de stad die verder doorliep door Drenthe tot in Overijssel (van Zwolle tot Delfzijl). Bij Groningen liep deze onder andere door het Noordlaarderbos en het Stadspark. De weilanden tussen Haren en Essen en aan oostzijde van de stad werden vanaf 1944 geïnundeerd. De bevrijding van Groningen was echter niet te voorkomen. De 2e Canadese infanteriedivisie onder leiding van generaal-majoor Albert Bruce Matthews trok halverwege april de stad binnen en viel de samengeraapte ongeveer 7000 man sterke Duitse verdedigingsmacht onder leiding van general-major Karl Böttcher vanuit het zuiden aan. De Duitse leiding had bevolen de stad niet op te geven omdat deze bescherming bood aan de duizenden Duitse troepen die via Friesland en Delfzijl naar Duitsland vluchtten en bovendien de stad Emden zo lang mogelijk moest worden beschermd tegen geallieerde aanvallen. Het belangrijkste Duitse verzet bevond zich in de binnenstad. Nadat met hulp van de Binnenlandse Strijdkrachten de westelijke en noordwestelijke wijken veroverd waren en vervolgens ook de Vismarkt in handen van de Canadese troepen viel, brak de strijd om het oostelijk deel van de binnenstad los. De noordzijde en oostzijde van de Grote Markt (met het Scholtenhuis) werden daarbij in puin gelegd, terwijl het opblazen van de Martinitoren ternauwernood werd voorkomen door opzichter Willy van Zwieteren. Op 16 april 1945 gaven de resterende troepen zich over, waarna de strijd werd voortgezet rond de Zak van Delfzijl (zie: bevrijding van Delfzijl).

Resten bewerken

De 11e eeuwse stadswal en gracht zijn onder andere teruggevonden bij de Kleine Haddingestraat.[199] Ook in de knik in de muur van Pelsterstraat 60 is de overgang van de 11e eeuwse stadswal naar de stadsgracht teruggevonden.[11] Tevens is een stuk 11e eeuwse stadswal bij de Vijfde drift in het noorden teruggevonden.[199]

Van de 13e eeuwse stenen stadsmuur zijn resten teruggevonden van mogelijk de rechthoekige Hindricxtoren aan noordzijde van het Kattendiep.[11] Van de muur is bovengronds nog een restant aanwezig in een buitenmuur van het Pepergasthuis ter hoogte van het einde van Achter de Muur met daarin aan linkerzijde op ooghoogte een schietsleuf.[11][200] Overdiep denkt dat de uitgezakte muren van dit restant het resultaat zijn van nazakking na het vullen van de beide stadsgrachten erbuiten.[38] Van de zuidelijke muur zijn resten teruggevonden bij de bouw van de Pelsterhof in het zuiden van de Pelsterstraat.[12] De knik in de Torenstraat verwijst naar de plek van de rond 1550 gesloopte Beulstoren.[201][12] Van de noordelijke muur zijn resten teruggevonden in de kelders van enkele panden aan de Hoekstraat, Hardewikerstraat 7- 9 (14e of 15e eeuws)[202] en 17-29 (aan weerszijden van de Eerste Drift is een vierkante muurtoren bij nr. 19[203] teruggevonden en mogelijk een ronde muurtoren onder nr. 11[11]), Turfstraat (13e eeuwse rechthoekige muurtoren onder nr. 4[11]), Singelstraat (resten van de Kruittoren en ingezakte delen van de 15e eeuwse stadswal[noot 28]) en Schoolstraat (vierkante muurtoren en delen van de muur onder het voormalige Ommelanderhuis)[204], alsook dwars door het pand aan de Noorderhaven 72 (café De Sleutel: de stadsmuur lag op de scheiding tussen Hoge der A 33 en 34[11]) en in het souterrain van Oude Boteringestraat 74 (hotel 'Corps de Garde'), waar resten van de oude Boteringepoort werden teruggevonden. De aanwezigheid van de noordelijke muur werd in de 20e eeuw kenbaar gemaakt in het midden van de bestrating van de Vishoek tot aan de Hofstraat, maar bij de herstructurering van het A-kwartier in 2018 is dit weer deels ongedaan gemaakt. Van de 13e eeuwse Boteringepoort werd na archeologische opgravingen in 2002 door kunstenaar Efraïm Milikowski een lichtkunstwerk gemaakt, dat na een slopende procedure rond 2014 door de gemeente werd verwijderd vanwege onevenredige onderhoudskosten. Van de 15e eeuwse Tibbetoren zijn resten gevonden in een kelder aan de Hofstraat 36. De weerpleinen zijn herkenbaar in de verbrede stukken van de Herestraat, Rademarkt en Poelestraat.

Van het Bolwerk, het Kasteel van Edzard en de beide dwangburchten zijn afgezien van archeologische vondsten geen resten meer aanwezig. Het huis Westerhavenstraat 22 is op een restant van het Bolwerk gebouwd.[11] De Moeskersgang vormt de oostelijke begrenzing van het Kasteel van Edzard.[205] De Raamstraat en de Prinsenstraat geven de oriëntatie van de noordelijke twee bastions van Alva's Arx Nova aan.[11] Van het Statenkasteel is tot op dit moment geen enkel spoor teruggevonden.

Van de grachten zijn uit de tijd van het Bolwerk (15e en 16e eeuw) in gewijzigde vorm nog delen aanwezig in de vorm van het Schuitendiep, de Turfsingel, de Spilsluizen, het Lopende Diep en de Noorderhaven.

Van de 17e eeuwse vesting bleef aan noordwestzijde een deel bewaard als het nieuwe Noorderplantsoen. Daarnaast bleef het patroon van de oude vestingwallen herkenbaar in een aantal straten, zoals de Westerkade rond de Adwinger. Van de Helperlinie resteert nog een deel van de keermuur (escarpe) en de wal tussen het R.K. Kerkhof en het Terra MBO (de vroegere Hogere Landbouwschool/Van Hall/AOC Noord) en een deel van de glacis (de plongee) is nog aanwezig op het beboste deel van het Rabenhauptterrein.[9][193]

Afbeeldingen bewerken

Literatuur bewerken

  • Broek, J.F.J. van den & F. Westra, "Een Groninger stadsplattegrond uit 1575", Stad & Lande 2021 nr. 3, pp. 3-8.
  • Giffen, A.E. van & H. Praamstra, "Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Groningen binnen de diepen". In: Formsma, W.J. [red.] (1962), Groningse volksalmanak voor het jaar 1962. Groningen: B. van der Kamp. pp. 68-154.
  • Giffen van, A.E. & H. Praamstra, "Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Groningen binnen de diepen". In: Formsma, W.J. & Schuitema Meijer, A.T. [red.] (1966), Groningse volksalmanak voor het jaar 1965/66. Groningen: B. van der Kamp. pp. 107-194.
  • Kortekaas, G.L.G.A. (1988), "De Stad-Groninger verdedigingswerken", In: Broekhuizen, P.H. et al. [red.], Kattendiep Deurgraven. Historisch-archeologisch onderzoek aan de noordzijde van het Gedempte Kattendiep te Groningen. pp. 21-29.
  • Koster, E.A. (2001), Stadsmorfologie: een proeve van vormgericht onderzoek ten behoeve van stedenbouwhistorisch onderzoek. Proefschrift Faculteit Letteren, Rijksuniversiteit Groningen. 367 p.
  • Kruisman. R.F. (2013) ‘In Litore Amnis’ Een reconstructie van de bewoningsontwikkeling en het ruimtegebruik in de Wester- en Utinghekluft in de stad Groningen en het gebied binnen de Bourgondische verdedigingswerken ten westen van de rivier de A. Rijksuniversiteit Groningen: Art History and Archaeology.
  • Laan, M. van der (1985), Het versterkte Groningen : de verdedigingswerken van Groningen, 1527 -1577. Doctoraalscriptie middeleeuwse geschiedenis rijksuniversiteit Groningen. 2 dl. (140 p. en 59 p.).
  • Lepage, D.L. (1994), Vestingen en schansen in Groningen. Eeuwenlang de hoeksteen van de nederlandse defensie. Bevat deels verouderde inzichten.
  • Westra, F. (2004), "De verdedigingswerken van de stad Groningen en het beleg van 1594", Stad & Lande. 13 (2004), nr: 2, pp. 7-12
  • Diverse na 1999 [link]: Spiekhout (2016), Westra (2013, S&L), Schukking (2005), Westra (2004), Kortekaas (2004)
  • VdBroek: Apoort (let op: nieuwe inzichten over westelijke begrenzing!), 13e eeuw: grenzen, vdBroek (2007), Boersma (1990)
  • Chv 2017

[[Schuitenschuiverskwartier]] bewerken

Overig bewerken