Nationalisme

politieke ideologie die de natie centraal stelt

Nationalisme is een in de 19e eeuw ontstane politieke ideologie die stelt dat de staat als politieke eenheid moet voortvloeien uit de natie als historisch gegroeide sociaal-culturele eenheid. Dit kan gepaard gaan met een idee van exceptionalisme, wat de eigen nationale identiteit afgrenst tegenover andere naties. Nationalisme kan gebruikt worden om de sociale cohesie en de interne integratie te bevorderen binnen de eigen natie of ingroup, en kan dan leiden tot het eisen van integratie als voorwaarde om tot die natie te kunnen behoren. Het niet daaraan voldoen kan de vormen aannemen van afsplitsing (segregatie) dan wel isolatie in nationaal opzicht (outgroup). Nationalisme is ook gebruikt om raciale, etnische en religieuze verdeeldheid te legitimeren, om minderheden aan te vallen of te onderdrukken en om de mensenrechten en de democratie te ondermijnen.[1]

La Liberté guidant le peuple (De Vrijheid voert het Volk aan) van Eugène Delacroix waarop Marianne het Franse nationalisme symboliseert tijdens de Julirevolutie in 1830.
Politieke ideologieën
Dit artikel is een deel van

de reeks over politiek

Ideologie

Anarchisme
Christendemocratie
Communisme
Communitarisme
Conservatief-liberalisme
Conservatisme
Ecologisme
Fascisme
Franquisme
Feminisme
Geoïsme
Islamisme
Klassiek liberalisme
Liberalisme
Libertarisme
Linksnationalisme
Nationalisme
Pan-nationalisme
Progressief liberalisme
Nationaalsocialisme
Neoliberalisme
Sociaaldemocratie
Socialisme

Portaal  Portaalicoon  Politiek

Er zijn verschillende vormen van nationalisme te onderscheiden, waaronder staatsnationalisme (samenhorigheidsgevoel op basis van het grondgebied), cultuurnationalisme (samenhorigheidsgevoel op basis van cultuur), etnisch nationalisme (ook wel volksnationalisme genoemd; samenhorigheidsgevoel op basis van etnische verwantschap), nationaalsocialisme, romantisch nationalisme, liberaal nationalisme, politiek nationalisme, burgerlijk nationalisme, imperialistisch nationalisme, racistisch nationalisme, dekoloniserings- ofwel bevrijdingsnationalisme en economisch nationalisme. Een aantal van deze 'nationalismen' hangen met elkaar samen, sommige geven ontwikkelingsfasen aan en gaan in elkaar over, andere laten alleen een bepaalde invalshoek zien die dan gecombineerd moet worden met een bredere nationale stroming. Veelal is er een bepaalde mate van overlapping tussen deze nationale uitingsvormen.

Het verschijnsel nationalisme moet geplaatst worden in het begrip natie (afgeleid van het Latijnse natio wat betekent 'volksstam') aan het einde van de 18e eeuw. Het is sterk verbonden met het proces van modernisering sindsdien. In Duitsland ontstond een cultuurnationalisme, terwijl in Frankrijk staatsnationalisme sinds de Franse Revolutie de toon aangaf. Waar deze stromingen aanvankelijk liberaal en progressief waren, gold dat niet voor het etnisch nationalisme dat opkwam in Centraal- en Oost-Europa.[2] Nationalisme was gedurende de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw een van de grootste politieke bewegingen, met onder meer uitgevonden tradities en nationalistische geschiedschrijving tot gevolg. Radicaal nationalisme in combinatie met rassenhaat was halfweg de 20e eeuw een sleutelfactor in de Holocaust die door nazi-Duitsland werd gepleegd.[3] Buiten Europa begon het nationalisme vooral vanaf de tweede helft van de 20e eeuw terrein te winnen en dan als model voor staatsvorming in de voormalige kolonies.

Oorsprongen bewerken

Volgens verschillende historici, onder wie Eric Hobsbawm, heeft het nationalisme jakobijnse wortels.[4] Het nationalisme wordt daarbij beschouwd als een uitwerking van de ideologie van de volkssoevereiniteit. Het Franse staatsnationalisme ontstond in de tijd van de Franse Revolutie en kenmerkte zich in eerste aanleg als liberaal en progressief. Het stond sindsdien model voor zich elders ontwikkelende nationalismen en was daarin een kader voor de democratische emancipatie van de staatsburgers. Echter, in het romantisch nationalisme, ook wel etnisch nationalisme of volksnationalisme van Centraal- en Oost-Europa was een geheel andere ontwikkeling gaande. Staatsburgerlijke emancipatie was voorlopig niet aan de orde; de volkeren hier leefden in supra- en multinationale staten, zoals Oostenrijk-Hongarije, het Russische en het Ottomaanse Rijk, en konden hun politiek-staatkundige emancipatie niet binnen deze staten verwezenlijken. Zij streefden daarom naar een eigen nationale staatsvorm waarbinnen zij zich politiek zouden kunnen emanciperen. Hun uitgangspunt was daarmee niet het bestaande staatsburgerschap, maar het behoren tot een volk (etniciteit). Soevereiniteit was voor hen, anders dan in het staatsnationale denken, niet in de bestaande staat verankerd maar in een volk. Pas na het stichten van een op dat volk gebaseerde nationale staat zou politieke emancipatie tot een staatsburgerschap zoals in West-Europa ontwikkeld kunnen worden. Na de Eerste Wereldoorlog zou dit ook het uitgangspunt worden in de vredesregelingen die uit de ontbonden multinationale grootmachten een aantal nieuwe nationale staten schiepen. Deze hadden een staatsburgerschap dat nationaal innerlijk verdeeld was omdat aan elke nieuwe staat aanzienlijke nationale minderheden op zijn grondgebied werden toegewezen. In dit deel van Europa kwam de staatsvorming aldus in de schaduw van de nationale identiteitsvorming te staan. De nationale staat werd daar uiteindelijk het resultaat van de nationale identiteit, en niet de vormgever zoals in West-Europa. Na de Tweede Wereldoorlog zou dit spanningsveld gewelddadig opgelost worden door massale nationale ofwel etnische zuiveringen, waarin de staatsburgerschap werd beperkt tot de nationale volksgenoten en nationale minderheden over de staatsgrenzen werden verdreven. In feite zijn de West- en de Midden-Europese staten als staatsnationale constructies aan elkaar gelijk geworden, maar de weg daarheen is voor die eersten evolutionair en voor die laatsten dramatisch en traumatisch geweest. Nog steeds speelt dit, tot onbegrip en misverstand leidende, verschil een rol in de verhouding tussen de Europese staten en in het begrip voor de tegenstellingen tussen natie en nationale minderheid in de Midden-Europese staten.

Deze tegenstelling tussen West- en Midden-Europa speelde overigens ook, maar dan alleen in de discussie, in West-Europa waar het staatsnationalisme al vroeg werd genuanceerd. Zo zocht Rousseau naar een legitimiteit voor de macht van een regering. De gedachte dat een opperwezen de regering haar legitimiteit gaf was in het achttiende-eeuwse Frankrijk in kringen van verlichte filosofen niet meer aanvaardbaar. Hun opvatting wordt modernisme genoemd. Een andere strekking is het etnosymbolisme (Anthony D. Smith) dat stelt dat moderne naties weliswaar in de moderne tijd werden gevormd, doch wel met de (etnische) elementen uit het verleden en op basis van een gedeelde symbolische wereld. Nog weer andere opvattingen verdedigen de fundamentalistische stelling dat moderne naties in werkelijkheid op voorlopers uit de tijd van de Grote Volksverhuizing of de klassieke oudheid teruggaan (perennialisme) en deze in moderne vorm voortzetten. Er bestaat op dit ogenblik geen algemeen aanvaarde verklaring voor de oorsprong van nationalisme en dat geeft aan dat dit begrip niet zonder nadere verklaring is te gebruiken.

Toch blijft ondanks de pluriforme betekenis nationalisme een waardevol discussiebegrip omdat het een juridisch en politiek fundamenteel probleem stelt door te bepalen dat een staatsburgerschap 'als volk' collectief soeverein is. Dat impliceerde rond 1800 dat de mensen die tot die collectiviteit volk behoorden, boven de adel en de monarchie, het onvervreemdbaar recht hadden zichzelf te besturen en daartoe hun wetten op te stellen. Dit recht strekte zich dan uit tot de grenzen van hun staat – de nationale staat – en maakte daarbinnen onderscheid tussen degenen die tot het staatsvolk horen en die, bijvoorbeeld als nationale minderheden, daar buiten staan. Dit bevestigde dan de basis van de natiestaat waarop de politieke betrokkenheid en participatie zich tot democratie zouden ontwikkelen. In dit kader is het derhalve een onontkoombare voorwaarde om te bepalen wie en op welke gronden behoort tot deze politieke natie en wie daar buiten staat en mogelijk tot een andere natie behoort.

Het gematigd nationalisme kan zich enten op een parlementaire democratie, maar het extreme, anders gezegd radicale, nationalisme tijdens het interbellum zag in democratie een verzwakking van de volks- en de staatskracht, vooral als nationale minderheden daarvan gebruik konden maken om rechten op te eisen die de staatkundige uniformiteit bedreigden. In sociaal-economisch opzicht streefden nationalisten een afgesloten eenheid na, anders gezegd een nationale markt. Het corporatisme ontwikkelde zich daarbinnen. Het belang van de natie eiste eenheid van het volk, en democratie was geïnstitutionaliseerde verdeeldheid. Dat gold overigens ook voor het communisme, dat de klassentegenstellingen benadrukte en het begrip volk beperkte tot de arbeidersklasse om het, althans theoretisch, boven alle volken te stellen en zodoende inter- of supranationaal te worden. Vele theoretici, zoals David Miller, zien in de nationale staat het kader waarop zich een republikeinse democratie kan vestigen. Een republikeinse democratie bestaat eruit dat de burgers bereid zijn hun opvattingen te veranderen als anderen steekhoudende argumenten aanleveren en deze houding vereist onderling vertrouwen. De kans dat dit onderlinge vertrouwen zich voordoet is het grootst als solidariteit en wederzijdse (h)erkenning van de burgers onderling al in het behoren tot één volk gegeven zijn, derhalve in de national(istisch)e staat.

Ondanks deze discussies is in West-Europa en Amerika het staatsnationalisme steeds de dominante vorm van nationalisme gebleven, een waarin de natie wordt gedefinieerd als de burgerschap van de bestaande staat, die in principe verschillende volken of etniciteiten kan omvatten, zoals in immigrantenstaten en met name in de Verenigde Staten expliciet tot uitdrukking komt. Het formele staatsburgerschap is hier uitgangspunt. Het onderscheidt zich daarmee van het etnisch nationalisme dat juist een staat wil vormen vanuit één specifiek, tot natie geëvolueerd, volk. In het staatsnationalisme behoort men pas volledig tot de natie als men zich solidariseert en identificeert met de wetgeving, gewoontes en normen, de geschiedenis en de taal van de staat. In het staatsnationalisme wordt de nationale identiteit bewust en programmatisch vormgegeven door het onderwijs en de media, om na enkele generaties een vanzelfsprekendheid te worden. In West-Europa is de aanvankelijke pluriformiteit van culturen en identiteiten opgelost in een staatsnationale eenheid met hooguit regionale en sociale differentiaties. In Midden-Europa is de pluriformiteit in de staten die in 1919-1921 werden gesticht eerst met assimilatiedwang onderdrukt, en na 1945 radicaal opgelost door etnische zuivering van minderheden die niet inpasbaar geacht werden binnen de uniforme nationale identiteit van de staat, of die daarmee in strijd bleken omdat zij verwant waren aan de nationale identiteit van een naburige staat waaraan zij hun loyaliteit hadden betuigd.

Nationalisme links of rechts? bewerken

In het politiek spectrum is nationalisme moeilijk in te delen bij links of rechts. In de beginfase, in het begin van de 19e eeuw, wilde het de samenleving revolutioneren en moet het dus links genoemd worden. In latere ontwikkelingen werd het nationalisme in de grote staten imperialistisch-expansionistisch en moet het als rechts gelden. Nationalisme bestaat in extreemlinkse vorm (nationaal-bolsjewisme), in extreemrechtse vorm (fascisme en nationaalsocialisme), maar ook in 'gewoon' linkse en 'gewoon' rechtse vorm (respectievelijk linksnationalisme en liberalisme/conservatisme). Daarnaast was er in de 20e eeuw sprake van bevrijdingsnationalisme in de voormalige koloniën, die zich tot soevereine staten ontwikkelden. Nationalisme is hoe dan ook een belangrijke constituerende kracht geweest van de moderne samenleving. Ondanks deze nuanceringen is het begrip nationalisme belast met een odium dat het onlosmakelijk verbonden wil zien met staatsimperialisme en fascisme. Het wordt dan als scheldwoord gebruikt waarmee het geen verheldering aanbrengt in actuele discussies over, bijvoorbeeld, de Europese integratie.

Historisch gezien, in de 19e eeuw, fungeerde het nationalisme veeleer als progressieve (linkse) kracht, in die zin dat het streefde naar de emancipatie (ontvoogding) van volkeren. Tijdens de revolutiegolf van 1848 ging liberale emancipatie vaak samen met nationale ontvoogding; zowel liberalisme als nationalisme konden toen nog gelden als emanciperende bewegingen. Naarmate echter de eigenheid van het volk centraal begon te staan, gericht op een cultureel homogene stilering van de volksidentiteit (nationale identiteit) en dientengevolge de dwang op afwijkende minderheden zich daaraan te conformeren, dan wel de strijd aan te gaan om de hegemonie, evolueerde het nationalisme in de richting van een veeleer rechtse (conservatieve) kracht waarin de vorming van een eigen nationale staat centraal kwam te staan.

Een goed voorbeeld vormt de Vlaamse Beweging. In de 19e eeuw viel de Vlaamse Beweging soms samen met het streven naar emancipatie van de Vlaamse 'volksmens'. In die zin was de beweging drager van een veeleer links, in ieder geval emancipatoir, streven. Naar het einde van de 20e eeuw toe, naarmate Vlaanderen in economisch opzicht sterker werd dan Wallonië en dat ook politiek wilde verzilveren, ging de Vlaamse Beweging zich steeds openlijker los maken van het unitaire staatsconcept België. Voorheen was dat een extreem standpunt geweest, maar nu werd het algemeen. In de Vlaamse Volksunie werd dit standpunt politiek vertaald en door een groot deel van de Vlamingen gesteund. Eind jaren 1970 gingen de extremisten een nieuwe formatie aan in het Vlaams Blok, later Vlaams Belang. In de daaropvolgende twee decennia viel de Volksunie uit elkaar; de progressieven zochten een plaats in de nieuwe Spirit en de conservatieven in de Nieuw-Vlaamse Alliantie (N-VA). Op dit punt is het Vlaamse volksnationalisme in brede pluriformiteit tegenover het Belgische staatsnationalisme (belgicisme), komen te staan, dat voornamelijk in Brussel en in Franstalige partijen, en ook onder franskiljons in Vlaanderen zijn aanhang vindt.

Staatsnationalisme bewerken

 
Afbeelding van het staatsnationalisme tijdens de Belgische Revolutie in 1830

Staatsnationalisme is een vorm van nationalisme waarbij de staat centraal staat. Als schoolvoorbeeld wordt het Franse nationalisme aangegeven, dat zo zijn expansiedrift tijdens de Franse Revolutie kon legitimeren, maar dat weinig oog had voor de rechten van onder meer Bretoenen, Basken en Corsicanen omdat die principieel niet als relevante politieke categorieën werden beschouwd. Menige vorm van staatsnationalisme leidde tot inbreuken op de fundamentele regels van de democratie omdat het bevorderen van de homogeniteit en integriteit van de bestaande staat gesteld werd boven de rechten van afzonderlijke groepen binnen de staatsbevolking. Dat leidde tot discriminatie van etnische minderheden en inbreuken op politieke of burgerlijke rechten. Als het staatsnationalisme zich wil distantiëren van andere vormen van nationalisme noemt het zich patriottisme (vaderlandsliefde). Het wordt gelegitimeerd doordat de inwoners van de staat (of de leden van de dominante groep) actief deelnemen aan de macht, of doordat de machthebbers handelen naar hun wensen, zonder rekening te houden met de etnische achtergrond van die inwoners. Het Europees nationalisme werd gaandeweg bepalend na het Congres van Wenen (1815), te beginnen als een reactie op de nationaal indifferente staatsvormingen onder Napoleon Bonaparte. Inwoners van landen als Engeland, Frankrijk en Spanje hadden zich al eeuwenlang geconstitueerd op basis van een homogene staatsopvatting over recht en cultuur, en een cultuurbewustzijn dat tot uitdrukking kwam in een 'staats'taal. Nieuwe staten als Italië en het verenigde Duitsland zouden volgen maar moesten deze ontwikkelingsgang in heel korte tijd doormaken. Door het politieke darwinisme lieten zij zich inspireren en men moet dan spreken van imperialistisch. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er bij de vredesverdragen zeven staten bij die hun nationale grondslag met grote druk en tegen even grote weerstand in, vorm moesten geven met nationalisme als basis van hun politiek: onderwijs, propaganda naar binnen en agressieve assertiviteit naar buiten. Hun strijd met elkaar en met de minderheden op hun grondgebied was een voedingsbodem voor het fascisme.

Nationalisme ging in zijn extreme vormen (integraal nationalisme, fascisme) vaak gepaard met het verheerlijken van de oorlog als een middel tot genezing en versterking van een gedegenereerde natie. Dan konden heldendom en martelaarschap als offer aan de natie geïnterpreteerd worden, als verheerlijking met heldendaden uit het verleden in anachronismen en mythevormingen. Het onderwijs droeg daartoe bij door de geschiedenis van het moderne vaderland te selecteren, modelleren en reconstrueren als een uitkomst van historisch oorzakelijkheid. Daarin werd een procesmatige continuïteit gesuggereerd die zich over vele eeuwen uitstrekte en die het moderne nationale elan terug wilde zien in die vele vorige generaties, die overigens nooit in een nationale gedachtewereld hadden geleefd. Nationale ceremonies kregen daarbij een rituele vorm met liederen, vlaggen en uniformen. Deze vorm was verwant aan traditionele religieuze ceremonies, en als zodanig voor de massa van de bevolking herkenbaar. Voor velen kon ze ook als substituut gaan dienen voor hun verdwijnende religiositeit. Dat is wel genoemd: 'nationalisme als seculiere religie' en 'nationalisme als vervangingsreligie', namelijk voor de verdwijnende christelijke godsdienst. Overigens, wanneer modern nationalisme en traditionele religiositeit in één regie konden worden uitgevoerd, zoals in Polen en op de Balkan plaatsvond, versterkten ze elkaar wederzijds.

Volksnationalisme bewerken

  Zie Etnisch nationalisme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Volksnationalisme, ook wel etnisch nationalisme genoemd, is een vorm die uitgaat van een volk. Dit volk vormt een natie, en die natie moet de basis vormen van de bestuurlijke eenheid. Volksnationalisme gaat er dus van uit dat het volk belangrijker is dan de staat en de basis vormt van de staat.

Een volk wordt door volksnationalisten omschreven als een groep mensen met een gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis. Hieruit volgt dus niet noodzakelijkerwijs dat ook de etniciteit of de religie, godsdienst of levensbeschouwing dezelfde moeten zijn, hoewel homogeniteit in dat opzicht als voordeel wordt gezien omdat dat versterkend werkt. Voordat het volksnationalisme zich heeft geconcretiseerd in een nationale staat, ligt het grondgebied niet vast omdat de criteria voor het betrokken volk ter discussie staan. Het Nederlandse nationalisme is in dit verband zeer atypisch. Aanvankelijk verbonden het protestantisme en de burgerlijke moraal zich met de natie in wording. Omdat de helft van de bevolking, de meerderheid in de grensstreken en zeker in de generaliteitslanden, zich niet kon vinden in dit protestantse vroeg-nationalisme bleef het altijd beperkt in zijn gezag. Tijdens de emancipatie van de katholieken, vanaf circa 1850, ontwikkelde zich onder deze zeer grote minderheid een eigen variant op het Nederlandse nationalisme die zich stoelde op de situatie voor de opstand en de Tachtigjarige Oorlog en affiniteit had met de Groot-Nederlandse gedachte. Dit nationalisme noemde het resultaat van de tachtigjarige bevrijdingsoorlog juist een bezetting, althans een machtsovername door een protestantse minderheid die vervolgens het burgerrecht van de rooms-katholieke en ook andere godsdienstige minderheden tot aan het eind van de 18e eeuw toe beperkte. Daarom juist wilde het zijn wortels zoeken in de middeleeuwen en daarbij sloot het de zuidelijke Nederlanden (België) in. De in protestantse ogen nationale heldendaden werden op katholieke scholen als terreur en kerkschennis voorgesteld. De twee nationale opvattingen zouden in Nederland nooit een consensus over het nationalisme kunnen doen ontstaan zodat in vergelijking met andere Europese staten het Nederlandse nationalisme marginaal moest blijven. Latere pogingen, zoals die van de NSB, om zulke tegenstellingen alsnog te overstijgen, hadden slechts gering succes. De identificatie met de eigen geloofsgroep bleef in Nederland tot in de jaren zestig van de 20e eeuw sterker dan die met de natie. Nationaal (nationalistisch) onderwijs heeft nooit een basis gekregen in de Nederlandse praktijk. Openbaar onderwijs was in zekere zin nationaal maar vanuit een liberale visie. Alleen orthodox protestantse scholen noemden zich soms uitdrukkelijk 'christelijk-nationaal'.

Volk wordt staat bewerken

Later, halverwege de 19e eeuw, kwamen er in Europa bewegingen op om vanuit de veelheid van feodale en nationaal indifferente feodale staatjes grotere natiestaten te scheppen. Een voorbeeld was Italië, dat met het volksnationalisme in 1866 zijn eenmaking kon legitimeren. Het Italiaanse volksnationalisme evolueerde hierin tot staatsnationalisme, gericht op één natie met etnische en politieke homogeniteit.

Een ander voorbeeld was het Frankforter Parlement, dat in 1848 ijverde voor de oprichting van een Duitse federale staat, gebaseerd op de meeste lidstaten van de Duitse Bond. De liberalen sloten daarbij andere etniciteiten (taalgroepen) zoals Polen en Tsjechen niet uit, terwijl de nationalisten zich tot de Duitstalige bevolkingsgroepen wilden beperken. Dit parlement faalde echter en de Pruisische regeringsleider Otto von Bismarck zou de Duitse eenwording na ruim twintig jaar in 1870 dan toch te bewerkstelligen, maar op een smallere basis. Hoewel hij gebruikmaakte van het volksnationale sentiment, was zijn creatie staatsnationalistisch en in het bijzonder Pruisisch-staatsnationalistisch. Pas het succes van dit Duitse keizerrijk verzoende op den duur de nationaal dissidente groepen met dit nationale concept, hoewel dat niet zonder strijd ging, zoals in de tegen de katholieke hiërarchie gevoerde Kulturkampf.

Politiek nationalisme bewerken

Politiek nationalisme is het geheel van aansporingen gericht op gemeenschapsvorming en gemeenschapsbeleid dat zich onderscheidt van de aansporingen van universalistische denkrichtingen. Deze laatste beschouwen principieel alle aardbewoners als mogelijke beneficianten en uitdragers van de boodschap. Nationalisten richten zich tot een door uiterlijke kenmerken herkenbare, gelijktalige of geografisch lokaliseerbare mensengroep. De doelstellingen (waarden) die zij voorhouden zijn door hun wezen of door hun voorstellingswijze slechts waardevol voor de betrokken bevolkingsgroep en kunnen daarin voor andere groepen een bedreiging vormen. Johann Gottfried Herder, die stereotypisch wordt verweten dit nationalisme te hebben gegrondvest, was allesbehalve een staatspolitiek nationalist. Hij stelde zijn centrale begrip 'volk' voor als een verzameling van principieel gelijkwaardige cultuurvormen die allen binnen de scheppingsorde van het Opperwezen hoorden. Elke cultuurvorm had weliswaar eigen merites, was anders maar in haar waarde gelijk. De Schepper onderscheidt immers in vorm maar niet in waarde. Herder werd daarom in de nationale opwekkingsbewegingen van de kleinere Slavische volken vereerd als 'vader der Slaven'. Een ander woord voor nationalisme in zijn politieke vorm is soevereinisme; het Franse Front National is daarvan een treffend voorbeeld.

Debatten rond de term natie bewerken

Sommige auteurs nemen de stelling in dat het (modern) nationalisme de natie creëert in plaats van omgekeerd. De natie is in hun ogen een kunstmatige constructie, waarvan het nationalisme gebruikmaakt om zichzelf te legitimeren. Voor deze auteurs bestaat er dus niet zoiets als een natuurlijke natie. Auteurs als Eric Hobsbawm, Ernest Gellner en Eugen Weber verdedigen deze visie.[5]

Er zijn echter ook auteurs die zich tegen deze visie verzetten. Zij geloven dat naties (of protonaties) wel vooraf kunnen gaan aan het nationalisme. Voor hen heeft natie iets oorspronkelijks, vandaar dat ze vaak primordialisten worden genoemd. Dit vindt men bijvoorbeeld terug in het werk van G.W.F. Hegel.[6] Dit gegeven, wezenlijke element zou zich gaandeweg openbaren. Naast een rigide wezensdenken, zoals in het conservatieve nationalisme, zien auteurs als Anthony D. Smith en Adrian Hastings een weliswaar gekaderde ontwikkeling, maar de vormen die daarin ontstonden liggen voor hen niet vast.

Nieuwere tendensen in het debat rond het begrip 'natie' streven naar een verzoening tussen de twee visies; men gelooft echter steeds minder dat ook bestaande nationale constructies onontbindbaar zouden zijn. Het separatisme, op volksnationalisme gebaseerd, is daar een voorbeeld van. Dat het nationalisme overwonnen en een kracht van het verleden is, wordt weersproken door de nieuwe staatsvormen die op het territorium van het voormalige Joegoslavië zijn ontstaan en eerder door de herleving van de Baltische staten in een nationaal-soevereine vorm. Zulke nationale bewegingen zijn nog steeds gaande binnen de voormalige Sovjetrepublieken, zoals in Armenië, Georgië en Moldavië en de separatisten in de noordelijke Kaukasus, waarvan de Tsjetsjenen het meest geruchtmakend zijn.

In de geschiedenis bewerken

De moderne kaart van de wereld is grondig beïnvloed door het nationalisme.

  • Het Amerikaanse staatsnationalisme leidde tot de opstand tegen de Britten en het uitroepen van de Verenigde Staten van Amerika in 1776-1781.
  • Het Franse staatsnationalisme legitimeerde de annexatie van onder andere de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Franse Revolutie
  • Het Griekse volksnationalisme leidde tot de onafhankelijkheidsstrijd van Griekenland in 1821-1828.
  • Het Belgische staatsnationalisme (belgicisme) leidde tot zijn onafhankelijkheid van Nederland in 1830.
  • Het Vlaamse volksnationalisme, gedragen door een brede Vlaamse Beweging, leidde via de Vlaamse ontvoogding in de 20e en begin 21e eeuw naar eigen, autonome Vlaamse instellingen en tot de federalisering van België.
  • De Vlaamse nationalistische partijen Vlaams Belang en Nieuw-Vlaamse Alliantie streven naar de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Bij de Belgische federale verkiezingen 2019 behaalden zij samen net geen 28% van de stemmen (gemeten over het hele Belgische grondgebied).
  • Het Italiaanse volksnationalisme leidde tot de staatkundige vereniging van 1860 tot 1870.
  • De Fryske Nasjonale Partij en Spirit streven als EVA-leden naar een zo autonoom mogelijke status als regio binnen de Europese Unie; de laatste partij wil daarom dat België een confederatie wordt van drie autonome taalgemeenschappen.
  • Het Duitse volksnationalisme verenigde de Duitsers uit de verschillende Duitse staatjes in 1870, maar ontaardde in een expansionistisch staatsnationalisme, en een ontaarding daarvan in het nationaalsocialisme ten tijde van het Derde Rijk. De begrippen volk en natie werden in deze ideologie 'verheven' tot ras, waaraan de Duitse staatsgemeenschap werd opgeofferd.
  • Het panarabisme is een seculier nationalisme dat sinds het begin van de 20ste eeuw streeft naar de eenmaking van de Arabische volkeren uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Aanvankelijk gesteund door West-Europese mogendheden als bondgenoot tegenover het Ottomaanse Rijk, keerden de panarabisten zich later tegen het Westen uit ontgoocheling over het kolonialistisch geïnspireerde middenoostenbeleid na de Eerste Wereldoorlog.
  • Volksnationalisme droeg bij tot het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en Joegoslavië.
  • Volksnationalismen die streefden naar een eigen staat leidden in ex-Joegoslavië tot etnische zuiveringen en grootschalige terreur tegen diverse etnische minderheden, die als een sta-in-de-weg werden gezien voor deze nationale staatsvorming.
  • In Spanje is de 20ste-eeuwse geschiedenis deels bepaald door de tegenstelling tussen enerzijds een Spaans staatsnationalisme, gesteund op de Castiliaanse taal en de Rooms-Katholieke godsdienst, en anderzijds een collectie regionale volksnationalismen, meestal eveneens gesteund op een taalverwantschap en op de strikte scheiding van kerk en staat. Prominent waren het Baskische nationalisme, vertegenwoordigd door de Baskische Nationale Bevrijdingsbeweging en later ook door de radicale gewapende afscheidingsbeweging Euskadi Ta Askatasuna (ETA), die onafhankelijkheid van Spanje en aansluiting bij de Frans-Baskische volksgenoten nastreefden, en de autonomiebewegingen van Catalonië en Galicië. De Tweede Republiek stond over het algemeen welwillend tegenover autonomie. Het daarop volgende franquistische regime streefde naar eenheid van de Spaanse staat, legde het katholicisme op als staatsgodsdienst (zie nationaalkatholicisme) en wees elk streven naar regionale autonomie af. De grondwet van 1978 voorziet in een decentralisatie; desondanks is met name de Catalaanse afscheidingsbeweging sterk gebleven, zoals blijkt uit het omstreden onafhankelijkheidsreferendum van 2017.
  • Nationalistisch gemotiveerde partijen in Nederland zijn er niet, in het verleden waren er marginale nationalistische, democratisch-nationalistische en neonazistische partijen zoals de Centrumpartij, Centrumdemocraten, CP'86, Nederlands Blok en de Nationale Alliantie. Lokaal is er enige activiteit van de Nederlandse Volks-Unie en er zijn verschillende partijen met enkele nationalistisch getinte ideeën zoals de herinvoering van de nationale munteenheid, het uittreden uit de Europese Unie en het verplicht leren van het nationale volkslied.
  • Een interessante en verhelderende visie op de impact op Afrika van het uit Europa ingevoerde idee van bevrijdingsnationalisme is te vinden in het derde hoofdstuk van Basil Davidsons The Black Man's Burden – Africa and the Curse of the Nation-State (1992; Nederlandse vertaling door Stan Verschuuren; uitgave Jan Mets, Amsterdam, en Novib, 's-Gravenhage 1994: Afrika en de vloek van de natiestaat. Daar pp 74–96: 'Schaduwen van verwaarloosde voorouders').
  • In Israël is sprake van een conflictueuze menging van staatsnationalisme en etnisch nationalisme of volksnationalisme. Hier dient men seculier zionisme, naast religieus zionisme te onderscheiden, terwijl in ultraorthodoxe kring ook antizionisme bestaat omdat een wetgevende staat niet boven de religieuze wet wordt erkend.

Zie ook bewerken