Verdrag van Maastricht (1992)

verdrag waarmee Europese Unie is opgericht (1992)

Het Verdrag van Maastricht, officieel het Verdrag betreffende de Europese Unie, kortweg EU-Verdrag, werd op 7 februari 1992 in Maastricht ondertekend door ministers van de twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap en diende ter oprichting van de Europese Unie. Formeel hield de Europese Gemeenschap, voorheen de Europese Economische Gemeenschap, op met bestaan. Van een economische samenwerkingsverband werden via het Verdrag van Maastricht de eerste stappen gezet in de richting van een politieke unie. De lidstaten waren over de inhoud van het verdrag tot overeenstemming gekomen tijdens een topontmoeting op 9 en 10 december 1991 in Maastricht. Het verdrag trad op 1 november 1993 in werking.[1]

Verdrag betreffende de Europese Unie
De lijvige tekst van het Verdrag van Maastricht op een tentoonstelling in Regensburg. De opengeslagen bladzijde toont de handtekeningen van de gevolmachtigde ministers van België, Denemarken, Duitsland en Griekenland
De lijvige tekst van het Verdrag van Maastricht op een tentoonstelling in Regensburg. De opengeslagen bladzijde toont de handtekeningen van de gevolmachtigde ministers van België, Denemarken, Duitsland en Griekenland
Verkorte titel Verdrag van Maastricht
Afkorting(en) EU-Verdrag
Type beginselverklaring
Rechtsgebied(en) internationaal recht
Onderwerp(en) economische, monetaire en politieke samenwerking
Status in werking
Verdragsgegevens
Totstandkoming 11 december 1991 in Maastricht
Ondertekend op 7 februari 1992 in Maastricht
Ondertekenaars 12 lidstaten Europese Unie
Inwerkingtreding 1 november 1993 na ratificatie door 12 lidstaten
Verdragrelaties
Amendeert Verdrag van Rome (1957)
Geamendeerd door Verdrag van Amsterdam (1997)
Verdrag van Nice (2001)
Verdrag van Lissabon (2007)
Talen
Authentieke talen (nl) (en) (fr) (de) (da) (es) (pt) (it) (el)
Lees online
Verdrag betreffende de Europese Unie
Portaal  Portaalicoon   Politiek
Europese Unie

Met ondertekening van het verdrag gaven de lidstaten - België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk - aan het eens te zijn met in december 1991 te Maastricht gemaakte afspraken die als een beginselverklaring kunnen worden opgevat. Deze afspraken hadden verstrekkende staatsrechtelijke gevolgen. Een essentieel onderdeel van het verdrag was dat partijen op enkele in het verdrag beschreven beleidsterreinen hun staatsrechtelijke soevereiniteit zouden overgedragen aan de Europese Unie. Op deze gebieden kreeg het Europees Parlement wetgevende macht. Een andere afspraak was dat partijen er aan zouden meewerken op termijn en in fasen de euro als gezamenlijke munt in te voeren en het monetair beleid in handen van een nieuw op te richten Centrale Europese Bank te leggen.

Het Verdrag is in werking getreden na ratificatie ervan door alle ondertekenende lidstaten. In de ratificatiefase bedongen Denemarken, Engeland en Ierland nationale uitzonderingen op enkele in het verdrag opgenomen verplichtingen, deze staan bekend als opt-outs. Voor het overige geldt sindsdien in de hele Europese Unie voor alle lidstaten het recht zoals afgesproken in de verschillende verdragen.

Het Verdrag van Maastricht behoort sinds 2018 tot het Europees erfgoed.[2] Mede ter ere van het Europees Erfgoedlabel heeft de Provincie Limburg een permanente expositie ingericht over het Verdrag van Maastricht in Gouvernementsgebouw - de plaats waar in december 1991 de onderhandelingen plaatsvonden.[1] In 2018 is ook Studio Europa Maastricht opgericht: een samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Maastricht, de Gemeente Maastricht en de Provincie Limburg. Studio Europa Maastricht is een werk- en ontmoetingsplaats voor gesprek, debat, en kennis- en visieontwikkeling rondom Europese thema’s.[3]

Op de website van Studio Europa Maastricht staan de belangrijkste afspraken, zoals gemaakt in het Verdrag van Maastricht, in kort opgesomd en uitgelegd.[4]

Met de Verdragen van Amsterdam (1997), Nice (2001) en Lissabon (2007) is het Verdrag van Maastricht nader aangepast en aangevuld.[4]

Geschiedenis

bewerken

Voorbereidingen

bewerken

Op 1 juli 1991 nam Nederland het halfjaarlijkse voorzitterschap van de Raad van de Europese Gemeenschappen op zich. Het kabinet-Lubbers III wilde, na het ondertekenen van de Verdragen van Schengen een jaar eerder, de Europese integratie opnieuw een flinke stap vooruit helpen. De bedoeling was om tijdens het Nederlandse voorzitterschap overeenstemming te bereiken met de andere lidstaten over verdergaande samenwerking – ook op niet-economisch terrein – en te komen tot een verdrag met een blauwdruk voor een Economische en Monetaire Unie (EMU) en een Europese Politieke Unie (EPU). De EMU, met als doel de invoering van één munt en één centrale bank, stond al sinds 1988 op de agenda. De EPU, het gezamenlijk naar buiten treden van de lidstaten op terreinen als defensie en buitenlandse zaken, was in 1990 als doelstelling geformuleerd.

Voorafgaand en tijdens de "Europese top" in Maastricht vond intensief diplomatiek overleg plaats, waarbij onder anderen de Nederlandse topdiplomaat Ronald van Beuge een belangrijke rol speelde. Minister-president Ruud Lubbers telefoneerde in het rond en reisde langs de Europese hoofdsteden om iedereen op één lijn te krijgen.

De grote man achter het streven naar een politieke unie was Jacques Delors, de voorzitter van de Europese Commissie. Delors wilde nog voor het einde van het millenium de Europese Gemeenschap omvormen tot een politieke federatie met de Europese Commissie in de rol van de uitvoerende macht.[5] In 1988 werd Delors de voorzitter van een speciaal comité welk bestond uit de presidenten van de nationale centrale banken. In navolging van de Europese Akte werd een stappenplan opgezet voor een Economische en Monetaire Unie (EMU) en de invoering van één munt. Dit was in de ogen van Jacques Delors het logische vervolg om de Europese interne markt te voltooien. Het "Rapport-Delors" legde een belangrijke basis voor de afspraken die later over de EMU werden vastgelegd in het Verdrag van Maastricht.[6]

Commissievoorzitter Jacques Delors en Ronald van Beuge in de periode van voorbesprekingen voor de Europese top
Handtekeningen van koningin Beatrix en de regeringsleiders in de mergelgrot/ wijnkelder van Château Neercanne

Delors riep met zijn openlijke ambities om te komen tot een politieke federatie veel tegenkrachten op. In Groot-Brittannië was Margaret Thatcher al jaren een fel tegenstander van Europese centralistische ambities. Haar minister van Financiën, Nigel Lawson, was bang dat een Europese eenheidsmunt de eerste stap zou zijn naar een politieke federatie. Hij was voorstander van een vast systeem van wisselkoersen, maar hij was niet plan om het Britse monetaire beleid over te dragen aan een nieuw op te richten Europese Centrale Bank. Lawson verdacht Delors ervan dat hij via de achterdeur probeerde te komen tot een federale Europese regering: een politieke unie die in feite de "Verenigde Staten van Europa" zou gaan inhouden.[7]

Het Comité-Delors[8] onderzocht in 1988-1989 op welke wijze voor de Europese Gemeenschap een economische en monetaire unie tot stand kon worden gebracht. Op 17 april 1989 bracht het comité een verslag uit. Stapsgewijs zouden de lidstaten van de EG moeten toewerken naar één Europese munt en één autonome bankinstelling. In de eerste fase zouden alle Europese munten worden ondergebracht in het Europees Monetaire Stelsel (EMU). Dit was tegen het zere been van de Britten. Volgens Thatcher leefden de voorstanders van één centrale munt in 'een droomwereld'[9] Nog dezelfde maand nodigde Thatcher de Nederlandse minister-president Ruud Lubbers uit voor een bilateraal overleg op landgoed Chequers. Margaret Thatcher liet zich bijstaan door Nigel Lawson, de Britse minister van Financiën, en Geoffrey Howe, de Britse minister van Buitenlandse Zaken. Ruud Lubbers nam de eervolle invitatie aan. Hij liet zich souffleren door Onno Ruding, de toenmalige Nederlandse minister van Financiën, en Hans van den Broek, de toenmalige Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken. Tijdens de Chequers-bijeenkomst bleken de Britten op het verkeerde paard te hebben gewed: de Nederlanders waren een voorstander van de EMU.[10][11]

De Chequers-discussie werd een voorbode van de problemen die Ruud Lubbers in het najaar van 1991 op zijn politieke bord kreeg als EG-voorzitter om te komen tot het Verdrag van Maastricht. In postuum gepubliceerde interviews keek Lubbers in de periode 1992-1995 terug op de binnen Chequers gevoerde discussie. Lubbers: ‘Als er afzonderlijke munten zijn, moet je onevenwichtigheden van tijd tot tijd bijstellen. Anders ontploft het hele stelsel. Aanpassing voorkomt crisis. Zolang die ene munt er niet is, moet een land dat niet met de sterksten mee kan zo nu en dan in alle nederigheid zijn munt aanpassen. Margaret Thatcher leeft zélf in een droomwereld, waarin het mogelijk is om zonder aanpassingen valutacrises te voorkomen. Juist in Groot-Brittannië weigert men die realiteit onder ogen te zien. Het gesprek dat ik in 1989 in Chequers met haar had gevoerd ging voornamelijk over de toetreding van het Britse pond tot het Europees Monetair Stelsel. Thatcher vertelt mij bij die gelegenheid dat zij er tegen is, omdat Londen aan bewegingsvrijheid zou verliezen. Mijn antwoord daarop is dat zij mij doet denken aan een chauffeur die geen veiligheidsriem wil dragen, omdat die zijn bewegingsvrijheid verkleint. Die vergelijking doet haar echter niet van standpunt veranderen. Als er één Europese munt is doet zich dat hele probleem niet meer voor. Dan zijn er wel andere problemen, zoals onevenwichtigheden en kostenverhoudingen binnen een land. Zie de consequenties van de invoering van de ene D-mark voor de vroegere DDR. De redenering is daarom dat je via het langzaam naar elkaar toe groeien van de verschillende economieën tot één Europese munt kunt komen. Dat is de inzet van Jacques Delors. Eisen die in het plan-Delors gesteld worden aan dat naar elkaar toe groeien zijn de zogeheten convergentiecriteria. Deze zijn terecht vrij hard.'[12]

De harde opstelling van Margaret Thatcher zou nog vóór de onderhandelingen in Maastricht tot haar politieke val leiden. De pro-Europese Geoffrey Howe, Thatchers eerste minister van Financiën en één van de belangrijkste architecten van het gedachtengoed dat als "Thatcherisme" de geschiedenis is ingegaan, nam in november 1990 ontslag. Hij was al door Thatcher van het departement Buitenlandse Zaken gehaald omdat hij te pro-Europees zou zijn en kreeg een functie als plaatsvervangend Prime Minister die grotendeels leeg van inhoud was. Op dramatische wijze legde Geoffrey Howe zijn standpunt uit binnen het Britse parlement.[13][14][15][16][17] Howe benadrukte in zijn rede dat het Verenigd Koninkrijk al veel eerder lid had moeten worden van de Europese systeem van wisselkoersen en ridiculiseerde Thatchers nachtmerriescenario van een Europese superstaat.[18] Vervolgens ontstond een machtsstrijd binnen de Conservatieve partij. John Major kwam na een aantal stemrondes als winnaar uit de strijd. Hij verkreeg het leiderschap van een politieke partij die potentieel reeds gespleten was over het Europa-vraagstuk voordat de onderhandelingen over het uitvoeren van het Rapport-Delors konden gaan beginnen onder Nederlands EG-voorzitterschap.[19]

Delors had niet alleen in Groot-Brittannië belangrijke personen tegen zich in het harnas gejaagd. Ook binnen de Deense, Luxemburgse, Portugese en met name Franse regering hadden velen genoeg van de centralistische ambities van Jacques Delors.[20] Delors had echter wel een belangrijke medestander, de Duitse bondskanselier Helmut Kohl. Het lag gevoelig in zijn eigen land en partij-achterban, maar Kohl was bereid de Duitse Mark op te geven voor een hoger doel: het intensiveren van de Europese samenwerking. In 1991, tijdens de onderhandelingen om te komen tot het Verdrag van Maastricht, stond veel op het spel. De gezamenlijke EG-leiders moesten het definitieve antwoord geven op de economische en geopolitieke kwesties waarmee Europa sinds het midden van de jaren tachtig worstelde: het einde van de Koude Oorlog, de hereniging van Duitsland en de veranderingen die de economische crisis van de late jaren zeventig en tachtig teweeg had gebracht. Na het vallen van het IJzeren Gordijn bonkten de staten van Centraal- en Oost-Europese landen op de Brusselse poorten. Ze wilden graag lid worden van de EG-familie. Tegelijkertijd verdampte binnen verschillende EG-landen de euforie over het einde van de Koude Oorlog. De EG was diep verdeeld geraakt over de wijze waarop Joegoslavië uiteen was gevallen. Duitsland wilde Kroatië en Slovenië, die zelf de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen, zo snel mogelijk als onafhankelijke staten erkennen. Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland waren het daar niet mee eens. Ze vreesden dat een dergelijk gebaar de Joegoslavische crisis zou verergeren. Veel politici en opiniemakers beschouwden de top in Maastricht als de laatste echte kans om de Europese samenwerking een nieuwe basis te geven, vóórdat de uitdaging van uitbreiding en nationale reflexen verdere integratie zouden bemoeilijken of tot stilstand konden brengen. De Duitse bondskanselier Helmut Kohl en de Franse president François Mitterrand wilden die kans grijpen, koste wat kost. Het oprichten van de EMU was in hun de sleutel tot een hoger doel. 'De Europese munt moet onomkeerbaar zijn, iets waar onze opvolgers niet meer aan kunnen tornen', aldus Mitterrand. Kohl en Mitterrand namen Wim Kok, de Nederlandse minister van Financiën, apart op 8 december 1991. 'Wim, het is nu of nooit. Dit mag niet mislukken.' Nederland was voorzitter van de Europese top in Maastricht, maar de marsorders werden gegeven door Kohl en Mitterrand.[21]

Het Nederlandse voorzitterschap begon onder slecht gesternte. Minister van Buitenlandse zaken Hans van den Broek en zijn staatssecretaris Europese zaken Piet Dankert leden een zware nederlaag met het door hun ministerie opgestelde eerste verdragsontwerp. Tijdens een bijeenkomst in Brussel van de ministers van buitenlandse zaken werd op het maandag 30 september, "Zwarte maandag", door een overgrote meerderheid werd weggestemd. Het voorstel was te federaal in veler ogen. Alleen België stemde vóór.[22] Op de achtergrond van "Zwarte Maandag" woedde een heimelijke machtsstrijd tussen de Europese Commissie en met name Frankrijk. Zij voerden deze machtsstrijd via de kleine lidstaten die in 1991 het roulerend voorzitterschap bekleedden: Luxemburg en Nederland. De Fransen gebruikten de Luxemburgse regering om hun eigen voorstel te lanceren voor meer Europese samenwerking, maar zonder het federale gedachtengoed waar Jacques Delors zijn zinnen op had gezet. De Fransen wilden een uitbreiding van samenwerking waar de feitelijke macht in handen bleef van de lidstaten. Delors en zijn medewerkers vonden in het Nederlandse kabinet-Lubbers een stroman om de eigen variant van een politieke unie te pushen. Zij wilden aanzienlijk meer invloed voor de Europese Commissie en het Europese Parlement. Met name Piet Dankert, de Nederlandse staatssecretaris voor Europese zaken, wilde concrete stappen in de richting van een Europese federatie. Dankert[23], voorzitter van het Europees Parlement van 19 januari 1982 tot 24 juli 1984, was een overtuigd federalist.[24] Het ontwerp-verdrag zoals ontworpen door de Luxemburg in de eerste helft van 1991 werd opzij geschoven. Dankert en zijn ambtenaren schreven een gloednieuw ontwerp met radicaal federale ideeën ten aanzien van een politieke unie met een sterke uitvoerende macht voor Europese Commissie. Dankert kon grotendeels zijn gang gaan omdat zijn minister, Hans van den Broek, zijn politieke handen vol had aan de Europese politieke crisis die samenhing met het uiteenvallen van Joegoslavië.[25][26][27] Ruud Lubbers was bezjg zijn kabinet te redden: het politiek ingrijpen in de WAO leidde bijna tot de val van kabinet Lubbers III.[28] Achteraf is uit een dissertatie-onderzoek gebleken dat medewerkers van de Europese Commissie hadden meegeschreven aan het voorstel.[29][30][31]

De Nederlandse regering wilde zich echter niet uit het veld slaan. Lubbers: 'Zwarte Maandag had een moment kunnen zijn om te zeggen: nou, dat lukt dus niet. We hebben wel een top, maar een top zonder ambitie.' Het ministerie van Buitenlandse Zaken zetten zijn schouders eronder. 'Het was geweldig spannend. Het hele ministerie stond onder ongelofelijke druk en er heerste een sfeer van alle hens aan dek, aldus toenmalig secretaris-generaal Ben Bot. 'We hebben hebben na Zwarte Maandag alle directeuren-generaal bij elkaar geroepen en gezegd: hoe dan ook, we móeten zorgen dat het verdrag erdoor komt. Dus terug naar de tekentafel en kijken of we uitgaande van de pijlerstructuur toch tot een verdrag in elkaar kunnen zetten dat een kwantumstap voorwaarts is vergeleken met het Verdrag van Rome.'[32]

Een week na "Zwarte maandag", op 5 oktober 1991, kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken bijeen op Kasteel de Haar. De Britten, gesteund door de Nederlanders, waren tegen een gemeenschappelijke Europese defensie. Een gemeenschappelijk defensiebeleid, met een nadrukkelijke aanwezigheid van de NAVO, was wél aanvaardbaar. Op 8 november presenteerde de Nederlandse regering een nieuw voorstel. Dit greep terug op het voorstel dat de Luxemburgse regering eerder dat jaar had gepresenteerd als roulerend voorzitter.[33] Het was een voorstel met drie pijlers in de vorm van een "tempel" in plaats van een "boom" zoals het Dankert-voorstel beoogd had. De eerste pijler werd gevormd door de Europese Gemeenschappen (conform het Verdrag van Rome), de tweede pijler een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de derde pijler een samenwerking van justitie en binnenlandse zaken. Voor de tweede en derde pijler zouden aparte supranationale organisaties worden opgericht in plaats van het onder te brengen bij de Europese Commissie.[34]

Tijdens een besloten bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken op 12 november 1991 in Noordwijk werd vervolgens een belangrijke doorbraak bereikt ten aanzien van de uitbreiding van het vetorecht van het Europese Parlement.[35]

Het was echter niet gemakkelijk om tot een geheel nieuwe constructie te komen. In de meeste lidstaten bestond weinig publieke of parlementaire interesse in de verdragsonderhandelingen. Groot-Brittannië vormde de uitzondering. John Major had te maken met een opportunistische parlementaire oppositie en een omvangrijke groep Eurosceptici binnen zijn eigen politieke partij. De Labour partij was ideologisch gezien vóór Europa, maar zou opportunistisch tegenstemmen ongeacht de inhoud van het verdrag. De Labour partij in oppositie en de eurosceptische parlementariërs van de Conservatieve partij hadden tezamen getalsmatig een meerderheid in het Britse Lagerhuis. Prime Minister John Major en Foreign Secretary Douglas Hurd hadden daarom weinig politieke armslag in de richting van de Maastricht-onderhandelingen. Er bestond in Groot-Brittannië een publieke verwachting dat Major algemene verkiezingen zou houden vóór de onderhandelingen in Maastricht om op deze wijze een sterk politiek mandaat te krijgen, maar Major verschoof de datum naar midden 1992.[36] In Britse ogen lag de term "federalisme" bovendien gevoelig. Op het continent was het een onschuldig label, noch opwindend noch controversieel. Lidstaat Luxemburg had de term opgenomen in eigen ontwerp-verdrag zonder te realiseren dat het in Groot-Brittannië de connotatie had van onuitspreekbare disloyaliteit en onbenoembare perversiteit. Bovendien was de eurosceptische Margaret Thatcher actief als backbencher binnen het Britse Lagerhuis en mobiliseerde een groep eurosceptici binnen parlement en pers: "tezamen komen in Europa" mocht ontaarden in "meer centralisatie".[37]

De Britse premier John Major was daarom gedwongen zijn bottom line duidelijk uiteen te zetten in het Britse Lagerhuis vóórdat hij in Maastricht ging onderhandelen. Op 20 november 1991 deelde Major aan zijn Britse mede-parlementariërs mee hoe hij de onderhandelingen in Maastricht zou ingaan: geen federalisme, geen concessies aan één Europese munt, geen sociaal handvest, geen gemeenschappelijk defensiebeleid. Samenwerking op terrein van defensie, buitenlandse zaken en binnenlandse zaken: ja. Ondergeschikt aan Europa: nee. Lubbers en Van den Broek zetten vervolgens alle zeilen bij om John Major en Douglas Hurd tegemoet te komen. Groot-Brittannië en Italië, geïrriteerd dat de Frans-Duitse as de Europese politiek domineerde, hadden samen een eigen defensie-voorstel opgesteld om in ieder geval aan te tonen dat het debat niet door de Fransen en Duitsers bepaald werd.[32][38]

Douglas Hurd, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, had al eerder een veel groter voorstel binnen zijn eigen Britse departement laten opstellen. Hurd had vastgesteld dat het Verdrag van Maastricht primair zou draaien om de fundamentele vraag op welke wijze de Europese Gemeenschap zou groeien in de richting van een Europese Unie. Ook had hij tijdens gesprekken met internationale collega's vastgesteld dat de lidstaten verdeeld waren over de vraag of het gedachtengoed van Jean Monnet als een doctrine blindelings moest worden uitgevoerd: een graduele groei, sector voor sector, van de overdracht van macht door de Europese naties naar supranationale Europese instituties: eerst kolen en staal, vervolgens nucleaire energie, vervolgens de gemeenschappelijke economische markt, daarna de gemeenschappelijke munt. De Monnet-doctrine volgend: er zou ongetwijfeld de harmonisatie van belasting, sociale uitkeringen en pensioenen volgen. Op termijn zou er zoveel machtsoverdracht komen dat de "Verenigde Staten van Europa" gecreëerd zou worden. Hurd had geconstateerd dat ruim de helft van de lidstaten dit voorstonden, maar dat er ook lidstaten waren die er niet in geloofde. De Fransen hadden bijvoorbeeld een weerzin tegen de Europese Commissie en hadden niet de intentie om hun nucleaire wapens of een permanente zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over te dragen aan "Europa". Ook voor de Britse regering was dit geen optie. Douglas Hurd liet daarom tijdig een voorstel voorbereiden waarmee hij tot de tanden gewapend kon gaan onderhandelen: niet de "boom" zoals de Monnet-doctrine voorschreef (zoals Piet Dankert had laten uitwerken), maar een "tempel" met drie pilaren. Terwijl de Nederlandse regering na "Zwarte Maandag" werkte aan een voorstel van een "tempel met die pijlers", waren de Britten dus zelfstandig óók aan het ontwerpen. De grondgedachte die Douglas Hurd liet uitwerken was: alleen collectief handelen als Europeanen als dit strikt noodzakelijk was omdat actie op nationaal niveau inadequaat zou zijn. Dit was vloeken in de "Monnet-kerk", maar het Verdrag van Maastricht kon zodanig centralistisch gaan uitpakken dat "ketterij" noodzakelijk werd. Major voelde zich hier niet gemakkelijk bij en vreesde achteraf te kunnen worden beschuldigd van deceptie. Binnen de eigen politieke partij werden daarom gesprekken gevoerd, terwijl Douglas Hurd en John Major een week voor de onderhandelingen in Maastricht ook naar Den Haag kwamen om Ruud Lubbers uit te leggen wat de Britse modus operandi zou zijn. Zij kregen inzage het voorstel-verdrag zoals bijna gereed was. Tot opluchting van Douglas Hurd was de centralisatie-gedachte was verwijderd. Er bleven alleen nog retorische vraagstukken over die aandacht verdienden. Hurds collega Norman Lamont, de Britse minister van Financiën, was inmiddels al aan het onderhandelen gegaan met zijn Europese collega-ministers. Het leek erop dat Groot-Brittannië een "opt-out" kon krijgen ten aanzien van de eenheidsmunt. Ook op sociaal terrein - een hoofdstuk in het verdrag die een wettelijke basis zou geven voor uiteenlopende wetgeving op het gebied van arbeid en sociale uitkeringen - stond Groot-Brittannië geïsoleerd. Michael Howard, de Britse minister voor Werkgelegenheid, wilde niet instemmen met de tekst die in Maastricht formeel gepresenteerd zou worden. Hurd was het met hem eens. Samen met John Major legde hij dit begin december Ruud Lubbers voort. In zijn private dagboek noteerde Hurd: 'Lubbers tastte vriendelijk en Jezuïtisch [dat was zijn opleiding] onze eindpositie uit. Wij spraken verder over het Sociale Hoofdstuk. Onze isolatie zal sterker worden, maar dat kan niet verholpen worden.'[39] Tegelijkertijd liet ook Jacques Delors nadrukkelijk van zich horen. In een toespraak aan het Europese parlement noemde hij het tempel-model 'georganiseerde schizofrenie' en dreigde het voorstel af te keuren zodra het definitief werd ingediend.[40][41]

 
De vergaderlocatie: het Statengebouw van het Limburgs Gouvernement aan de Maas
 
Na het akkoord: persconferentie in het MECC, 11 dec. 1991, ca. 02:00u 's nachts.
Van links naar rechts: ?, Wim Kok, Hans van den Broek, Jacques Delors en Ruud Lubbers
 
Overzicht van landen die het verdrag in 1992 ondertekenden. In de rood gekleurde landen vonden referenda plaats

Op 9 en 10 december kwam de Europese Raad van regeringsleiders bijeen voor een topconferentie ("Europese top" of "Eurotop") in het Gouvernement aan de Maas in Maastricht. Ook de vakministers van de lidstaten waren aanwezig. Voor de conferentie was de ronde feestzaal in het Statengebouw van het provinciehuis ("Limburgs Gouvernement") omgebouwd tot vergaderzaal. Het MECC-congresgebouw fungeerde als perscentrum.[42] Koningin Beatrix ontving de Franse president François Mitterrand, de elf minister-presidenten van de andere lidstaten (waaronder Helmut Kohl en John Major), alsmede commissievoorzitter Delors voor een lunch in het kasteel-restaurant Neercanne. Tot het laatste moment bleef het spannend of de bijeenkomst met een positief resultaat kon worden afgesloten.[43]

Bijna alle lidstaten vonden dat er één Europese munt moest komen, maar verder verdedigden alle landen hun eigen belangen. Behalve bij Groot-Brittannië was er daardoor wel een wil om door te zetten en onderling concessies te doen. Aanvankelijk was door de verschillende posities van de lidstaten en hun deelbelangen niet dat het blok "continent" tegenover het Verenigd Koninkrijk stond, maar dat werd het wel tijdens de onderhandelingen in Maastricht naarmate bleek dat Groot-Brittannië slechts één motief had om mee te werken aan de Europese integratie: het vrijhandelsaspect (economische samenwerking en open grenzen). Het Verenigd Koninkrijk was faliekant tegen de Europese munt en de Europese sociale wetgeving. De Britten wilden geen Europese defensie en geen federaal Europa.[44]

De Britten konden alles met een veto blokkeren. Dit zorgde voor grote spanningen tijdens de conferentie. De conferentie was in de woorden van Wim Kok, de toenmalige minister van Financiën, daardoor een continue gevecht. Uiteindelijk werd de oplossing gevonden in een Brits opt-out. Daardoor kon in ieder geval overeenstemming worden bereikt ten aanzien van de EMU.[45] Norman Lamont, de Britse minister van Financiën was een politicus in de politieke traditie van Margaret Thatcher. Kort na aantreden als minister had hij ontdekt wat de Britse ambtenaren hadden bedacht om tóch bij Europa te kunnen blijven behoren, maar zonder deelname aan de EMU: een opt-out bedingen. Via een opt-out hoopte John Major (zijn voorganger als minister van Fnanciën onder Margaret Thatcher en inmiddels de Prime minister die Lamont tot minister van Financiën had verheven) in het hart van de Europese besluitvorming te kunnen blijven zonder een definitieve commitment aan te gaan en daarmee de Conservatieve partij verenigd te kunnen houden. Lamont besefte dat een opt-out slechts het rekken van tijd was, maar hij speelde het spel wel mee tijdens de voorbereidende Europese vergaderingen en conferenties ten aanzien van de EMU die eind 1990 begonnen en wist het beginsel veilig te stellen in de aanloop tot de conferentie in Maastricht. Lamont was echter ook een uitgesproken persoonlijkheid. Hij ergerde zich over de wijze waarop de Europese vergaderingen verliepen. Tijdens de onderhandelingen voor het verdrag van Maastricht hoorde hij voor het eerst Europese politici openlijk en enthousiast zeggen dat zij werkten aan een Europese staat. Zelfs zijn Franse collega, in zijn ogen een realistisch man, was ervan overtuigd dat zijn kinderen onder een Europese regering zouden gaan leven. Lamont was het er niet mee eens en trok voor zichzelf de streep: hij onderhandelde simpelweg iets uit voor het Britse parlement waar met een "ja" of "nee" op een geschikt moment geantwoord kon worden.[46]

Het was Norman Lamont die voor drama zorgde tijdens de conferentie. In Wim Kok, zijn Nederlandse collega, trof Lamont een beginselmatige tegenstander. Tijdens een lunch met een 1979 Château Yon Figeac St-Emilion had Lamont in één van de voorbereidende vergaderingen al ontdekt dat de meeste van zijn Europese collega's niet van plan waren om het verdrag van Maastricht voor te gaan leggen aan de nationale parlementen. Het was in hun ogen aan de nationale regeringen en de Europese Commissie om besluiten te nemen over de eenheidsmunt en de kwalificaties daarvoor voor lidstaten. Wim Kok verbaasde hem door te zeggen: 'Als wij parlementen betrekken in deze zaak dan zullen zij tegen de eenheidsmunt stemmen en Europa zal nooit zijn bestemming bereiken.'[47] Tot Lamonts grote ergernis wilde Kok, een snel geprikkelde man die niet snel zijn ware gezicht toonde, tijdens de vergadering van de ministers van Financiën in Maastricht een door Lamont opgesteld protocol regel voor regel doornemen in de vergadering in plaats van als niet-onderhandelbaar document overnemen. Ondanks protesten Lamont zette Kok door en zei dat de vergadering wellicht het document wilde amenderen. Lamont antwoorde daarop dat de opt-out uitsluitend op Groot-Brittannië betrekking had en dat dit niet onderhandelbaar was. Desondanks begon Kok het protocol regel voor regel door te nemen. Een woeste Lamont stond op verliet het vertrek zonder om schorsing van de vergadering te vragen. Hij had met slaande deuren willen vertrekken, maar helaas was de deur zo zwaar dat hij alleen maar erg langzaam bewoog en in het slot viel zonder veel geluid te maken. Na overleg met John Major en Ruud Lubbers in een ander vertrek kwam Lamont terug. In zijn afwezigheid was de opt-out geaccepteerd zonder enige amendement. Lamont was ervan overtuigd dat via zijn weglopen een door Kok uitgezette val was ontlopen.[48]

De Britse delegatie kreeg uiteindelijk waar het om gevraagd had. De term "federaal" werd vervangen door "Ever closer union". John Major ging akkoord met het verdrag op voorwaarde dat Groot-Brittannië in later stadium kon afhaken van de eenheidsmunt. De sociale paragraaf werd buiten het verdrag gehouden. De andere elf lidstaten zouden het Europees Sociaal Handvest als een afzonderlijk verdrag ondertekenen. De Europese Politieke Unie bleek in Maastricht een brug te ver; op dit gebied werd weinig voortgang geboekt. Na twee dagen moeizaam onderhandelen kon de Maastrichtse Eurotop op 11 december 1991 om half 2 's nachts worden afgesloten met een akkoord.[49]

Ondertekening

bewerken

Twee maanden later, op 7 februari 1992, vond de ondertekeningsceremonie plaats in hetzelfde gebouw waar de onderhandelingen hadden plaatsgevonden, ditmaal in de Statenzaal. Dat de ondertekening in Maastricht zou plaatsvinden – en daardoor de naam van die stad zou dragen – was geenszins vanzelfsprekend, omdat op dat moment Portugal het voorzitterschap van Nederland had overgenomen. De Portugezen waren echter net lid en hadden hun handen vol aan de organisatie van hun eerste topconferentie. Ze stemden er daarom in toe dat de ceremonie in Maastricht plaatsvond. Bij de ondertekening waren onder anderen de Portugese premier Aníbal Cavaco Silva aanwezig, alsmede premier Lubbers, commissievoorzitter Delors en de voorzitter van het Europees Parlement, Egon Klepsch. Bij aankomst in het Gouvernement werden de gasten onthaald op een serenade door de 140 leden van de Koninklijke Harmonie Sainte Cécile uit Eijsden. De handtekeningen onder het lijvige verdrag werden gezet door de gevolmachtigde ministers van de twaalf toenmalige lidstaten van de Europese Gemeenschappen, in de meeste gevallen de ministers van buitenlandse zaken en die van financiën:[50]

           
           
           
           

Ratificatie

bewerken
 
Ierse oproep om "no" te stemmen in het referendum

In de periode tussen de ondertekening en inwerkingtreding van het verdrag vonden volksraadplegingen plaats in drie van de twaalf lidstaten. Op 2 juni 1992 stemde een kleine meerderheid van de Denen tegen het verdrag. Door deze onverwachte uitslag kwam ratificatie op losse schroeven te staan, aangezien het verdrag alleen in werking kon treden als alle landen instemden. Op 18 juni stemden de Ieren vóór ratificatie en op 20 september deden de Fransen hetzelfde. Voor de Denen werden op de Europese top van Edinburgh in december 1992 enkele uitzonderingen gemaakt, waarna een meerderheid van de Denen bij een tweede referendum op 18 mei 1993 vóór het verdrag stemde.[52]

In het Verenigd Koninkrijk had premier Major grote problemen om het verdrag aan zijn landgenoten te "verkopen", zelfs met de genoemde "opt-out" en het ontbreken van de sociale paragraaf. Vooral de "Eurorebels" in zijn eigen conservatieve partij maakten het Major moeilijk. Uiteindelijk werd het verdrag met een nipte meerderheid in het Lagerhuis goedgekeurd (319 tegen 316 stemmen).[53] Hoewel de Britse wet het houden van een referendum niet verplicht stelde, kan het niet houden ervan in 1992 gezien worden als een van de oorzaken van de Brexit vijfentwintig jaar later.

Het Verdrag van Maastricht trad in werking op 1 november 1993. Op 1 januari 2002 werd als gevolg van de in het verdrag gemaakte afspraken over de monetaire unie in twaalf Europese lidstaten de euro ingevoerd.

In 1997 werd het Verdrag betreffende de Europese Unie gewijzigd door het Verdrag van Amsterdam, in 2001 door het Verdrag van Nice en in 2007 door het Verdrag van Lissabon.

 
Pijlers van de EU

Het Verdrag van Maastricht verving in 1992 een aantal oudere verdragen van Europese eenwording, waaronder het Verdrag van Parijs (1951), waarmee de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) was opgericht, en het Verdrag van Rome (1957), dat de basis vormde van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratom. In het Verdrag van Maastricht werd de Europese Economische Gemeenschap hernoemd naar Europese Gemeenschap, omdat de terreinen waar de gemeenschap zich mee bezighield nu ook buiten het economische kader vielen. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht vormen de Europese Gemeenschap (voorheen EEG), Euratom en de EGKS de Europese Gemeenschappen (EG). De Europese Gemeenschappen zijn onderdeel van de Europese Unie (EU).

Voor de EU kozen de lidstaten in Maastricht voor een drie-pijlerstructuur: 1. economische samenwerking met als doel het tot stand brengen van een Europese interne markt (vrij verkeer van werknemers, goederen, diensten en kapitaal); 2. samenwerking op het gebied van buitenlandbeleid en veiligheid; 3. samenwerking op het gebied van politie en justitie (binnenlandse veiligheid). De Europese Unie zoals voorgesteld in het Verdrag van Maastricht wordt om die reden weergegeven als een klassieke Griekse tempel, waarbij de Europese rechtsorde (het fronton) gedragen wordt door de drie genoemde pijlers.[54] Na de ratificering in 2009 van het Verdrag van Lissabon werd de indeling in drie pijlers afgeschaft.

Verder werd in het verdrag bepaald dat er een Economische en Monetaire Unie (EMU) gevormd zou worden, met een gemeenschappelijke munteenheid, die later naam 'euro' kreeg. Voor de invoering van de monetaire unie werd een Europese begrotingsdiscipline afgesproken, de zogenaamde convergentiecriteria ("Maastrichtnorm").

Verder werd er een kader ontworpen voor de toekomstige politieke en economische eenmaking. In dat verband hebben de lidstaten zich verplicht om bij te dragen aan de ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur. Zie verder TEN-T.

Gedenktekens

bewerken
 
Gedenkpenning Unus fortis est (ontwerp: Willem Verbon)

Voorafgaand aan een lunch tijdens de Europese topconferentie zetten alle aanwezige staatshoofden en regeringsleiders hun handtekening op een mergelwand in de grotten van Château Neercanne.[55] In de Maastrichtse wijk Céramique is het Plein 1992 naar het verdrag genoemd. Op het plein zijn bronzen tegels aangebracht met afwisselend het Euro-teken en het jaartal 1992. In dezelfde wijk bevindt zich aan de Avenue Céramique het kunstwerk Stars of Europe van de kunstenaressen Maura Biava en Ruby van den Munckhof, bestaande uit aluminium palen met sterren die draaien in de wind. De grote sterren verwijzen naar de twaalf landen die in 1992 het verdrag van Maastricht ondertekenden; de kleinere sterren naar de nieuwe lidstaten die er sinds 1992 bij gekomen zijn.[56] Bij het Gouvernement bevindt zich een monument, dat verwijst naar de Europese top van 1991 en het verdrag van 1992. Ook bevindt zich sinds 2018 aan dit gebouw een plaquette die memoreert dat het verdrag in dat jaar het Europees erfgoedlabel verkreeg.[2] Voor het gebouw van de Europese Centrale Bank in Frankfurt am Main staat een groot euro-teken met twaalf sterren, dat indirect verwijst naar de in Maastricht genomen besluiten.

Europees erfgoedlabel en Studio Europa Maastricht

bewerken

Het Europees Erfgoedlabel (EHL) wijst locaties aan die een sleutelrol hebben gespeeld in Europa en bij de totstandkoming van de Europese Unie. Locaties die het label krijgen, staan symbool voor de Europese idealen, waarden, geschiedenis en integratie.

Maar weinig verdragen hebben zo’n grote invloed gehad op het dagelijks leven van Europeanen als dat van Maastricht. Daarom heeft de Europese Commissie het Verdrag in 2018 bestempeld tot Europees Erfgoed.[57] Dit gebeurde op voorspraak van de Nederlandse regering en de Provincie Limburg. In Nederland hebben slechts drie andere zogenoemde sites het Erfgoedlabel gekregen: Kamp Westerbork, het Vredespaleis in Den Haag en de Koloniën van Weldadigheid.[58]

Toen het Verdrag van Maastricht in 2017 vijfentwintig jaar bestond, waren de Provincie Limburg en de Gemeente Maastricht verenigd in het samenwerkingsverband Europe Calling![59] Dit programma behelsde niet alleen viering en herinnering, maar had ook aandacht voor de financiële en economische problemen in Europa, het solidariteitsvraagstuk en de discussie over de openheid van Europa. ‘Maastricht Working on Europe’ is het vervolg van deze samenwerking, waarbij ook de Universiteit Maastricht als partner aansloot, daarmee het programma ondersteunend met onderzoek en Europa-expertise. De uitvoerende organisatie van dit programma is Studio Europa Maastricht, een in 2018 te Maastricht opgericht centrum op het gebied van Europa-gerelateerd onderzoek. Studio Europa Maastricht verzorgt de nalatenschap van het Verdrag van Maastricht en organiseert activiteiten voor een breed publiek rondom het verzamelen en delen van verhalen over Europa.[60] In juni 2022 vond in de Sint-Janskerk – in aanwezigheid van prinses Beatrix der Nederlanden – de eerste Prinses Beatrixlezing plaats, die volgens plan jaarlijks door Studio Europa Maastricht zal worden georganiseerd. In 2022 was de Franse oud-minister Élisabeth Guigou de hoofdspreker.[61]

Herdenkingsmunt

bewerken

In april 2022 is een speciale munt geslagen om 30 jaar dit verdrag en 20 jaar Euro te vieren.[62]

Tijdlijn

bewerken

Tijdlijn met daarin de evolutie van de structuren van de Unie

1948 1952 1958 1967 1987 1993 1999 2002 2003 2009 2011
Brussel EGKS EEG / Euratom Fusieverdrag Europese Akte EU-Verdrag Amsterdam Nice Lissabon
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM)
Europese Economische Gemeenschap (EEG)
P

IJ

L

E

R

S
Europese Gemeenschap (EG) Europese Unie (EU)
↑Europese Gemeenschappen↑ Justitie & Binnenlandse Zaken (JBZ)
Politiële & justitiële samenwerking in strafzaken (PJSS)
Europese politieke samenwerking (EPS) Gemeenschappelijk buitenlands & veiligheidsbeleid (GBVB)
West-Europese Unie (WEU)

Zie ook

bewerken
bewerken
Zie de categorie Maastricht Treaty van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.