De volgorde van boven naar beneden is:
nominatief (nom)
genitief (gen)
datief (dat)
accusatief (acc)
vocatief (voc)
ablatief (abl)
nooit de abl. en de voc omdraaien!
De zelfstandige naamwoorden zijn in het Latijn verdeeld in 5 declinaties. Voor elke declinatie zijn andere regels wat betreft de verbuiging van de woorden in de verschillende naamvallen.
Het geslacht van de woorden op -a is bijna altijd vrouwelijk. Enkel mannelijke personen (agricola, boer), mannelijke leenwoorden uit het Grieks op -της (agonista, dialogista, pirata) en namen van rivieren (Sequana, Seine) zijn wel mannelijk.
De oude gen. sing. op -as treft men nog aan bij uitdrukkingen zoals pater familias (huisvader).
De nom. en abl. sing. zijn qua vorm gelijk; de nom. eindigt echter op een korte ǎ, terwijl de abl. eindigt op een lange ā. In proza wordt verwarring zo veel mogelijk vermeden; in poëzie kan men aan het metrum aflezen of een vorm een nom. of abl. is.
De woorden dea (Godin) en filia (dochter) eindigen soms in de dat. en abl. plur. op ābus, om verwarring met dat. en abl. plur van deus (God) en filius (zoon) te voorkomen.
Declinatie 2
us-stammen
er-stammen
um-stammen
naamvallen
singularis
pluralis
singularis
pluralis
singularis
pluralis
singularis
pluralis
nominativus
dominus
dominī
puer
pueri
ager
agri
bellum
bella
genitivus
dominī
dominōrum
puerī
puerōrum
agrī
agrōrum
bellī
bellōrum
dativus
dominō
dominīs
puerō
puerīs
agrō
agrīs
bellō
bellīs
accusativus
dominum
dominōs
puerum
puerōs
agrum
agrōs
bellum
bella
ablativus
dominō
dominīs
puerō
puerīs
agrō
agrīs
bellō
bellīs
vocativus
dominĕ
dominī
puer
pueri
ager
agri
bellum
bella
Het geslacht van de woorden op -us en -er is bijna altijd mannelijk, op -um onzijdig. Vrouwelijk zijn de namen van bomen, landen, eilanden en steden, zoals populus (populier), Aegyptus (Egypte), Corinthus (Korinthe) en ook humus (grond). Onzijdig is vulgus (het gepeupel), virus (slijm, gif), pelagus (zee, Grieks leenwoord). In het laatste geval eindigt de nominativus pluralis niet op -a, maar neemt men het Griekse meervoud pelage over.
De nom. en acc. van onzijdige woorden is altijd gelijk.
De gen. sing. van woorden uit de tweede declinatie eindigend op -ius, eindigt vaak op -i in plaats van -ii, zoals fili.
De voc. sing. van woorden uit de tweede declinatie eindigend op -ius, eindigt bij bijvoorbeeld eigennamen (Vergilius) en het woord filius op -i; Vergili, fili.
Bij enkele woorden uit de tweede declinatie treft men nog de oorspronkelijke vervoeging van de gen. plur. aan op -um, zoals deum, socium, liberum en virum.
Volgens puer (stam: puer-) gaan: gener, socer, vesper, Liber, liberi en substantiva op -fer en -ger, zoals signifer en armiger. De overige woorden op -er gaan volgens ager (stam: agr-).
Declinatie 3
consonant (m., f.)
consonant (n.)
i-stammen (m., f.)
i-stammen (n.)
gemengd
naamvallen
singularis
pluralis
singularis
pluralis
singularis
pluralis
singularis
pluralis
singularis
pluralis
nominativus
rex
regēs
nomen
nomina
turris
turres
mare
maria
navis
naves
genitivus
regis
regum
nominis
nominum
turris
turrium
maris
marium
navis
navium
dativus
regī
regibus
nominī
nominibus
turrī
turribus
mari
maribus
navi
navibus
accusativus
regem
regēs
nomen
nomina
turrim
turres
mare
maria
navem
naves
ablativus
rege
regibus
nomine
nominibus
turrī
turribus
mari
maribus
nave
navibus
vocativus
rex
regēs
nomen
nomina
turris
turres
mare
maria
navis
naves
De consonant-vervoegingen kennen over het algemeen een stam op één enkele medeklinker en hebben in de nom. sing. en gen. sing. een verschillend aantal lettergrepen. De gen. plur. eindigt op -um.
De i-vervoegingen hebben een stam op een i. De gen. plur. eindigt altijd op -ium. Tot de i-groep behoren plaats- en riviernamen die eindigen op -is en een gelijk aantal lettergrepen in de nominativus en de genitivus hebben, onzijdige woorden die eindigen op -al, -ar en -e, en febris, puppis, securis, sitis, turris, tussis en vis (vis kent geen gen. en dat. sing.).
De gemengde declinatie bevat woorden die oorspronkelijk tot de i-stammen behoorden maar bijna volledig zijn overgegaan tot de consonant-vervoeging. De oorspronkelijke -ium in de gen. plur. blijft behouden. Tot de gemengde groep behoren woorden die eindigen op -es of -is en in de nom. sing. evenveel lettergrepen hebben als in de gen. sing. en woorden die een stam hebben op twee of meer consonanten. Uitzonderingen zijn pater, mater, frater, canis en iuvenis, die allen gaan volgens de consonant-vervoegingen.
Niet zelden lopen de vervoegingen van de groepen in elkaar over; civis, navis, ignis en imber hebben in de abl. sing. vaak de uitgang -i.
Regelmatig krijgen woorden met een gen. plur. op -ium een acc. plur. die eindigt op -is in plaats van -es.
Woorden op -er, -or en -os zijn vaak mannelijk (vrouwelijk: arbor; onzijdig: cor; iter; ver; os, oris en os, ossis)
Woorden op -o, -s en -x zijn vaak vrouwelijk (mannelijk: dens, fons, mons, pons, finis, ignis en pes)
Woorden op -us en -men zijn vaak onzijdig (mannelijk: flamen, priester)
Declinatie 4
u-stammen (m., f.)
u-stammen (n.)
naamvallen
singularis
pluralis
singularis
pluralis
singularis
pluralis
nominativus
fructus
fructūs
domus
domūs
cornū
cornua
genitivus
fructūs
fructuum
domūs
domōrum, domuum
cornūs
cornuum
dativus
fructuī
fructibus
domuī
domibus
cornū
cornibus
accusativus
fructum
fructūs
domum
domōs
cornū
cornua
ablativus
fructu
fructībus
domō
domibus
cornū
cornibus
vocativus
fructus
fructūs
domus
domūs
cornū
cornua
Het geslacht van alle woorden op -us is mannelijk, behalve de vrouwelijke woorden acus, anus (oude vrouw), colus, domus, idus, manus, nurus, porticus, socrus en tribus.
Colus komt ook als mannelijk zelfstandig naamwoord voor en bij sommigen als woord van de tweede declinatie.
Domus gaat deels volgens de 2e declinatie.
Declinatie 5
e-stammen
naamvallen
singularis
pluralis
singularis
pluralis
nominativus
rēs
rēs
diēs
diēs
genitivus
reī
rērum
diēī
diērum
dativus
reī
rēbus
diēī
diēbus
accusativus
rem
rēs
diem
diēs
ablativus
rē
rēbus
diē
diēbus
vocativus
rēs
rēs
diēs
diēs
Het geslacht van de woorden is altijd vrouwelijk; dies is vaak mannelijk wanneer het niet duidelijk is om welke dag het precies gaat. Wordt een bepaalde dag bedoeld, dan is dies vrouwelijk.
De genitivus op -i (mei, tui, sui, nostri, vestri) wordt alleen gebruikt als genetivus objectivus; amor mei (de liefde voor mij). De genitivus op -um (nostrum, vestrum) wordt alleen gebruikt als genitivus partitivus; quis nostrum? (wie van ons?). Wanneer men een bezitsrelatie wil uitdrukken, zoals in het Nederlandse De vrouw is van mij, krijgt men in het Latijn een bezittelijk voornaamwoord dat congrueert met het zelfstandige naamwoord: Femina est mea.
Aangezien het niet mogelijk is om te weten of er naar een man of vrouw gevraagd wordt ("Wie is daar aan de deur?"), wordt er geen onderscheid gemaakt tussen mannelijk en vrouwelijk. De onzijdige variant kan echter wel: "Wat ligt daar op de grond?".
die, dat (I: bij jou, bij degene die wordt aangesproken) (II: positief)
die, dat (I: ginds, niet bij de spreker of aangesprokene aanwezig) (II: negatief)
hic wijst naar wat in het bereik van de spreker is (deze hier)
ille wijst naar wat verder weg is (die daar)
iste wijst naar wat in het bereik van de aangesproken persoon is (die bij jou).
Hoewel ze in de vertaling hetzelfde betekenen, kan de schrijver kiezen tussen ille of iste. Ille duidt iets positiefs aan: Ille vir: die man. De man is dan waarschijnlijk een goede man. Iste duidt dan weer iets negatiefs aan. Iste vir: die man. In de ogen van de schrijver, of verteller is deze man niet goed.
Het Latijn kent net als het Nederlands 3 personen in het enkelvoud en 3 personen in het meervoud. De uitgangen geven in het Latijn in tegenstelling tot in het Nederlands de persoon aan; een persoonlijk voornaamwoord gebruiken is over het algemeen niet nodig.
Daarnaast kent het Latijnse werkwoord:
Drie genera:
Activum (bedrijvende vorm)
Passivum (lijdende vorm)
Deponens (passieve actieve vorm)
Zes tempora:
Praesens (onvoltooid tegenwoordige tijd)
Imperfectum (onvoltooid verleden tijd)
Futurum (simplex) (onvoltooid toekomende tijd)
Perfectum (voltooid tegenwoordige tijd)
Plusquamperfectum (voltooid verleden tijd)
Futurum exactum (voltooid toekomende tijd)
Acht modi:
Indicativus (Aantonende wijs)
Infinitivus (Onbepaalde wijs)
Imperativus (Gebiedende wijs)
Coniunctivus (Aanvoegende wijs)
Participium (Deelwoord)
Gerundium (Verbaal substantief)
Gerundivum (Verbaal adjectief)
Supinum (Verbaal substantief)
De coniunctivus wordt op vele verschillende manieren vertaald, dit hangt onder meer af van in welke van de 4 mogelijke tempora het staat:
tijd
bijzonderheid
vertaling
praesens
wens
vaak+utinam "moge"
praesens
aansporing
meestal 1ste p. pl. "laten we"
praesens/perfectum
ontk. aansporing/verbod
ne+ 2p.:verbod onv. tijd
praesens/perfectum
mogelijkheid
"kan wel","zal wel","zou wel kunnen": onvolt. tijd
imperfectum
twijfel (vraag)
"moeten"+ v.v.t.
imperfectum
irreële mogelijkheid
2de p. sg. "kunnen"+ v.v.t.
imperfectum/plusquamperfectum
irreële/onvervulbare wens
altijd+utinam: "maar"
imperfectum/plusquamperfectum
irrealis(onwerkelijkheid)
“zou”/”zou hebben/zijn”
of: o.v.t./v.v.t.
De laatste drie modi worden niet altijd als modus gezien. Men noemt ze ook wel adiectiva verbalia, van de verbale stam afgeleide bijvoeglijke naamwoorden (het participium en het gerundivum) en substantiva verbalia, van de verbale stam afgeleide substantiva (het gerundium, supinum primum en supinum secundum).
De indicativus treft men aan in alle 6 tijden. De coniunctivus van futurum en futurum exactum ontbreekt, maar kan wel omschreven worden (vocaturus sim etc.).
Het Latijnse werkwoord wordt over het algemeen ingedeeld in 5 zogenaamde conjugaties. De eerste conjugatie kent werkwoorden met een a-stam. De werkwoorden zijn te herkennen aan de uitgang -are. De tweede conjugatie bevat werkwoorden met een e-stam. De werkwoorden zijn te herkennen aan de uitgang -ere. De -e is hier lang. De derde conjugatie bevat consonant-stammen (medeklinker-stammen, aangeduid hieronder als "mk-stam"). De werkwoorden zijn ook te herkennen aan de uitgang -ere maar ditmaal is de -e kort. Men kan dit verschil horen aan de klemtoon bij het uitspreken. De vierde conjugatie bevat werkwoorden met een i-stam. Werkwoorden van dit type eindigen op -ire. De vijfde conjugatie bevat werkwoorden die eindigen op -ere maar die deels volgens conjugatie 3 en deels volgens conjugatie 4 worden vervoegd.
Praesens actief (onvoltooid tegenwoordige tijd)Bewerken
Praesens
velle
nolle
malle
ferre
vertaling velle
volo
nolo
malo
fero
ik wil
vis
non vis
mavis
fers
jij wilt
vult
non vult
mavult
fert
hij/zij/het wil
volumus
nolumus
malumus
ferimus
wij willen
vultis
non vultis
mavultis
fertis
jullie willen
volunt
nolunt
malunt
ferunt
zij willen
Imperativus
--
noli
fer
wil
nolite
ferte
wilt!
Infinitivus
velle
nolle
malle
ferre
willen
Participium
volens, volentis
nolens, nolentis
malens, malentis
ferens, ferentis
willend, willende
Nederlands
willen
niet willen
liever willen
dragen
Opmerking: de imperativus van nolle (noli, nolite) drukt een zacht verbod uit bv. Noli vocare!= Roep toch niet!; Roep niet alstublieft!; Wil niet roepen!