Amandelboom

soort uit het geslacht Prunus
(Doorverwezen vanaf Prunus dulcis)

De amandelboom (Prunus dulcis, voorheen ook Prunus amygdalus) komt van de rozenfamilie en is een kleine loofboom met als steenvrucht de amandel. De amandelboom valt onder het geslacht Prunus (Prunus subg. Prunus sect. Amygdalus).[1]

Amandelboom
Amandelboom
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Fabiden
Orde:Rosales
Familie:Rosaceae (Rozenfamilie)
Geslacht:Prunus (Prunus)
Ondergeslacht:Prunus subg. Prunus
Shi et al., 2013
Sectie:Prunus sect. Amygdalus
(L.) Benth. & Hook.f.
Soort
Prunus dulcis
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Amandelboom op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Beschrijving

bewerken
 

De amandelboom is een kleine maar sierlijke bladverliezende loofboom die in bergachtige gebieden groeit, meestal tussen 700 en 1700 meter hoogte. De boom gedijt het best op zonnige hellingen op rotsachtige bodem in een mediterraan klimaat met warme droge zomers en milde, natte winters. De optimale temperatuur voor hun groei is tussen 15 en 30 °C.

De boom wordt gemiddeld 4 tot 10 meter hoog, in uitzonderlijke gevallen 12 meter. De stam wordt maximaal 30 cm in diameter. De jonge twijgen zijn eerst groen, maar worden paars- tot bruinachtig wanneer ze worden blootgesteld aan zonlicht. In hun tweede levensjaar worden de takken grijsachtig.

De bladeren zijn 7,5 tot 12,5 cm lang en hebben een getande rand en een bladsteel van circa 2,5 cm. Er zijn twee mogelijkheden waarop de bladeren gerangschikt kunnen zijn. Aan takken ouder dan een jaar staan de bladeren meestal afwisselend aan de stengel, op jonge scheuten staan ze dichter bij elkaar en vaak geconcentreerd in clusters. De bladeren zijn onderverdeeld in bladsteel en bladschijf. De gemiddeld 1 à 2 centimeter lange, kale bladsteel heeft 2 à 4 afgeronde nectarklieren aan zijn boveneinde. De bladschijf is 3 tot 6 cm lang en 1 à 2,5 cm breed met een lancetvormige tot elliptisch-lancetvormige vorm die aan de bovenkant is toegespitst. De basis van de bladschijf is wigvormig tot rond. De rand van het blad is gezaagd. Het bladoppervlak van jonge bladeren heeft aanvankelijk lichte, zachte beharing die later verdwijnt.

De boom bloeit uitbundig in het vroege voorjaar, wanneer de boom nog geen bladeren heeft gevormd. De bloem is wit tot lichtroze en heeft een diameter van 3-5 cm en vijf kroonbladeren. De bloem bevat een grote hoeveelheid nectar. Veel insecten, met name bijen, worden hierdoor aangetrokken en zorgen voor de bestuiving. De kale bloemstengel is aanvankelijk 3 tot 4 millimeter lang en wanneer de vruchten rijpen neemt deze toe tot 4 à 10 millimeter.

De amandelboom vormt steenvruchten, waarin een amandel zich ontwikkelt. Gemiddeld geeft ongeveer 20% van de bloemen een noot. Dit percentage is onder meer afhankelijk van weersomstandigheden, beschikbaarheid van bijen, ziekten en de gezondheid van de boom. De weersomstandigheden zijn daarbij de belangrijkste factor. 7–8 maanden na de bloei, zijn de amandelen rijp. Zodra de amandel rijp is, barst de steenvrucht open. Het oogsten gebeurt door, al dan niet machinaal, de bomen te schudden.

De tweeslachtige, vijfvoudige bloem heeft een dubbel bloembekleedsel (periant). De cilindrische, tweeslachtige bloembeker (hypanthium) is van buiten kaal, 6 tot 8 mm lang en 3 tot 5 millimeter dik.

De amandelboom is diploïde met een chromosoomaantal van 2n = 16.

Verspreiding en cultivering

bewerken

Het natuurlijke verspreidingsgebied loopt van de Levant over Noord en Oost-Anatolië, het zuidelijk deel van de Kaukasus, Noord-Irak, Iran tot Zuid-Turkmenistan, Kirgizië en Oezbekistan. Het is echter moeilijk met het blote oog onderscheid maken tussen wilde en verwilderde exemplaren.

De teelt van amandelen stelt bijzondere eisen aan de leefomstandigheden van de amandelboom. Naast een geschikte bodem is met name de beschikbaarheid van water bepalend, maar ook is een mediterraan klimaat nodig.[2] De beschikbaarheid van voldoende water is belangrijker dan die van mest of kunstmest. In Europa worden amandelen vooral gecultiveerd in Spanje; met name in de regio’s, Catalonië, Valencia, Murcia, Andalusië, Aragón en de Balearen is het een opvallend bloesemende boom op de talrijke plantages in het vroege voorjaar.

Vanaf het derde levensjaar kan de boom vrucht dragen, maar het duurt omstreeks 8 jaar voordat een amandelboom volwassen is. Daarna blijven ze ongeveer 20 jaar op maximaal niveau produceren, waarna de productie afneemt.[3]

Systematiek

bewerken

De amandelboom behoort binnen het geslacht Prunus tot het ondergeslacht Amygdalus, die door sommige auteurs als afzonderlijk geslacht Amygdalus wordt benoemd. De geldige wetenschappelijke naam van amandel in het geslacht Amygdalus (Amygdalus communis L.) is in 1753 voor het eerst beschreven door Carl Linnaeus in Species plantarum.

In 1768 werd de soort door Philip Miller als Amygdalus dulcis benoemd, de combinatie Prunus dulcis werd in 1967 door David Allardice Webb gepubliceerd. In de oudere literatuur wordt vaak nog de naam Prunus amygdalus Batsch gebruikt, die in 1801 werd gepubliceerd.

Andere synoniemen voor Prunus dulcis zijn: Amygdalus amara Duhamel en Amygdalus sativa Mill.

Variëteiten

bewerken

De soort Prunus dulcis wordt onderverdeeld in ten minste drie variëteiten:

  • Prunus dulcis var. dulcis = zoete amandel met zoet smakende zaden
  • Prunus dulcis var. fragilis (Borkh.) = kraakamandel met zoet smakende zaden in een dunne broze schil van de steenkern
  • Prunus dulcis var. amara (DC.) = bittere amandelen met een bittere smaak, giftig, zelfs in kleine hoeveelheden. Bittere amandelen bevatten het gif amygdaline, waaruit door het enzym β-glucosidase zeer giftig waterstofcyanide (HCN) kan worden gevormd.

Ziekten

bewerken

De amandelboom is gevoelig voor een aantal schimmels, waaronder Stigmina carpophila, Fomes lividus, Phyllosticta prunicola, Podosphaera pannosa en een veroorzaakt door mozaïekvirussen.

Op de bladeren leven de bladkever Mimastra cyanura en de snuitkever Myllocerus laetivirens.

De wortels kunnen aangevreten worden door prachtkevers. Waarschijnlijk functioneert het prunasine in de wortels als afweer hiertegen.

Amandelbomen en de Bijbel

bewerken

De amandel groeit vanouds in het Midden-Oosten en komt dan ook in de Hebreeuwse Bijbel voor. Hieronder een aantal citaten uit de Leidse vertaling.

  • Jakob nam versche takken van wilg, amandel en plataan, schilde die streepsgewijze af, zodat het witte van het hout bloot kwam (Genesis 30:37)
  • Als nu Mozes den volgenden dag in de tent der Geboden kwam, daar bloeide waarlijk de staf van Aaron, voor den stam Levi: hij was uitgelopen, deed bloemen ontluiken, amandelen rijpen (Numeri 17:8).
  • Ook zijn zij bang voor een hoogte, verschrikkingen zijn op den weg. De amandelboom wordt versmaad ('gaat bloeien'- Herziene Statenvertaling), de sprinkhaan sleept zich voort, en de kapper breekt open. Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de weeklagers gaan rond op de straat. (Prediker 12:5)
  • Voorts kwam het woord van den Heer tot mij aldus: Wat ziet gij, Jeremia? Ik zeide: Ik zie een amandelboom. (Jeremia 1:11).
 
Amandier en fleurs, geschilderd door Vincent van Gogh
  • In Israël is de amandelboom in de lente een van de eerste bomen die bloesem draagt. In de joodse gemeenschap in Engeland is het daarom gebruikelijk om takken met amandelbloesem de synagoge in te dragen tijdens festiviteiten rondom het begin van de lente. Mede om deze associatie met de lente, staan amandelbloemen symbool voor het leven na de dood of onsterfelijkheid.
Zie de categorie Prunus amygdalus van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.