De duivel en zijn grootmoeder

literair werk

De duivel en zijn grootmoeder is een sprookje uit Kinder- und Hausmärchen, de verzameling van de gebroeders Grimm, met als nummer KHM125. De oorspronkelijke naam is Der Teufel und seine Großmutter en het sprookje is in Engeland bekend als The Dragon and his Grandmother.

Afbeelding van Albert Weisgerber uit "De duivel en zijn grootmoeder", Kinder- und Hausmärchen nach Sammlung der Brüder Grimm (Gerlachs Jugendbücherei).[1]

Het verhaal bewerken

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Tijdens een grote oorlog kan de koning zijn soldaten niet betalen en drie van hen willen deserteren. Ze willen zich verstoppen in een korenveld waar het leger niet doorheen mag. Ze verstoppen zich twee dagen en twee nachten en krijgen erge honger. Er komt een draak door de lucht en hij landt in het veld, hij vraagt waarom ze zich verstoppen. Ze geven antwoord en de draak wil dat ze hem zeven jaren dienen en hij zal ze dan langs het leger leiden. De draak is de duivel en hij geeft een zweepje waarmee ze geld kunnen laten verschijnen. Ze kunnen als prinsen leven, maar na zeven jaren zijn ze van hem.

Ze moeten hun handtekening in een boek schrijven en de draak geeft nog een raadsel op. Als ze het oplossen zijn ze niet langer in zijn macht. De draak vliegt weg en de drie doen niemand kwaad en leven goed van het geld. De zeven jaren zijn bijna om en de derde is niet zo bang als de anderen. Ze gaan naar het veld en er komt een oude vrouw die vraagt wat er aan de hand is. Ze vertellen wat er is gebeurd en de oude vrouw zegt dat ze naar het bos moeten en een huisje bij een ingestorte rotswand moeten vinden. Er zal hulp worden gevonden en de derde gaat vrolijk op weg.

In het huisje woont de grootmoeder van de duivel en ze vraagt wat hij wil. Ze heeft medelijden en verstopt hem in de kelder. Om middernacht komt de draak en de grootmoeder geeft hem eten en drinken. Ze vraagt hoeveel zielen hij heeft gewonnen en hij vertelt over het raadsel. In de grote Noordzee ligt een dode meerkat, dat krijgen ze als braadstuk. De rib van een walvis wordt hun zilveren lepel en een oude holle paardenhoef wordt hun wijnglas.

Als de duivel slaapt tilt de grootmoeder de steen van de kelder en laat de soldaat eruit. Hij gaat terug via een andere weg en vertelt zijn makkers wat er is gebeurd. Ze laten hun zweep knallen en hebben veel geld. Als de zeven jaren om zijn, komt de duivel met zijn boek. Hij wil hun meenemen en laat hen raden wat ze te eten krijgen. Het antwoord is juist en de duivel vraagt wat de lepel is. Ook hierop wordt het juiste antwoord gegeven en de duivel vraagt wat het wijnglas wordt. Het derde antwoord is ook juist en de duivel vliegt weg en heeft geen macht meer over de drie. Ze leven rijk en vrolijk tot hun einde.

Achtergronden bij het verhaal bewerken