Oleander

soort uit het geslacht Nerium
(Doorverwezen vanaf Nerium)
Voor het gelijknamige schip, zie Oleander (schip)

De oleander (Nerium oleander) is een plant uit de maagdenpalmfamilie (Apocynaceae). Het is een rijk vertakte, bossige, 2-6 m hoge struik of boom die giftig melksap bevat in alle vegetatieve delen. De bladeren staan meestal in kransen van drie tot vier stuks; in zeldzame gevallen zijn ze tegenoverstaand. Ze zijn leerachtig, 10-22 cm lang, toegespitst en aan de basis in de steel versmallend. De middennerf is opvallend dik en de zijnerven zitten dicht op elkaar en lopen parallel.

Oleander
Oleander
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Klasse:Spermatopsida (Zaadplanten)
Clade:Bedektzadigen
Clade:'nieuwe' Tweezaadlobbigen
Clade:Lamiiden
Orde:Gentianales
Familie:Apocynaceae (Maagdenpalmfamilie)
Geslacht:Nerium
soort
Nerium oleander
L. (1753)
Vruchten
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Oleander op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De geurige bloemen groeien in eindstandige, veelbloemige schermen. De bloemkroon is wit tot rozerood of geel van kleur, 3-4 cm breed en opgebouwd uit een trechtervormige bloembuis en vijf scheef afgesneden, wielvormig uitgespreide, in de knop gedraaide kroonslippen. In de keel zit een bijkroon van vijf getande of ingesneden aanhangsels. De kelk is vijftallig en aan de binnenkant dicht met klierharen bezet. De meeldraden zitten boven in de kroonbuis vast, maar steken niet uit.

De vruchten zijn langwerpige, 8-18 cm lange, roodachtig bruine, rechtopstaande doosvruchten die bij rijpheid openklappen. De zaden dragen een lange, bruine haarkuif.

De oleander komt voor in het Middellandse Zeegebied, Zuid-Portugal en van Iran tot in Oost-Azië. Hij komt voor op stenige gronden, overstroomde oevers en in periodiek droge beekbeddingen. Er bestaan cultivars met gevulde bloemen.

Volgens Theophrastus werd de oleander op de veldtocht van Alexander de Grote als gifplant gebruikt. Hieronymus Bock en Pietro Andrea Mattioli (Matthiolus) duidden de oleander in hun kruidenboeken (1565 en 1626) aan als demonenkruid dat mens en vee kon doden. Vroeger werden aftreksels of tincturen van de bladeren als menstruatiebevorderend middel en als abortivum ingezet.

De bladeren bevatten flavonoïden en een groot aantal giftige verbindingen, waaronder oleandrine en neroside. Deze glycosiden werken op het hart, maar minder sterk dan de glycosiden uit vingerhoedskruid. In India en Sri Lanka komen opzettelijke zelfvergiftigingen geregeld voor.[1] In de geneeskunde vindt het geen toepassing. Honderd gram van de plant zou voldoende zijn om een paard te doden.[2]

Vorstbestendigheid bewerken

Er zijn veel verschillende cultivars in omloop. De meesten kunnen niet tegen temperaturen die lager dan het vriespunt liggen. Er zijn cultivars in omloop die vorstbestendig blijken tot -15 °C. Hierdoor kunnen oleanders in koudere gebieden overleven.

Bronnen bewerken

  1. Bandara V, Weinstein SA, White J, Eddleston M. A review of the natural history, toxinology, diagnosis and clinical management of Nerium oleander (common oleander) and Thevetia peruviana (yellow oleander) poisoning. Toxicon. 2010 May 7
  2. Knight, A. P., Guide to Poisonous Plants: Oleander. Colorado State University (1999). Geraadpleegd op 27 juli 2009.
Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Nerium oleander op Wikimedia Commons.