Jocundus (geestelijke)

middeleeuws geestelijke

Jocundus (Aquitanië?, ca. 1030 - ca. 1090) was een middeleeuws geestelijke, die van omstreeks 1070 tot 1088 in opdracht van het Sint-Servaaskapittel in Maastricht een nieuwe hagiografie van Sint-Servaas schreef. Als schrijver schaarde Jocundus zich in de investituurstrijd aan de keizerlijke zijde.

Jocundus
Hoofdambt monnik
Religie rooms-katholiek
Orde benedictijnen
Geboortedatum ca. 1030
Geboorteplaats Aquitanië?
Sterfdatum ca. 1090
Sterfplaats ?
Discipline
Bekend van hagiografie Sint-Servaas
Portaal  Portaalicoon   Religie
Middeleeuwen
Maastricht

Biografische schets bewerken

 
De 11e-eeuwse stiftskapel van de Sint-Servaaskerk, gebouwd door Humbertus

Over het leven van Jocundus is weinig bekend. Mogelijk was hij afkomstig uit Aquitanië en trad hij als monnik in bij een benedictijner abdij,[noot 1] wellicht de abdij van Fleury in Saint-Benoît-sur-Loire, een van de belangrijkste abdijen van Frankrijk. In de tijd van Jocundus maakte deze abdij een grote bloeiperiode mee en werd de abdijkerk onder leiding van abt Guillaume in romaanse stijl herbouwd.

Waarschijnlijk was het de Maastrichtse proost Humbertus die omstreeks 1067 de monnik en priester Jocundus uitnodigde een nieuwe vita over het leven van Sint-Servaas te schrijven, de Actus Sancti Servatii (handelingen van Sint-Servaas), bestaande uit een Vita (levensbeschrijving) en een Miracula (wonderen).[2] Wellicht paste dit initiatief in het streven van het kapittel om de status van de heilige, na het mislukken van de officiële canonisatie door de paus (zie hieronder), op te krikken.[3][4] Het is niet bekend welke functie Jocundus in het kapittel kreeg aangeboden, maar er bestaan aanwijzingen dat hij scholaster of schoolmeester (magister scholarum) aan de kapittelschool van Sint-Servaas was.[5] Jocundus beschrijft hoe Humbertus hem in bescherming neemt tegen de bisschop van Utrecht, Willem van Gelre (voor 1025-1076), die de broer van de proost beschuldigde van moord op Willems neef te Maastricht, en Jocundus wilde verbannen.[6] Wellicht keerde hij in 1076 al terug naar Frankrijk; mogelijk pas na de dood van Humbertus in 1086. Na 1088 is er niets meer over hem bekend.

Jocundus beschrijft hoe Humbertus in Maastricht het werk van zijn voorganger Geldulfus voltooid. Laatstgenoemde had aan het begin van de 11e eeuw een nieuwe kerk op het graf van Sint-Servaas gebouwd. Dit ambitieuze, romaanse bouwwerk was in 1039 in aanwezigheid van keizer Hendrik III gewijd. Enkele decennia later verving Humbertus het imponerende maar onpraktische transept (met polygonale uiteinden) door een meer functioneel, rechthoekig transept. In de crypte vernieuwde hij het graf van hertog Karel van Neder-Lotharingen. Verder bouwde hij de nieuwe kloostergang, de sacristie, de kloosterschool en de stiftskapel. Ook liet hij het interieur van de kerk verfraaien. Volgens een in 1988 gevonden grafkruis bleven deze werkzaamheden door zijn dood in 1086 onvoltooid. Of Jocundus toen nog leefde en in Maastricht verbleef, is niet met zekerheid te zeggen.

Werken bewerken

Vita, Miracula en Gesta bewerken

 
Het door Jocundus vermelde graf van Karel van Neder-Lotharingen in de crypte van de Sint-Servaasbasiliek

Jocundus is bekend door zijn tweeledige hagiografie in het Latijn over het leven van de heilige Servatius, de van oorsprong Armeense missiebisschop van het bisdom Tongeren-Maastricht uit de 4e eeuw. De oorspronkelijke handschriften zijn verloren gegaan; de tekst van Jocundus is enkel bewaard in een drietal (bewerkte) afschriften uit de 12e eeuw. Het oudste handschrift van de Vita uit het eerste kwart van de 12e eeuw bevond zich eeuwenlang in de kloosterbibliotheek van de Benedictijnerabdij Sint-Matthias, thans in de stadsbibliotheek van Trier (codex 1138/46). In 1972 was de historicus P.C. Boeren de eerste die de complete, gereconstrueerde tekst van Jocundus van circa 60.000 woorden publiceerde.[7] Volgens Boeren is de Vita Sancti Servatii het oudst en dateert uit de periode 1070-'77.[8] De Miracula Sancti Servatii werd pas omstreeks 1088 afgerond, dus na het veronderstelde vertrek van Jocundus uit Maastricht.[9] De Gesta Sancti Servatii dateert uit het begin van de 12e eeuw en is in feite een verkorte compilatie van de twee eerdere werken, misschien van de hand van kanunnik Stefanus.[10][11] De Gesta, minder breedsprakerig en met minder verwijzingen en Bijbelcitaten, werd vanaf ca 1130 de officiële versie van de vita van Sint-Servaas en zou veertig jaar later de basis vormen voor Hendrik van Veldekes Leven van Sint-Servaas, geschreven in de landstaal.

Bronnen en datering bewerken

Over Jocundus' bronnen is weinig met zekerheid te zeggen. Veel overgeleverde informatie lijkt afkomstig van mondelinge bronnen.[12] Een aanwijsbare bron vormden een aantal vitae van andere heiligen, waaruit hij soms voorvallen 'leende' en toevoegde aan zijn eigen verhaal. Als geletterde priester zal hij zeker de Historia Francorum van Gregorius van Tours hebben gekend, waarin een eerste, zeer beknopte beschrijving van het leven van Sint-Servaas wordt gegeven, gevolgd door het relaas over de bouw van de eerste kerk door bisschop Monulfus. Net zomin als Gregorius refereert ook Jocundus nauwelijks aan de aanwezigheid van Servatius ("Aravatius") op een aantal concilies, met uitzondering van het concilie van Keulen in 346. Zijn strijd tegen het arianisme speelt bij Jocundus vrijwel geen rol. De verwijzingen naar de bisschoppen van Tongeren en Maastricht zijn grotendeels gebaseerd op de 10e-eeuwse bisschoppenlijst van Heriger van Lobbes.

Enkele door Jocundus beschreven voorvallen dateren zijn werk in de door Boeren aangegeven tijdspanne. Zo noemt hij de veroveringen van Jeruzalem door de Seltsjoeken in 1071 en verwijst hij naar keizer Hendrik IV, die door paus Gregorius VII in 1075 geëxcommuniceerd was.

Historische betrouwbaarheid bewerken

 
Het grafkruis van Humbertus, dat in 1988 de historische betrouwbaarheid van Jocundus vergrootte

Jocundus' geschriften bevatten een groot aantal verwijzingen naar contemporaine of recente gebeurtenissen, waarvan de betrouwbaarheid niet altijd vaststaat. Een groot aantal beweringen, met name in de Vita, kunnen zonder meer naar het rijk der fabels worden verwezen. Lange tijd werd Jocundus daarom niet als een serieuze historische bron beschouwd. Al in de Acta Sanctorum werd hij als fantast gekarakteriseerd.[noot 2] De 19e-eeuwse Belgische mediëvist Godefroid Kurth noemde de Vita "een van de meest fantastische werken die er in de middeleeuwse literatuur bestaan".[noot 3] Door de vondst van het grafkruis van Humbertus in 1988 moest deze visie worden herzien.[14] Zo klopt de beschrijving van Jocundus van Humbertus' bouwactiviteiten tot in detail. De door sommige historici terzijde geschoven mededeling van Jocundus over het graf van Karel van Neder-Lotharingen in de Sint-Servaascrypte, werd eveneens door het grafkruis bevestigd. De door Jocundus vermelde bouw van een "nieuwe muur" (novum murum) door hertog Giselbert II omstreeks 930, wordt thans door steeds meer historici serieus genomen (zie Ottoonse muur). Het lijkt erop dat Jocundus' mededelingen over andere tijdgenoten, veelal leden van het Huis der Reiniers of het Huis Ardennen, eveneens kernen van waarheid bevatten.

De aanwezigheid van keizer Hendrik III bij de kerkwijding op 12 augustus 1039 en diens Festkrönung[15] in aanwezigheid van Lotharingse edelen drie dagen later, lag nog vers in het geheugen en zal door Jocundus getrouw zijn weergegeven.[16] Ook de verwerving van de relieken van Sint-Servaas door Hendrik III voor de door hem gestichte kapittelkerk van Goslar wordt door Jocundus overtuigend verhaald.[17] Met betrekking tot keizer Hendrik IV vermeldt de Miracula dat de keizer bemiddelde in een conflict tussen het Maastrichtse kapittel en graaf Gerard IV Flamens van Wassenburg over de kerk van Echt. Toen de graaf zich omstreeks 1085 meester maakte van de kerk, trokken de Maastrichtenaren met het reliekschrijn van Sint-Servaas in processie naar Aken, waarna Hendrik IV in hun voordeel besliste. Het is niet duidelijk of Jocundus deze gebeurtenis zelf beschreven heeft of dat een latere kroniekschrijver het heeft toegevoegd.[18]

Jocundus' kennis van historische gebeurtenissen die verder weg liggen is zeer beperkt. Zo schrijft hij de overwinning van Karel Martel in de slag bij Poitiers toe aan Karel de Grote. De door bisschop Hubertus verrichte verheffing van het gebeente van Sint-Servaas betrof in werkelijkheid de relieken van Sint-Lambertus, een gebeurtenis die in het rivaliserende Luik plaatsvond.[19]

Doctrina Trajectensium bewerken

 
Sint-Servaas als familielid van Jezus

De geschriften van Jocundus bevatten de oudst bekende uitwerking van de Doctrina Trajectensium, de stelling dat Sint-Servaas een achterneef van Jezus was. De verwantschap tussen Jezus en Sint-Servaas was voor het eerst aangestipt, maar meteen verworpen door Heriger van Lobbes omstreeks 970.[3] De doctrine hield in dat Servatius de achterkleinzoon was van Eliud, die een zoon was van de heilige Anna, de moeder van Maria, de moeder van Jezus. De zogenaamde "maagschap van Maria" (met of zonder Sint-Servaas) is onderwerp van veel middeleeuwse geschriften, schilderingen en beeldhouwwerken, bijvoorbeeld in het 12e-eeuwse Bergportaal van de Sint-Servaasbasiliek. Hoe deze verwantschap in overeenstemming moet worden gebracht met de eveneens door Jocundus vermelde mededeling dat Servatius afkomstig was uit Perzië of Armenië (toen onderdeel van het Perzische rijk van de Sassaniden), wordt niet uit de doeken gedaan.

Al in de derde regel van de proloog van Jocundus' Vita komt de doctrine ter sprake.[3] Jocundus ondersteunt de afstamming van Sint-Servaas met een beroep op een verloren gegaan geschrift (een noticia) van de uit Jeruzalem afkomstige Griek of Armeniër Alagrecus, die omstreeks 1010 in Maastricht zou hebben verbleven, waarbij hem allerlei bijzonderheden over de afstamming en de geboorteplaats ('Pestis', Fenuste?) van Sint-Servaas geopenbaard waren.[20][21][22] Jocundus geeft toe dat zowel paus Leo IX als keizer Hendrik III weinig geloof schonken aan de Doctrina Trajectensium. Om die reden werd de doctrine in oktober 1049 hoog op de agenda gezet van de Synode van Mainz van 1049. Voorafgaand aan de synode bezochten gezanten van de Byzantijnse keizer Maastricht en bevestigden daar de bevindingen van Alagrecus, waardoor de paus en de keizer overtuigd waren van de juistheid van de doctrine. Alleen de vroege dood van beiden verhinderde, volgens Jocundus, dat Sint-Servaas officieel heilig verklaard werd.[23]

Boude beweringen bewerken

Van Jocundus zijn de volgende, moeilijk hard te maken beweringen:[noot 4]

  • Sint-Servaas was een achterneef van Jezus Christus (zie Doctrina Trajectensium hierboven).
  • Sint-Servaas ontving de sleutel van Sint-Servaas uit handen van Petrus bij een bezoek aan Rome.[24]
  • Maternus bekeerde de Maastrichtenaren tot het christendom en stichtte er een kerk aan de Via regia, de koninklijke weg.[25]
  • De Sint-Servaaskerk, niet de Onze-Lieve-Vrouwekerk, was de oorspronkelijke kathedraal van het bisdom Maastricht.[26]
  • "Keizer Karel" won een belangrijke veldslag tegen de Saracenen op de feestdag van Sint-Servaas. Daarop verordonneerde hij de translatie van de relieken door "bisschop Hubertus" en de bouw van een monumentale kerk boven het graf. Jocundus bedoelde waarschijnlijk Karel Martel, die echter geen koning of keizer was.[24]
  • In 726 zocht ene bisschop Vulvegisus[noot 5] naar het graf van Sint-Servaas, dat hij in of nabij de toenmalige kerk ontdekte. Tevens liet hij verbouwingen aan de kerk uitvoeren.
  • Sint-Servaas beschermde 'zijn kerk' tegen de Noormannen, die daarna spontaan tot bekering kwamen.[29]
  • Reinier I van Henegouwen en Giselbert II kozen Maastricht als de hoofdstad van Lotharingen.[30]