Gebruiker:Wammes Waggel/Hendrik Willem van Tricht

Hendrik Willem van Tricht (Arnhem, 19 november 1897 - Velp, 25 augustus 1982) was een Nederlandse docent, rector en publicist over letterkundigen.

Familie bewerken

Van Tricht was een lid van het in het Nederland's Patriciaat opgenomen geslacht Van Tricht. Hij was een zoon van generaal-majoor Aleid Gerhard van Tricht (1848-1925) en van Johanna Maria ter Haar (1862-1908). Hij was een broer van onder anderen generaal-majoor Aleid Gerhard van Tricht (1886-1969). Hij had uit twee huwelijken elk twee kinderen en trouwde voor de derde keer met de schrijfster Elisabeth Keesing (1911-2003).

Loopbaan bewerken

Van Tricht volgde het gymnasium, later de H.B.S., en deed vervolgens staatsexamen. In 1918 begon hij aan de Rijksuniversiteit Utrecht aan de studie Nederlandse taal- en letterkunde. Aldaar raakte hij bevriend met P.J. Meertens. Hij promoveerde cum laude bij C.G.N. de Vooys op de dissertatie Frederik van Eeden, denker en strijder. Na zijn kandidaats was hij werkzaam als leraar bij het Christelijk Lyceum Zeist (1921). Hij was een der oprichters van het Van Eeden-genootschap. Hij veranderde enkele malen van school: in 1926 werd hij leraar aan Het Baarnsch Lyceum en in 1928 aan het Amsterdams Lyceum. In januari 1940 werd Van Tricht rector van het Lorentz Lyceum te Eindhoven,[1] waar hij tot 1960 bleef. Eén van zijn naaste collega's aldaar was de dichter Lou Vleugelhof (pseudoniem van Lau de Jonge). Te Eindhoven was hij medeoprichter van het Academisch Genootschap. Op 3 juni 1950 kreeg hij voor zijn werk over de dichter P.C. Hooft de gouden medaille in de prijsvraag van het Teylers Genootschap.

Van Tricht weigerde in 1953 een regeringsopdracht om de Scheldsonetten van Willem Kloos uit te geven. In plaats daarvan schreef hij een werk over Louis Couperus, getiteld: Louis Couperus, een verkenning. In 1963-1964 viel hij in als wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam voor de cursus 17e-eeuws Nederlands. Samen met Harry G.M. Prick gaf hij de correspondentie van Frederik van Eeden met Lodewijk van Deyssel uit. Alleen bewerkte hij een aantal brieven van Couperus. In deze tijd werkte hij ook aan de uitgave in vier delen van het Dagboek van Van Eeden. Het laatste gedeelte van zijn leven besteedde hij aan de brieven van Hooft, die hij toelichtte en voor publicatie gereed maakte.

Van Tricht en Couperus bewerken

Van Tricht kreeg in de jaren 1950 een regeringsopdracht (van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) tot het schrijven van een biografie Van Louis Couperus. De biografie verscheen in 1960. In dit boek verdeelde hij de inhoud van Couperus' werken in drie categorieën en wees hij op een verband tussen Couperus' houding tegenover zijn geaardheid en de neerslag daarvan in zijn boeken. Van Tricht noemde in zijn werk Louis Couperus, een verkenning Couperus een man met een groot gebrek aan zelfvertrouwen, "een schrijver met een onevenwichtig karakter door de overdreven ontplooiing van alle weke en vrouwelijke elementen in zijn karakter". Van Tricht omschreef Couperus verder als: "als dichter mislukt, als psychologisch romancier in één slag beroemd geworden, als schrijver van historische romans omstreden, als mythologisch romancier dikwijls verguisd; een merkwaardig figuur die zeventien jaar voor zijn dood opgehouden is met het schrijven van psychologische romans, opnieuw begon te dichten, maar zonder tot bundeling over te gaan en die ten slotte populair werd als journalist".[2] Het boek werd nog tweemaal herdrukt: in 1965 verscheen een "vermeerderde en herziene druk" die in 1980 nog eens werd herdrukt.

Van Tricht heeft nog enkele malen over Couperus gepubliceerd. In 1962 besprak hij in De Gids de uitgave Couperus en de Oudheid. Een opstel van W.E.J. Kuiper, en enkele brieven van Couperus, zoals samengesteld door de classicus Wolter Everard Johan Kuiper. In 1963, toen Couperus honderd jaar geleden geboren was, verscheen onder andere Schrijversprentenboek 9 van het Nederlands Letterkundig Museum, gewijd aan Couperus. Van Tricht verzorgde de inleiding ervan. Hij droeg ook bij aan het in dat jaar verschenen speciale nummer van Maatstaf, gewijd aan Louis Couperus als briefschrijver. Nog in 1983 schreef hij over de relatie tussen Frederik van Eeden en Couperus.

Kritiek bewerken

De "verkenning" van Couperus door Van Tricht oogstte veel kritiek. Dit betrof vooral de 'psychologische', zo niet 'psycho-analytische' benadering van de schrijver, die niet vrij was van waardeoordelen. In een uitgebreid artikel leverde Lieve Scheer als een van de eersten kritiek op de biografie.[3] Zo schreef ook Marc Galle zijn 'bedenkingen'.[4] Een zeer kritische bespreking van Bas den Ouden (pseudoniem van Frédéric Bastet) verscheen in Cartons voor letterkunde waarin hij schreef: "Maar de ruim zestig delen Couperus heeft hij [Van Tricht] geanalyseerd in een boekje dat men gemakkelijk in een avond uitleest en waarvan de quintessens deze is: Couperus was een homoseksueel, dat verklaart de verschillende genres die hij heeft beoefend, als psychopatische persoonlijkheid maakt hij een waarneembare ontwikkeling door waarbij vaderhaat, moederliefde en nooit behoorlijk aangepaste infantiliteit de belangrijkste keerpunten zijn waaromheen alles draait, en ten slotte: het verklaart zijn aristocratische houding tegenover de sociaal minder bevoorrechten die niet tot zijn kaste behoorden, hij was aanmatigend, ijdel, een poseur en het is geen wonder dat men hem uitlachte. We zijn er. Alle verwijten die vroegere generaties naar het hoofd van de arme Louis gesmeten hebben, zijn weer eens samengevat".[5] Couperus-biograaf Bastet noemde later Van Tricht, "een roddelaar, die de schrijver ontleedt aan de hand van allang verouderde Freudiaanse begrippen".[6]

Bibliografie bewerken

  • 1927. Bloemlezing uit de werken van Frederik van Eeden, Amsterdam
  • 1931. Het Arnhemse geslacht Nijhoff, geschiedenis en genealogie. 's-Gravenhage
  • 1934. Frederik van Eeden, denker en strijder. Dissertatie
  • 1939. Frederik van Eeden, De Broeders. Amsterdam
  • 1946. Stereometrie van de Hollandse ziel. Leiden
  • 1949. Bloemlezing uit de gedichten van Frederik van Eeden. Amsterdam
  • 1951. Het leven van P.C. Hooft. Arnhem
  • 1954. Frederik van Eeden, Het lied van schijn en wezen, uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Zwolle
  • 1960. Louis Couperus. Een verkenning. 's-Gravenhage
  • 1963. Over de Tagore vertalingen van Frederik van Eeden. 's-Gravenhage
  • 1963. Waarom, daarom. Keus en toelichting bij honderd brieven van Couperus in Maatstaf
  • 1963. Louis Couperus. 's-Gravenhage
  • 1964. De briefwisseling tussen Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel. In opdracht van het Frederik van Eeden-Genootschap verzorgd en toegelicht. Zwolle
  • 1971. Frederik van Eeden, Dagboek 1878-1923. Culemborg
  • 1972. Bloemlezing uit de brieven van P.C. Hooft. Zutphen
  • 1976-1979. De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft. 's-Gravenhage
  • 1981. Casteleijn van de Huijse te Muijden. Hooft. Amsterdam
  • 1982. Uit het dagboek van Frederik van Eeden. Bloemlezing en toelichting. 's-Gravenhage
  • 1983. Onzeekerheid is leeven. Beschouwingen over Frederik van Eeden. Keuze uit bijdragen tussen 1935 en 1981 verschenen in de Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap. Leiden


Categorie:Nederlands literatuuronderzoeker