Melig takmos
Het melig takmos (Ramalina farinacea, synoniem: Lichen farinaceus ) is een struikvormige korstmos, dat behoort tot de ascomyceten en voorkomt op de bast van bomen, zoals eik, populier, iep, wilg, es, linde, esdoorn en els.[1] Het leeft in symbiose met de alg Trebouxioid.[2]
Melig takmos | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() | |||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||
Ramalina farinacea (L.) Ach. (1810) | |||||||||||||||
Afbeeldingen op ![]() | |||||||||||||||
Melig takmos op ![]() | |||||||||||||||
|
Kenmerken
bewerkenMelig takmos bestaat uit een innige mutualistische symbiose van de schimmel Ramalina farinacea en een groenwier van het geslacht Trebouxia. Zo'n lichaam als geheel wordt thallus genoemd.
Melig takmos zit met een centrale voet vast aan de bast van de boom. De afgeplatte, 0,5 - 3 mm brede, tot 8 cm lange, gaffelvormig vertakte thalli zijn grijsgroen tot groengeel. Ze hebben een spitse top en de onder- en bovenkant hebben dezelfde kleur. Ze hebben vaak ronde tot langwerpige, witachtige soralen op de randen, die voor vegetatieve vermeerdering zorgen door het uitstoten van soridiën. Pseudocyfellen komen vaker voor bij de basis van de korstmos en minder op de takken. Pseudocyfellen zijn kleine, punt- tot streepvormige openingen in het oppervlak van het thallus en zorgen voor de gasuitwisseling.
Apotheciën komen weinig voor. De vlakke 6 mm grote apotheciën zijn tot 6 mm groot. De ascosporen zijn gesepteerd, hyaliene, breed spoelvormig en hebben de afmeting 12-15 × 5-7 µm.[3]
Verspreiding
bewerkenDe soort komt voor in Europa en Noord-Amerika.[4] In Nederland komt het een vrij voor. Het staat niet op de rode lijst en is niet bedreigd.[2]
Literatuur
- Volkmar Wirth: Flechtenflora. E. Ulmer, Stuttgart 1980, S. 436/37, ISBN 3-8001-2452-1
- Volkmar Wirth, Ruprecht Düll: Farbatlas Flechten und Moose. E. Ulmer, Stuttgart 2000, S. 32, ISBN 3-8001-3517-5.