Gupta's: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Encycloon (overleg | bijdragen)
k →‎Historiografie: tijdloos, replaced: van de vorige eeuw → van de twintigste eeuw met AWB
Regel 56:
Het historisch onderzoek naar de Indiase geschiedenis ontstond in de vroege 19e eeuw. In de vroege koloniale periode heerste onder de Britse overheersers een soort [[Romantiek (stroming)|romantisch]] [[oriëntalisme]], waaruit veel onderzoek in de geografie, cultuur, bevolking en geschiedenis van India voortkwam. Een belangrijke stap was de ontcijfering van het Brahmischrift in 1837 door [[James Prinsep (taalkundige)|James Prinsep]]. Dit maakte de weg vrij om archeologische vondsten in een chronologisch kader te zetten, zoals gedaan werd door [[Alexander Cunningham (archeoloog)|Alexander Cunningham]] (1854) en [[John Faithfull Fleet]] (1888). Veel van de aannames van deze historici zouden later onjuist blijken. De eerste historicus die de Gupta's een belangrijke plek in de Indiase geschiedenis toeschreef was [[Vincent Arthur Smith|V.A. Smith]] in 1904.<ref>Sharma (1989), p 2</ref> Tegelijkertijd zorgden archeologische ontdekkingen voor nieuw bronmateriaal. Ondanks de groeiende kennis over de Gupta's waren de Britse koloniale historici verre van onbevooroordeeld. Britse politieke doeleinden bepaalden vaak hoe de Indiase geschiedenis geportretteerd werd. Op [[teleologie|teleologische]] wijze werd de geschiedenis beschreven als een lange ontwikkeling met Britse heerschappij als logisch eindresultaat. De Gupta's werden gepresenteerd als vertegenwoordigers van een "zuivere" Indiase cultuur, uit een periode voor moslims het [[Indisch Subcontinent|Subcontinent]] veroverden - moslims waarvan India door de Britten bevrijd "moest" worden.
 
Werk van Indiase historici van de vroege 20e eeuw kenmerkt zich door een sterke focus op de politieke geschiedenis. De hindoenationalisten van de vroege 20e eeuw plaatsten net als de Britse kolonialisten de Gupta's in een te positief daglicht. Voor hen was de Guptatijd een "Gouden Eeuw" waarin hindoes India bestuurden, een situatie die ze zelf ook nastreefden. Pas in de [[1960-1969|jaren 60]] van de vorigetwintigste eeuw, lang na de onafhankelijkheid, begonnen minder bevooroordeelde duidingen van de Indiase geschiedenis in zwang te raken.<ref>Singh (2008), p 473</ref>
 
Enige tijd was een [[marxisme|marxistische]] interpretatie in zwang, waarin het eerste millennium gezien werd als een periode van groeiende [[feodalisme|feodalisering]]. De Indiase maatschappij en economie zouden zich steeds meer van de stad naar het platteland verplaatst hebben, wat politieke regionalisering en versnippering tot gevolg had. Het Guptarijk werd beschouwd als een van de laatste grote rijken, die gedoemd waren op te delen in kleinere staatjes. Ook deze manier om de Indiase geschiedenis te duiden is niet langer gangbaar. Dankzij werk van onder andere de Duitse [[Indiakunde|indoloog]] [[Hermann Kulke]] in de [[1980-1989|jaren 80]] ziet men de regionalisering tegenwoordig juist als een gevolg van [[staatsvorming]], zij het op regionaal niveau. Tijdens de Gupta's en de erop volgende eeuwen kregen plaatselijke machthebbers door middel van [[Leen (feodalisme)|lenen]] steeds meer macht over het land, wat ten koste ging van de macht van de steden en hogere machthebbers.<ref name=singh474/>