Natuurontwikkelingsvisie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 27:
In het verlengde van de ontwikkelingen in de Oostvaardersplassen zouden volgens aanhangers van deze visie langs het [[IJsselmeer]] allerlei overgangen ontwikkeld moeten worden in de vorm van binnen- en buitendijkse moerassen, lagunes en voorlanden. De successie in ondiepe gedeelten moest haar gang gaan, waardoor op den duur moerasbossen zouden kunnen ontstaan. Riet- en biezenlanden moeten niet gemaaid worden. De restanten van de oude [[Zuiderzee (water)|Zuiderzee]] zullen zo op den duur verdwijnen. Het heeft volgens deze opvatting geen zin om zich in te zetten voor het behoud ervan.
 
Het [[Waddengebied]] wordt gezien als een natuurgebied dat goed aansluit bij deze natuurvisie. Er moet hier dan ook zo min mogelijk menselijk ingrijpen plaatsvinden. [[Kwelders]] en schorren mogen niet vastgelegd worden door middel van dammen. Ook de afbraak en afslag van deze gebieden horen bij het functioneren van een dergelijk gebied. Een eilandgebied als [[RottumeroogRottum (natuurgebied)|Rottum]] wordt overgelaten aan natuurlijke processen en er mogen geen pogingen gedaan worden om het te behouden als het door een natuurlijk proces in een geul dreigt te verdwijnen.
 
Uiterwaarden van de grote rivieren kunnen een speerpunt vormen voor ontwikkelingen volgens deze natuurontwikkelingsvisie. In het [[plan Ooievaar]] is voorgesteld om binnendijken door te steken en de landbouw in zijn geheel uit dit gebied weg te halen en [[heckrund]]eren en [[konik]]paarden uit te zetten.<ref>Van der Windt 1995, blz. 207</ref> Het plan Levende Rivieren van het [[Wereld Natuur Fonds]] bouwde hierop voort en stelde voor om nevenstromen aan te leggen langs de rivieren. De baksteenindustrie kon deze geulen herstellen door het onderliggende reliëf van geulen en ruggen te volgen bij het afgraven van de kleilaag.