Joor Bastiaan Verheij: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
AGL (overleg | bijdragen)
- cat : dubbel
k Linkfix ivm sjabloonnaamgeving / parameterfix
Regel 24:
 
==Jeugd en opleiding==
Verheij werd geboren als zoon van Bastianus Adrianus Verheij en Maria Verdoorn te [[Werkendam (plaats)|Werkendam]] waar zijn vader opzichter en aannemer van Openbare Werken was. Hij groeide op in een gegoed Nederlands-hervormd middenstandsmilieu. Na zijn middelbare school volgde hij van oktober [[1867]] tot en met augustus [[1870]] de opleiding der cadetten van het [[Korps Mariniers]] te [[Amsterdam]]. Hierna werd hij tweede [[luitenant]] binnen het Korps Mariniers van [[1 augustus]] [[1870]] tot [[1 mei]] [[1875]].
 
==Leger==
In [[1875]] werd hij uitgezonden als [[tweede luitenant]] naar [[Atjeh]]. Als [[eerste luitenant]] maakte hij [[Atjeh-oorlog: onder leiding van kolonel Pel|het verlengde]] van de [[Tweede Atjehexpeditie|tweede expeditie naar Atjeh]] mee en nam deel aan de tochten door [[Atjeh]] van [[generaal]] [[Johannes Ludovicius Jakobus Hubertus Pel|Pel]] in 1875 en 1876; hij verkreeg hiervoor de [[Militaire Willems-Orde]] vierde klasse ([[Koninklijk Besluit]] van 24 maart 1877, nummer 5). Teruggekomen vestigde hij zich eerst in [[Rotterdam]] als eerste Luitenant bij het Korps Mariniers, waarna hij leraar namens het Korps Mariniers werd aan het [[Koninklijk Instituut voor de Marine]] te [[Den Helder]] van [[1879]] tot [[1885]]. Op [[1 november]] [[1881]] werd hij aldaar bevorderd tot Kapitein. In Den Helder leerde hij op een marinebal zijn toekomstige echtgenote kennen, Maria Arina Cornelia de Haes, dochter van de viceadmiraal van de Marine, [[Robbert Louis de Haes]] waarmee hij op [[21 december]] [[1881]] trouwde te Den Helder en later twee kinderen mee zou krijgen. Op [[1 april]] [[1895]] werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel van het [[Korps Mariniers]].
 
Verheij werd op 1 augustus [[1903]] bevorderd tot Kolonel der Mariniers. Deze bevordering hield verband met zijn benoeming tot de commandant van het Korps Mariniers in [[Rotterdam]]. Als commandant te Rotterdam was hij onder meer belast met de opleiding van de rekruten, een taak die hij met zijn onderwijservaring uit Den Helder en liefde voor het overdragen van kennis met passie uitvoerde. Hij gaf de schilder Hoynk van Papendrecht de opdracht om tekeningen te maken van rekruten die leerden schrijven. Ook maakte Hoynk van Papendrecht een schilderij van Verheij zelf dat hem toont terwijl hij de Militaire Willems-Orde ontvangt. Het schilderij hangt in het [[Mariniersmuseum]]. Ook is er een portret van hem gemaakt door de schilder Jo de Haes-Gram, een schoonzuster van zijn vrouw. Als commandant volgde hij J. H. van Wely op en werd op zijn beurt opgevolgd door J. R. J. Ph. Cambier.
Regel 34:
De belangstelling voor zowel [[onderwijs]] als zijn kennis van de marine leidde ertoe dat Verheij gevraagd werd zich vanuit het district [[Kralingen]] waar hij woonde te kandideren voor de Tweede Kamer. Op [[21 september]] [[1897]] werd hij verkozen namens de [[Liberale Unie]], wat hij tot [[7 juli]] [[1903]] zou blijven. Zijn vertrek uit het parlement had te maken met zijn benoeming tot commandant van het Korps Mariniers omdat hij dacht dat dit moeilijk te combineren zou zijn. Vanuit de legerleiding kwam echter het dringende verzoek om zijn kamerwerk te hervatten omdat het Korps Mariniers bij een bezuinigingsoperatie mogelijke opheffing boven het hoofd hing en men een ervaren lobbyist en kenner benodigde in het parlement. Verheij hervatte zijn kamerlidmaatschap op [[17 september]] [[1903]] en zou dit tot de dag voor zijn overlijden blijven doen. In deze periode was hij tevens gemeenteraadslid te Rotterdam van [[5 mei]] [[1905]] tot en met [[3 september]] [[1907]]. Hoewel hij een wat woest aandoend bebaard uiterlijk had beschrijven zijn collega's in de tweede kamer hem als een zeer sympathieke en goedhartige man die nooit offensief uit de hoek kwam en zich bescheiden en deskundig opstelde. Hij werd gewaardeerd als marinedeskundige en ook als onderwijskenner. Hij was als kamerlid lid van de onderzoekscommissie naar de wijziging van de bezetting van [[Suriname]] en [[Curaçao]] in [[1903]], lid van de Staatscommissie reorganisatie van de zeemacht in Nederlands-Indië in [[1906]] en bekleedde tevens vele bestuursfuncties binnen het onderwijs, zowel landelijk als in [[Rotterdam]]. Voor zijn werk in verband met de afhandeling van het wetsvoorstel Militair Straf en Tuchtecht werd hij in [[1903]] benoemd tot [[Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw]]. Het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap benoemde hem tot erelid vanwege zijn jarenlange inzet voor het onderwijs.
 
{{Appendix|2=
{{bron|bronvermelding=
* In memoriam artikel over Joor Verheij in het NRC van 5 mei 1913
* ''Kolonel J.B. Verhey''. Eigen Haard, 1913
* Onze Afgevaardigden - documentatie over parlementsleden versies van 1897, 1901, 1905 en 1909
* C.K. Elout, ''De Heeren in Den Haag'', 2e reeks, 1909, pagina 5
* Jubileumuitgave Korps Mariniers, ed. J. J. de Genestet, uitgave 2000, Koninklijke Marine
}}
 
{{DEFAULTSORT:Verheij, Joor}}