Maastrichts volkslied

Het Maastrichts volkslied is het officiële volkslied van de stad Maastricht. Het lied werd in 1910 geschreven door Alfons Olterdissen op muziek van zijn broer Guus Olterdissen, voor het slotkoor van zijn komische opera Trijn de Begijn. De melodie van het volkslied vertoont sterke overeenkomsten met het stuk "Pe al nostru steag e scris Unire" van de Roemeense componist Ciprian Porumbescu, maar het staat niet vast of Olterdissen het Roemeense stuk kende toen hij de opera componeerde.[1] Het huidig volkslied van Albanië is zeker wel op het Roemeense stuk gebaseerd en vertoont dus gelijkenissen met het Maastrichts volkslied. In 2002 werd het door de gemeente Maastricht officieel erkend als volkslied. Bij officiële gelegenheden zingt men het eerste en vierde couplet.

Voor aanvang van een thuiswedstrijd van de voetbalclub MVV Maastricht wordt sinds enkele jaren ook het volkslied live gezongen.

Het volkslied is geschreven in het Maastrichts, een variant van het Limburgs. Het feit dat het volkslied al meer dan een eeuw oud is maakt het Maastrichts-Limburgs in de tekst erg verouderd. Zo wordt het woord doe, voor jij, tegenwoordig zo goed als altijd diech genoemd. Ook zijn bepaalde woorden in de loop der jaren meer "verlimburgst", aangezien het Maastrichts dialect een van de Zuid-Limburgse dialecten was met aanzienlijk meer Nederlandse woorden. Het grootste voorbeeld is het woordje naor in de tekst, dat tegenwoordig als verouderd of vernederlandisering wordt gezien. Tegenwoordig wordt voor naar alleen maar nao, zonder de r, goedgekeurd, zoals dat voor de meeste Limburgse dialecten en het Algemeen Geschreven Limburgs geldt.

Tekst bewerken

Mestreechs volksleed
(officiële Maastrichtse spelling)
[2]
Nederlandse vertaling

I
Jao, diech höbs us aon 't hart gelege
Mestreech door alle iewe heer.
Veer bleve diech altied genege
en deilde dreufheid en plezeer.
Veer huurde nao dien aw histories
te peerd op grampeer ziene sjoet.
Eus ouge bloonke bij dien glories
of perelde bij diene noed.

II
En dee van diech 't sjoens welt prijze
in taol, die al wie zinge klink
dat dee op nui Mestreechter wijze
zien aajd Mestreech mèt us bezingk.
Me zóng vaan diech ten alle tije,
eus moojers zónge bij de weeg
en voolte veer us rech tevreie
daan zóng ze e leedsje vaan Mestreech.

III
Doe, blom vaan Nederlands landouwe
Gegreujd op 't graaf vaan Sintervaos
bis weerdeg dobbel te besjouwe
gespiegeld in de blaanke Maos.
'n Staar, de witste oet de klaore,
besjijnt diech met haör straole zach
en um diech zuver te bewaore
'nen ingel hèlt bij diech de wach.

IV
Wie dèks woorste neet priesgegeve
mèh heels dien kroen toch opgeriech
en ongeknak biste gebleve
door euze band vaan trouw aon diech.
Daorum de hand us touwgestoke
't oug geriech op 't stareleech
en weurt dat oug daan ins gebroke
daan beit veur us 't aajd Mestreech.

I
Ja, jij bent ons aan het hart gelegen
Maastricht, door alle eeuwen heen.
Wij bleven jou altijd genegen
en deelden droefheid en plezier.
We luisterden naar jouw oude geschiedenis
Al paardje rijdend op schoot bij opa.
Onze ogen blonken bij jouw glories
Of traanden bij jouw nood.

II
En wie van jou het moois wil prijzen
in de taal die als zingen klinkt
dat die op de nieuwe Maastrichtse wijze
zijn oude Maastricht met ons bezingt.
Men zong van jou in alle tijden,
onze moeders zongen bij de wieg
en voelden wij ons echt tevreden
dan zong ze een liedje van Maastricht.

III
Jij, bloem van Nederlands wei
Gegroeid op het graf van Sint Servaas
bent het waard om dubbel te beschouwen
gespiegeld in de blanke Maas.
Een ster, de witste uit de heldersten,
beschijnt jou met haar stralen zacht
en om jou zuiver te houden
houdt een engel bij jou de wacht.

IV
Hoe vaak werd je niet prijsgegeven
maar hield je kroon toch opgericht
en ongeknakt ben je gebleven
door onze band van trouw aan jou.
Daarom ons de hand toegereikt
het oog gericht op het sterrenlicht
en wordt dat oog dan ooit gebroken
dan bidt voor ons het oude Maastricht.