Portaal:Nederlands/Dialectmaand/03

Onder Brabants verstaat men de meeste dialecten van de Nederlandse provincie Noord-Brabant en van de Belgische provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant. Verder vallen, ruim gedefinieerd, ook het Zuid-Gelders en de dialecten van noordelijk Limburg, en het land van Hulst en westelijk Belgisch-Limburg onder het Brabants. In het noordwesten van Noord-Brabant (Willemstad) spreekt men een Hollands dialect, terwijl de taal van de dorpen Budel, Maarheeze en Soerendonk in essentie Limburgs is.

Het Brabants is, in tegenstelling tot het Limburgs sinds 1997 (Nederland), noch in België noch in Nederland als minderheidstaal erkend. Het is immers samen met het nauw verwante Hollands de belangrijkste pijler onder de Nederlandse standaardtaal – de eerste belangrijke standaardisering van het Nederlands vond in de 16e eeuw plaats in Antwerpen – en vandaar is er geen behoefte aan een standaardisering van de Brabantse dialecten tot een taal náást het Nederlands.

De belangrijkste kenmerken zijn het woordje gij tegenover het Hollandse jij en het Limburgse diech, dich, dow, doe, geer en geej, de vorming van verkleinwoorden op -(s)ke en de mogelijkheid tot verdubbeling van het persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon als het na de persoonsvorm komt ([H]edde gij da ook gezien?). In de westelijke dialecten, waaronder o.a. de meeste in België gesproken varianten vallen, valt consequent de h weg. Hierin sluit het Brabants zich aan bij het Zeeuws en het Oost- en West-Vlaams. De oostelijke dialecten kennen, net als het Limburgs, umlaut in verkleinwoorden en in de vervoeging van sterke werkwoorden. Langs het zuidoosten van het dialectgebied loopt de niet precies met de provinciegrens samenvallende Uerdinger Linie: in de dialecten van de streek rond Tienen wordt ich, mich en oech gezegd in plaats van ik, mij en u; deze worden daarom wel tot het Limburgs gerekend.

Meer...