Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (Latijn: pronomen personale) is een woord dat in de plaats komt van een zelfstandig naamwoord of een eigennaam waarmee een persoon of zaak wordt aangeduid.
Onderscheiden worden (met voorbeeld in het Nederlands):
Persoon | Enkelvoud | Meervoud |
---|---|---|
Eerste persoon |
De spreker zelf (ik) |
De spreker en de groep waartoe de spreker behoort (wij) |
Tweede persoon |
De aangesprokene (jij, u of gij) |
De aangesprokenen of de aangesprokene en de groep waartoe deze behoort (jullie of u) |
Derde persoon |
Degene over wie of hetgeen waarover gesproken wordt (hij, zij of het) |
Degenen over wie gesproken wordt (zij) |
De meervoudsvormen zijn vaak geen nauwkeurige meervouden en er zijn dan ook talen die voor de verschillende functies van het meervoud verschillende woorden hebben.
WeglaatbaarheidBewerken
In sommige talen kan het persoonlijk voornaamwoord in de functie van onderwerp worden weggelaten, omdat de werkwoordsvorm al voldoende informatie geeft. Deze talen worden pro-droptalen genoemd, van het Engelse pronoun (voornaamwoord) en dropping (laten vallen, weglaten). In bijvoorbeeld de Latijnse zin Cogito ergo sum (ik denk dus ik ben, een citaat van René Descartes) ontbreken persoonlijke voornaamwoorden en ook in het Spaans worden ze meestal weggelaten. Daar zegt men doorgaans bailo ("ik dans") in plaats van yo bailo. Zegt men yo bailo dan valt de klemtoon op de persoon (ik).
Genderneutrale persoonlijke voornaamwoordenBewerken
Voor de derde persoon enkelvoud (hij/zij) zijn er in verschillende talen ook genderneutrale alternatieven. Zo heeft het Engels de singular they[1][2] en het 'Spivak pronoun' e, genoemd naar Michael Spivak,[3] en het Zweeds hen.[4][5]
Bronnen, noten en/of referenties
|
Woordsoorten |
---|
achterzetsel · bijwoord · ideofoon · lidwoord · naamwoord (bijvoeglijk · eigennaam · zelfstandig) · telwoord (hoofdtelwoord · rangtelwoord · telbijwoord) · tussenwerpsel · voegwoord · voornaamwoord (aanwijzend · betrekkelijk · bezittelijk · onbepaald · persoonlijk · temporeel · uitroepend · vragend · wederkerend · wederkerig) · voorzetsel · werkwoord |