Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord of pronomen demonstrativum is het voornaamwoord met een verwijzende waarde, die nadrukkelijker is dan die van andere voornaamwoorden.

Vormen bewerken

Niet-zelfstandig en zelfstandig gebruik bewerken

Een aanwijzend voornaamwoord dat een functionele relatie heeft met een ander naamwoord in dezelfde zin c.q. hoofd- of bijzin, noemen we niet-zelfstandig (of bijvoeglijk) gebruikt.

  • Dit huis is prachtig.

Er zijn daarentegen ook zelfstandig (of niet-bijvoeglijk) gebruikte aanwijzend voornaamwoorden. De relatie betreft er dan een met een niet (in dezelfde zin) genoemd object.

  • Ik wil rode bloemen. Die vind ik mooier.

Verbuiging bewerken

de-woorden enkelvoud
deze (voor dichtbij)
die (voor veraf of niet-aanwezig)
dat, (voor veraf)
dit
zulks (archaïsch, in formeel taalgebruik nog gebezigd om herhaling van een ander aanwijzend voornaamwoord te voorkomen, bijvoorbeeld in het slotformulier van Nederlandse wetten[1])
dien, gene, gindse (voor veraf, archaïsch)
het-woorden enkelvoud
dit (voor dichtbij)
dat (voor veraf of niet-aanwezig)
ginds (voor veraf, verouderd)
zo'n, zo een (volledige vorm van zo'n), zulk een
zulks (zie boven)
  • Het verbaast me dat zulks kan gebeuren.
meervoud
deze (voor dichtbij)
die (voor veraf of niet-aanwezig)
gene, gindse (voor veraf, verouderd)
zulke

Genitiefvormen bewerken

In geschreven, formeel, dan wel archaïsch taalgebruik komen de genitiefvormen van die en deze nog wel voor.

Die (vrouwelijk en meervoud)
dier
  • De moeder dier kinderen
Die (mannelijk en onzijdig)
diens
  • Je kent Jakob; diens vrouw ligt in het ziekenhuis
deze (vrouwelijk en meervoud)
dezer
  • Een dezer dagen voornamelijk in versteende uitdrukkingen
deze (mannelijk en onzijdig)
dezes
  • vrijwel uitgestorven, komt nog wel voor in de vaste uitdrukking schrijver dezes, waarin een (brief)schrijver naar zichzelf verwijst.