Negev nucleair onderzoekscentrum

Het Negev nucleair onderzoekscentrum (Hebreeuws: קריה למחקר גרעיני – נגב ע"ש שמעון פרס), beter bekend als de Dimona kernreactor, is een kernreactor in de Negev in het zuiden van Israël, zuidoostelijk van de stad Dimona. Het is een zwaarwaterreactor met een geschat vermogen van 50 tot 75 megawatt of hoger. Het reactor-type wordt aangeduid met IRR-2 (Israel Research Reactor-2).

Satellietfoto van het Dimona-complex

De reactor en bijbehorende opwerkingsfabriek werden door Frankrijk tussen 1958 en 1963 heimelijk gebouwd en de reactor werd opgestart in 1964. Het is formeel een onderzoekscentrum voor atoomonderzoek, maar het is een publiek geheim dat het complex dient voor de productie van plutonium voor kernwapens. Internationaal toezicht door het IAEA wordt strikt afgewezen.

Type en functie bewerken

De Dimona-reactor is een zwaarwaterreactor met als brandstof 'natuurlijk' (niet verrijkt) uranium en zwaar water als moderator en koelmedium. De type-aanduiding van de Dimona-reactor is IRR-2, een acroniem van "Israel Research Reactor-2. Deze aanduiding is analoog aan IRR-1, de aanduiding voor de Soreq kernreactor bij Tel Aviv, hoewel de uitvoering en functie van beide fundamenteel verschillend zijn. IRR-1 heeft hoog verrijkt uranium als brandstof en wordt gekoeld met gewoon (gezuiverd) water.[1] IRR-1 heeft een academische functie, terwijl IRR-2 een strikt militaire functie heeft.

Het is al lange tijd een publiek geheim dat de Dimona-reactor dient voor de productie van plutonium waarmee kernwapens worden gemaakt.[1][2][3] De faciliteit wordt gezien als het centrum van Israëls onofficiële atoomwapen-programma. Israël bevestigt noch ontkent dat het atoomwapens heeft, hoewel er internationaal geen enkele twijfel over bestaat dat het land een groot arsenaal aan kernwapens bezit.[4]

Israël heeft geen kerncentrale voor de opwekking van elektriciteit. In 2010 streefde Israël naar de bouw van een civiele kerncentrale in Shivta in de Negev, mogelijk samen met Jordanië en in samenwerking met Frankrijk. De minister van infrastructuur Uzi Landau zei dat een civiele reactor zo nodig kon worden gebouwd zonder het non-proliferatieverdrag te ondertekenen. Deze zou niet onder toezicht van de IAEA komen te staan. Israël hoopte destijds dat de nieuwe centrale in 2020 of 2025 gereed zou zijn.[5] De kernramp in Fukushima in maart 2011 temperde het enthousiasme, mede in het licht van de aanwezige voorraden goedkoper aardgas voor de kust van Israël.[6]

Locatie en bouw bewerken

De reactor is gevestigd in de Negev-woestijn, ongeveer 13 km ten zuidoosten van de stad Dimona. Het Dimona-complex is grotendeels ondergronds gebouwd. In een overeenkomst met Frankrijk, op 3 oktober 1957 ondertekend, werd de bouw overeengekomen van een reactor met een nominaal vermogen van 24 MWt. Het opgegeven vermogen was een derde groter dan de oorspronkelijk overeengekomen 18 MW. Een nog geheimer onderdeel van de overeenkomst was de bouw van een ondergrondse opwerkingsinstallatie. Hiermee zou de centrale geschikt zijn voor de productie van kernwapens gemaakt met plutonium. Het complex kwam onder toezicht te staan van kolonel Manes Pratt van een IDF-korps.[7] Door aanpassing van de koelsystemen werd het vermogen vervolgens verhoogd naar 70 MWt.[1]

Het project viel ongeveer samen met de bouw vanaf 1955 van de allereerste Franse kerncentrale Marcoule. Dit betrof twee civiele UNGG-reactoren van 38 MWe,[8] samen met een opwerkingsinstallatie voor de productie van plutonium.[9] Een 2MWe-prototype voor een militaire reactor van hetzelfde type was reeds in 1956 opgeleverd.[10] Anders dan de Israëlische reactoren, hadden deze eerste Franse reactoren geen water maar grafiet als moderator. De gecombineerde bouw was gunstig voor de Franse atoomindustrie en tevens onderdeel van de geopolitieke strategie na het debacle van de Suezcrisis in 1956, waarin Frankrijk en Groot-Brittannië een alliantie met Israël hadden gesloten.[7]

Bevreesd voor reputatieschade in het geval het geheime project zou uitkomen, trachtte Frankrijk in 1960 tevergeefs Israël te overreden het publiek te maken. President Charles de Gaulle bood zelfs een gevechtsvliegtuig aan in ruil voor het stoppen van de bouw van de opwerkingsfabriek en de belofte om geen atoomwapens te produceren. De bouw ging echter gewoon door.[7] De Dimonareactor werd tussen 1958 en 1963 gebouwd en in 1964 opgestart. Een Amerikaans inspectieteam constateerde op 26 december 1963 dat de reactor kritisch was (conform het ontwerp functioneerde), maar nog slechts op een laag vermogen werkte.[11] Hij is inmiddels het einde van de geplande looptijd – 40 jaar, tot 2003 – gepasseerd, maar aangezien Israël het non-proliferatieverdrag niet heeft ondertekend mogen verdragsstaten geen vervangende reactor bouwen.[12] In 2004 werden aan omwonenden jodiumtabletten uitgedeeld voor het geval er een radioactief lek in de reactor zou ontstaan.[4]

De capaciteit van 50 tot 75 megawatt en gepubliceerde informatie van de spion Mordechai Vanunu suggereert dat de reactor wordt gebruikt voor de productie van bommen gebaseerd op plutonium en verrijkt uranium.[12]

Zwaar water bewerken

Zwaar water, dat door Frankrijk in Noorwegen was ingekocht onder voorwaarde dat het niet aan derde landen zou worden doorgeleverd, werd in 1956 stiekem aan Israël doorverkocht. Vier ton werd door de Franse luchtmacht overgevlogen. In 1958 verkocht Groot-Brittannië bovendien in het geheim voor £ 1,5 miljoen ook nog eens 20 ton zwaar water. De Britse deal werd geheim gehouden voor de VS en zelfs voor de eigen ministers. Een volgende levering ging in 1961 niet door, omdat de internationale gemeenschap inmiddels lucht had gekregen van het Dimona-project.[7] In 1970 importeerde Israël nog eens een ton Noors zwaar water. Roemenië verkocht Noors zwaar water dat in 1986 was ingekocht illegaal door aan vermoedelijk India of Israël.[2]

Israël beloofde het Noors zwaar water alleen voor vreedzame doeleinden te gebruiken en inspectie van de resterende 9 ton, die volgens Israël in 1988 nog over was, in vaten buiten de reactor door hen te laten inspecteren. Het beloofde ook on-site inspectie van de reactor toe te staan, maar weigerde later deze belofte na te komen.[2]

Uranium bewerken

Toen in 1963 de reactor bijna gereed was legde Frankrijk onder het nieuwe regime van De Gaulle flinke beperkingen op aan de levering van uranium. Omdat de extractie van uranium uit de eigen voorraden te duur was, was Israël aangewezen op import uit landen die zonder voorwaarden wilden leveren. Kandidaten waren Zuid-Afrika, Argentinië en voormalig Belgisch-Congo, waar belangrijke mijnen werden geëxploiteerd.[13]

In 1963-64 kocht Israël van Argentinië in het geheim 80-100 ton yellowcake (voornamelijk bestaande uit uraniumoxiden), voldoende om binnen 20 maanden genoeg plutonium te winnen voor een kernbom. Daartoe hadden beide landen in 1963 een geheim langlopend contract afgesloten. In de 60er jaren was er tevens sprake van levering van uranium uit uraniummijnen in de voormalige Franse kolonie Gabon. De VS, het VK en Canada wisten van de verkopen, maar hielden de ontdekking geheim.[14]

Israël wendde zich ook tot Zuid-Afrika voor verdere aankoop. Vanaf 1967 onderhield Israël zo'n 20 jaar lang een nucleair samenwerkingsprogramma met het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Dit land leverde ook het meeste uranium voor de reactor.[1]

Verdwenen uranium VS bewerken

Israël wordt er sterk van verdacht in de navolgende jaren uranium uit de Verenigde Staten te hebben gestolen en het gestolen materiaal te hebben gebruikt voor het maken van de eerste atoombommen van Israël. Plaatsvervangend CIA-directeur Carl Duckett bevestigde dit in 1976 in een bijeenkomst van de Nuclear Regulatory Commission (NRC).[15]

Volgens een van de verhalen werden jarenlang honderden kilo's ontvreemd via het Amerikaans bedrijf NUMEC, dat kernbrandstof met (90%) hoogverrijkt uranium U-235 (HEU, highly enriched uranium) voor de Amerikaanse marine produceerde. De oprichter en directeur Zalman Mordecai Shapiro (1920-2016) onderhield directe relaties met de Israëlische geheime dienst LAKAM (ook gespeld als LEKEM, acroniem voor 'Bureau of Scientific Relations').

Trucks reden vanaf NUMEC rechtstreeks naar Israëlische schepen bij New York. In december 1963 leverde NUMEC een pakket van 300 kg aan El Al, waarin neutron-bronnen zouden hebben gezeten. De AEC constateerde in 1965 bij een controle dat in 1963 meer uranium was verdwenen dan in alle jaren tot dan toe.[15] Een 'Freedom of Information'-verzoek uit 2015 stelt dat hoog verrijkt uranium werd verstopt in holle en verzegelde "bestralingsapparatuur" (Engels: irradiators), die naar Israël werden geëxporteerd. Een eerder vrijgegeven FBI-document beschrijft een interview met een voormalig medewerker van NUMEC, die in maart of april 1965 in de nacht getuige was van het overladen van HEU met bestemming Israël, in aanwezigheid van Shapiro persoonlijk.[16][17] Grant Smith schat in zijn boek "Divert!", dat alleen al bij dit ene geval zo'n 170 kilo U-235 naar Israël kan zijn verscheept.[18]

NUMEC was tevens een handelsagentschap voor het Israëlische ministerie van defensie. In juni 1966 had NUMEC een 'joint venture' met Israël gevormd onder de naam ISORAD (Isotopes and Radiation Enterprises Limited). ISORAD zou bestralings-apparatuur ontwikkelen om micro-organismen in voedsel te doden en het zo langer houdbaar te maken. Grote pakketten met radioactieve bronnen werden via ISORAD naar Israël verzonden.[15][18]

Shapiro had frequent contact met vertegenwoordigers van de Israëlische regering en de geheime diensten. Hij reisde vaak naar Israël.[15] Op 10 september 1968 bezochten vier agenten van de geheime dienst het bedrijf, waaronder de (LAKAM) topspion Rafael Eitan en Avraham Hermoni, die eveneens tot de LAKAM-agenten wordt gerekend. Kol. Avraham Eylonie van de Israëlische militaire geheime dienst had in dezelfde maand eveneens diverse ontmoetingen met Shapiro in de VS.[15][19] Ernest David Bergmann, een van Shapiro's zakenpartners, was van 1954 tot 1966 voorzitter van de Israeli Atomic Energy Commission (IAEC).[18]

In 1966 was het standpunt (en "zou moeten zijn") van de toezicht houdende Atomic Energy Commission (AEC) in de VS – de latere NRC – "dat er geen bewijs of verdenking van ontvreemding had plaatsgevonden". Derhalve was het volgens de Commissie onnodig om de FBI in te schakelen. Onderzoekers van de AEC werd bij een eerste onderzoek in 1965/1966 door de advocaat opdracht gegeven geen getuigenissen van personeel van NUMEC op te schrijven en niet te ondervragen over illegale activiteiten. Gerapporteerd werd dat geen van de 36 ondervraagden wist van enige diefstal.[15]

De CIA was tot de overtuiging gekomen dat uranium via NUMEC was gestolen en aan Israël geleverd. De aanwijzingen waren overtuigend, echter niet afdoende ("The CIA case is persuasive, though not conclusive").[20] Er was een groot onverklaard jarenlang verschil geconstateerd tussen de hoeveelheid HEU die NUMEC had aangeleverd gekregen en die in de geleverde producten. Heimelijk in de 60er jaren rond Dimona verzamelde monsters bevatten kennelijke sporen van deeltjes die waren te herleiden tot het materiaal van NUMEC.[16]

President Lyndon Johnson, die in 1968 over de onderzoeken naar NUMEC werd geïnformeerd, gaf de CIA opdracht tot geheimhouding rond het bedrijf. Alle documenten over NUMEC werden door de CIA geclassificeerd.[15][17] Ook de navolgende presidenten handhaafden de geheimhouding. De Nationaal Veiligheidsadviseur van president Jimmy Carter rapporteerde in 1977, dat er geen hard bewijs voor diefstal was en dat de CIA geen basis had voor zo'n conclusie, daarbij zwijgend over belangrijke bewijzen.[20] Onderzoekers van het Amerikaanse Department of Energy bevestigden in 1978 de vondst van de sporen in Israël.[18]

Geheim atoomprogramma bewerken

Reeds in 1949 begon HEMED GIMMEL, de afdeling nucleair onderzoek van de IDF, met een twee jaar durende geologische zoektocht naar uranium in de Negev, zonder significante hoeveelheden te vinden. Enkele proefprojecten om uranium uit de fosfaatmijnen te winnen bleken onrendabel.[7][14]

In 1952 werd de "Israel Atomic Energy Commission" (IAEC) opgericht onder leiderschap van Ernst David Bergmann, een groot voorstander van een Israëlische bom. Bergmann was tevens hoofd van de research-afdeling van de "Ministry of Defense's Research and Infrastructure Division" (EMET) van het Ministerie van Defensie, dat de supervisie had over HEMED GIMMEL. Via deze verweving van de IAEC met EMET en HEMED GIMMEL werd de laatste – later hernoemd tot de huidige naam Machon 4 – feitelijk het laboratorium van de IAEC.[7]

Het geheime Dimona-project kwam onder supervisie te staan van een nieuwe geheime dienst, de "Office of Science Liasons" (LEKEM).[7] Bij de bouw in Frankrijk van opvallende onderdelen voor de reactor werd aan klanten van het Franse concern voorgespiegeld dat deze bestemd waren voor een ontziltingsinstallatie in Zuid-Amerika. Bij de bouw van de reactor beweerde Israël zelf aanvankelijk dat het een textielfabriek aan het bouwen was. Andere verklaringen waren dat het ging om een agrarisch centrum of een metallurgisch onderzoekscentrum.[7]

 
Bouw van de Soreq-reactor (IIR-1) in 1960, kort voor de oplevering

Op 12 juli 1955 ondertekenden de VS en Israël een overeenkomst onder de door de VS gelanceerde wereldwijde "Atoms-for-Peace"-campagne. Op 2 mei 1958 keurde de VS de bouw goed van een 1 MW onderzoeksreactor bij Nahal rubin, zuidelijk van Tel Aviv en circa 9 km westelijk van het Israëlisch Instituut voor Biologisch Onderzoek.[11] Dit resulteerde in de bouw van de Soreq kernreactor en het Soreq Nucleair onderzoekscentrum bij de militaire luchtmachtbasis Palmachim Air Base. De bouw hiervan startte in 1958 en kwam gereed in 1960. De Soreq-reactor, de IIR-1, heeft een vermogen van 5 MWt.[21] Amerika wist bij het sluiten van de overeenkomst nog niet van het geheime Dimona-contract met Frankrijk. Geruchten daarover bereikten de ambassade in Tel Aviv pas in juni 1960. Ben-Gurion beweerde tegenover de Amerikanen, dat de extreme geheimhouding nodig was om te voorkomen dat Arabische landen bedrijven en landen die aan het vreedzame project meewerkten zouden gaan boycotten.[22]

Begin december 1960 wist de VS zeker dat het bij Dimona om een grote reactor ging, wat door Israël vertrouwelijk werd bevestigd. Israël zei dat de bouw één jaar eerder was gestart. "Hij zou na voltooiing open staan voor studenten uit bevriende landen." Ben-Gurion verklaarde op 21 december in de Knesset dat het bericht dat Israël bezig was met het ontwikkelen van een atoombom "een bewuste of onbewuste onwaarheid" was. In zijn verklaring beweerde hij dat de reactor uitsluitend voor vreedzame doeleinden bedoeld was.[11] Toen in 1960 de koepel van de reactor zichtbaar werd, was duidelijk dat het verhaal van de textielfabriek erg ongeloofwaardig was.[14] West-Duitsland wist al in 1961 van het nucleair wapen-programma.[23]

Nadat het bestaan van de reactor bekend was geworden, verzekerde Ben-Gurion de Amerikaanse ambassadeur op 4 januari 1961 nog eens, dat de reactor uitsluitend was bedoeld voor vreedzame doeleinden en dat Israël geen intenties had om in Dimona kernwapens te produceren. Hij beloofde dat burgers uit bevriende landen en gekwalificeerde Amerikaanse wetenschappers onder geheimhouding welkom waren en dat de bezoeken "vrij en open" zouden zijn. Geruchten over een derde reactor ontkende hij. Tegenover de Canadese premier Diefenbake vertelde hij op 27 mei 1961 echter, dat Israël mogelijk nucleaire wapens voor zijn verdediging zou moeten ontwikkelen. Drie dagen later – toen de bouw van de reactor al in volle gang was – zei hij tegen president Kennedy dat Israël binnen drie of vier jaar een fabriek voor de winning van plutonium zou kunnen bouwen, maar dat er op dat moment nog geen intenties waren om wapens te ontwikkelen. In juli 1963 polste premier Levi Eshkol hoe de VS zou reageren als Israël een programma voor nucleaire wapens zou hebben. Inspecties door de IAEA werden daarbij resoluut afgewezen.[11]

Zie ook bewerken

Referenties en noten bewerken

  1. a b c d Nuclear Proliferation Case Studies. World Nuclear Association (update maart 2019)
  2. a b c 3 Scandals Oslo Must Put to Rest. Gary Milhollin, International Herald Tribune, 7 okt 1988, p. 6 (gearchiveerd)
  3. Heavy Water Cheaters. Gary Milhollin, Foreign Policy No. 69 (Winter, 1987-1988), p. 100-119
  4. a b A soccer field-sized dig, stories deep: Israel expands Dimona nuclear facility. TOI/AP, 25 feb 2021
  5. Israel weighing construction of nuclear power plant. Reuters, 8 maart 2010
  6. Netanyahu: We'll reconsider nuclear power plans. Ynet, 17 maart 2011
  7. a b c d e f g h Nuclear Weapons. GlobalSecurity.org, 24 juli 2011
  8. Marcoule G2; Marcoule G3. INSC
  9. History The plant of Marcoule. AREVA (maart 2014 gearchiveerd).
    "1955 - Creation of the center for plutonium production Marcoule; 1956 - Divergence of G1 reactor, production of the first power generating kWh; 1958/1959 - Different reactors G2/G3"
  10. Marcoule G1. INSC
  11. a b c d Memorandum, Executive Secretary Benjamin Read, US Department of State, 'Israel's Assurances Concerning Use of Atomic Energy', p. 1-2. 18 maart 1964; p. 3-11 chronology 1955-1964
  12. a b What Israel Is Digging Up Under Dimona’s Nuclear Reactor. Yossi Melman, Haaretz, 3 maart 2021
  13. Israel’s Secret Uranium Buy – How Argentina fueled Ben-Gurion's nuclear program. William Burr en Avner Cohen, Foreign Policy, 2 juli 2013. Gearchiveerd.
    "Initially, in support of Israel’s desire to establish a nuclear program with military potential, the French apparently agreed to provide Israel with reactor fuel under loose safeguards."
  14. a b c Israel's Quest for Yellowcake: The Secret Argentina-Israel Connection, 1963-1966. William Burr en Avner Cohen, Wilson Center, 2 juli 2013
  15. a b c d e f g Revisiting the NUMEC Affair.Victor Gilinsky en Roger Mattson, Bulletin of the Atomic Scientists no. 66 (2), maart 2010, p 61-75
  16. a b CIA Documents Sought on 1960’s Transfer of Enriched Uranium From U.S. to Israel. Janet Mcmahon, Courthouse News Service, 23 feb 2015
  17. a b Complaint for injunctive relief – verzoek document 'Freedom of Information Act, 13 feb 2015; zie p. 1-6, 9 en 'Exhibit 2', p. 23-29. ( , 7,1 MB)
  18. a b c d How Israel Received Weapons-Grade Nuclear Material From A US Company. Insider, 7 aug 2012
  19. FBI-rapport Shapiro, 20 jan 1969   Rapport over contacten met de Israëlische regering in 1968. Op p. 2 over bezoek aan NUMEC op 10 september 1968 over "thermoelectric devices"
  20. a b Did Israel steal bomb-grade uranium from the United States? Victor Gilinsky en Roger J. Mattson, Bulletin of the Atomic Scientists, 17 apr 2014.
    "[Brzezinski's] characterization of the CIA's views is excised [gecensureerd] in the version just released. His descriptions of the other agencies' views omit important evidence."
  21. MWt of MWth is de hoeveelheid thermische energie die maximaal kan worden opgewekt. Op deze schaal kan dit in een elektriciteitscentrale worden omgezet in ongeveer een derde hoeveelheid elektrische energie of MWe.
  22. 5. Memorandum From Secretary of State Rusk to President Kennedy, 30 jan 1961. Foreign Relations of the United States, 1961–1963, Volume XVII, Near East, 1961–1962
  23. Secret Cooperation: Israel Deploys Nuclear Weapons on German-Built Submarines. Spiegel Online, 3 juni 2012