Grote iepenspintkever

soort uit het geslacht Iepenspintkevers

De grote iepenspintkever (Scolytus scolytus) is een kever uit de familie snuitkevers (Curculionidae), en wordt ook wel grote iepenbastkever genoemd. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1775 gepubliceerd door Johann Christian Fabricius.

Grote iepenspintkever
Van links naar rechts: kever, larve en popstadium
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Orde:Coleoptera (Kevers)
Familie:Curculionidae (Snuitkevers)
Onderfamilie:Scolytinae (Schorskevers)
Geslacht:Scolytus (Spintkevers)
Soort
Scolytus scolytus
Fabricius, 1775
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Grote iepenspintkever op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Insecten

Beschrijving bewerken

De 4 tot 6 millimeter lange zwartbruine kever is voornamelijk te herkennen aan het relatief grote halsschild, dat bijna net zo groot is als het achterlijf. Het halsschild is echter donkerder tot zwart is en glad, de dekschilden op het achterlijf zijn bruinachtig en in de lengte gegroefd. Tussen het borststuk en achterlijf is een duidelijke insnoering, de kop zit verscholen onder het wat naar onderen gekromde halsschild. De poten en vooral de in een knots eindigende tasters zijn erg klein en kunnen volledig worden teruggetrokken.

Larve

De larve is wit en made-achtig met een dik, C-vormig gekromd lichaam en een oranje kop. De gangen die de larve graaft zijn soms ware kunstwerkjes en bestaan uit ovale, doolhof-achtige structuren net onder de schors van de boom. De larve overwintert als pop en in het voorjaar knaagt de kever zich naar buiten.

Verspreiding bewerken

De grote iepenspintkever komt in vrijwel heel Europa voor tot in Zweden.

Schadelijke gevolgen bewerken

 
Vraatpatroon van de larven

Hij en is samen met alle andere soorten uit het geslacht Scolytus zeer berucht als plaaginsect; de larve vreet namelijk hout van dode, maar ook zieke bomen. De grootste schade richt de kever echter indirect aan als verspreider van de iepziekte, een infectie van de iep (Ulmus) met de schimmels Ophiostoma ulmi en Ophiostoma novo-ulmi. Bij het verlaten van de boom vreet de kever zich naar buiten en kan schimmelsporen meenemen naar een volgende boom, waardoor groepen bomen soms snel worden besmet. Ook andere soorten als kurkeik (Quercus suber), haagbeuk (Carpinus betulus) en soorten uit het geslacht Prunus kunnen worden aangetast door de kever. De kever heeft er overigens baat bij; alleen zwakke of zieke bomen zijn geschikt voor de larven.