'Grootmeester Nationaal' is een historische titel binnen het Grootoosten der Nederlanden en de daaraan verbonden voortgezette werkwijzen. Deze titel ontstond bij de oprichting van de Groote Loge in 1756, in een tijd waarin onafhankelijke loges hun Voorzittend Meesters de titel van 'Grootmeester' toekenden. Hierdoor was het noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen het gezag van individuele loges en het hoogste gezag binnen de nationale vereniging.
De betekenis van deze titel veranderde in de loop der tijd, met name in 1837, toen prins Frederik der Nederlanden werd verkozen tot Grootmeester Nationaal van zowel het Grootoosten als de daaraan gerelateerde voortgezette werkwijzen, destijds de Hoge Graden en de Afdeling van de Meestergraad. Hierdoor werd het woord 'Nationaal' niet zozeer gebonden aan het landelijke bereik van zijn gezag, maar eerder aan het feit dat zijn gezag dat van alleen het Grootoosten zou overstijgen tot over alle Nederlandse werkwijzen.
In 1886 werd de benaming 'Grootmeester Nationaal' afgeschaft, mede als gevolg van democratische hervormingen binnen de Orde. Vanaf dat moment wordt aan het hoofd van de blauwe graden een Grootmeester benoemd zonder de toevoeging 'Nationaal'.
Zijn ontslag als Grootmeester werd mogelijk versneld door irritatie die ontstond doordat hij tegelijkertijd de titel 'Grootmeester' droeg van een adoptieloge genaamd 'La Juste', opgericht in Den Haag.
Lakenkoopman uit Den Haag en een grondlegger van de vrijmetselarij in de Noordelijke Nederlanden, trad terug als gevolg van complicaties bij het herstel van het Grootmeesterschap in 1756.
Luitenant-kolonel in de infanterie en was kapitein van de Hollandse Garde te voet, later promoveerde hij tot generaal-majoor en verdedigde Willemstad in 1793. In 1756, tijdens de oprichting van de Groote Loge, werd hij aangesteld als Gedeputeerd Grootmeester, en als Grootmeester in 1770 onderhandelde hij de 'Acte van Vrijverklaring', een overeenkomst met de Engelse Grootloge die de onafhankelijkheid van de Nederlandse Groote Loge erkende.
Aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Loge La Royale, datum onbekend.
Advocaat. Aanvankleijk lid van de 'Infanterie des Cinq Sabres' in Leiden, een gezelschap met een knipoog naar de vrijmetselarij, voordat hij lid werd van een loge. Na zijn termijn als Grootmeester, heeft hij zijn lidmaatschap opgezegd in 1816.
Aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Loge La Vertu op 21 april 1776.
Zoon van koning Willem I en veldmaarschalk, en jongere broer van koning Willem II, diende als Grootmeester-Nationaal van de Orde der Vrijmetselaren in Nederland voor een periode van 65 jaar. Tijdens zijn langdurige grootmeesterschap bevorderde de prins aanzienlijk de groei van de Nederlandse vrijmetselarij. Hij legde de materiële basis voor haar ontwikkeling door aanzienlijke schenkingen, waaronder het eerste Ordegebouw aan de Fluwelen Burgwal in 1856, de Bibliotheca Klossiana (de basis van de Ordebibliotheek) in 1866, en de oprichting van de Louisa Stichting, een internaat dat het vlaggenschip werd van maçonnieke liefdadigheid in Nederland.
Eerste Kamerlid. In 1883, medeoprichter van de Nederlandsche Vrije Loge, een irreguliere loge die ontstond uit ontevredenheid over conservatief beleid en de benoeming van prins Alexander tot Grootmeester. Hij diende als vernieuwingsgezinde Grootmeester en trad af toen het voorstel voor een rituaalherziening (het 'eenheidsrituaal') niet werd aanvaard door het Grootoosten in 1906.
Nederlandse houthandelaar en politicus. Hij diende als wethouder in Dordrecht (1884-1891), en Tweede Kamerlid (1889-1909). Vanaf 1894 was hij Voorzittend Meester van de Loge La Flamboyante gedurende 26 jaar. In 1922 richtte hij samen met zijn echtgenote de Johanna Heilina Stichting op, die weduwen van vrijmetselaren voorzag van huisvesting.
Medicus en hartspecialist, geboren in Veendam. Hij begon zijn medische carrière in Friesland, bracht twaalf jaar door in Zuid-Afrika, waar hij tijdens de Boerenoorlog de lijfarts van generaal Louis Botha was, en vestigde zich later als hartspecialist in Arnhem. Hij stond bekend om zijn inspanningen om de vrijmetselarij te hervormen volgens de Oude Plichten en Landmerken, wat resulteerde in de oprichting van de Loge De Oude Landmerken in 1932, waarvan hij de eerste Voorzittend Meester werd.
Aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Loge Het Noorderlicht op 21 december 1881.
Zoon van Albertus Samuel Carpentier Alting. Jurist, hoogleraar in Leiden, diende als president van de Hoge Raad in Nederlands-Indië, en was lid van de Raad van State in Nederlands-Indië voordat hij in 1921 terugkeerde naar Nederland. Redacteur van het Maçonniek Tijdschrift (1905-1917) en bekleedde de functie van Gedeputeerd Grootmeester in zowel Nederlands-Indië (1920-1921) als Nederland (1923-1926). In 1930 werd een grafmonument ter zijner ere onthuld op de begraafplaats Nieuw Eykenduynen in Den Haag, ontworpen door architect Salomon Franco.
Aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Loge Mata Hari in Pedang op 20 december 1886.
Luitenant-kolonel der Genie in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) die in 1916 met pensioen ging als kolonel en later een succesvolle zakenman in Amsterdam werd. In 1939 werd hem de titulaire rang van generaal-majoor verleend. In juni 1940 behoorde hij tot de vroege financiële supporters van de illegaliteit, met name de 'Groep 2000', waarbij ook zijn dochter Jacoba J. van Tongeren betrokken was. Enkele maanden later werd hij als Grootmeester der Orde door de Duitsers gearresteerd en naar Duitsland gedeporteerd, waar hij overleed in het concentratiekampSachsenhausen.
Huisarts te Bolsward, later wonende te Amsterdam. Aangenomen tot leerling in de Loge ‘Concordia Res Parvae Crescunt’ te Sneek in 1925 en naderhand werkende te Amsterdam. Grootmeester van de Orde 1961 – 1962, ook Grootmeester van de Hoge Graden en Soeverein Grootcommandeur van de Schotse Ritus.
Hoogleraar in de farmacie. In 1947 aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Amsterdamse Loge ‘Eendracht’. Voorzittend Meester van die loge van 1955 tot 1957 en Grootmeester van 1962 tot 1974. Hij had ook een functie in het Opperbestuur van de Orde der Hoge Graden, in het bestuur van de Orde van het Heilig Koninklijk Gewelf en in het bestuur van de Orde onder de Opperraad van de Schotse Ritus.
Aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Loge Eendracht op 19 september 1947.
Civiel ingenieur. Aangenomen tot leerling-vrijmetselaar in de Loge ‘Deli’ te Medan in 1938, vanaf 1958 werkzaam in ‘In Vrijheid Eén’ te Bussum, Grootmeester van de Orde 1974 – 1979.
Aangenomen als Leerling-vrijmetselaar in de Loge Deli op 13 september 1938.
[Directeur van Heineken en bestuursvoorzitter van de Nederlandse Opera. VM van LBA tijdens 250-jubileum. Naar buiten gericht. Inzet voor het terugbrengen van vrijm. in Oostblok. Oprichter Commissie Toekomstverkenning.]