Verovering van Lam Poeloe bewerken

Verovering van Lam Poeloe door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Datum 20 juni 1874
Locatie Lam Poeloe Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer majoor der infanterie J.G. Scharp   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Verovering van Lam Poeloe op 20 juni 1874 betrof de succesvolle verovering door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger van de Atjehse benteng Lam Poeloe te Atjeh. Te Lam Poeloe zou na de verovering door de genie een Nederlandse benteng worden gebouwd die deel zou gaan uitmaken van de Oosterlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Aanleiding bewerken

In Groot-Atjeh was geen spoor van toenadering te bekennen; met de vijand werd op 20 juni 1874 een hardnekkig gevecht gevoerd om een aantal punten die door de Nederlandse troepen bezet moesten worden om de vrije vaart op de Atjeh-rivier te herstellen. De vijand, naar schatting 3.000 Pedirezen, had stelling genomen in de kampongrand van Lam Poeloe en in de dichtbegroeide rand van het oude bivak te Penajoeng. De toestand ten noorden van Kota Radja mocht na het bezetten van Lemboe en Kota-Alam redelijk zijn, Longbatta zuidoostwaarts was stevig versterkt en het hoofd daarvan dacht niet aan overgave.

Verovering bewerken

Op 20 juni om 5 uur 's ochtends rukte de hele beschikbare troepenmacht uit naar Lam Poeloe, waaronder de majoor der infanterie J.G. Scharp met het halve 9e bataljon infanterie. Al spoedig werd de colonne door de vijand beschoten. Hierop werd de vijand geheel uit de langs de rivier gelegen versterkte heuvels verdreven en werden hun versterkingen door de colonne bezet. Hierbij raakten 27 minderen gewond; aan vijandelijke zijde sneuvelden in de versterkte punten twee tegenstanders. Een gieren kanon, vier vaatjes infanteriepatronen en een grote hoeveelheid gereedschappen werden buitgemaat. Even buiten die versterkingen werden nog zeven gesneuvelden gevonden. De vijand werd vervolgd en menig infanterie-salvo nagezonden, waardoor hem gevoelige verliezen moeten zijn toegebracht. Om 10 uur marcheerde de eerste compagnie van het rechterhalve derde bataljon infanterie uit Pakan-Atjeh, om met twee mortieren de veroverde stelling te bezetten, waarna de colonne Scharp terugkeerde. De vijand vluchtte in zuidelijke richting en opende, na de benteng te Penajoeng en de loopgraven-wacht eenigzins verontrust te hebben, een sterk geweervuur op Pakan-Atjeh en Kota-Radja, waarbij de eerste luitenant J. van Vulpen binnen Pakan-Atjeh lichtgewond werd. De vijand werd hier verdreven. De hele voormiddag werden ook de tot bescherming van Marassa aangelegde posten ernstig beschoten.

Nabeschouwing bewerken

Ten einde de vijand het doordringen naar de rivier te beletten, werd op 23 juni op circa 400 passen noordwaarts van tijdelijk bezette positie te Lam Poeloe, een wachthuis met plaats voor 1 officier en 25 bajonetten gebouwd. Het omliggende terrein werd zoveel opengekapt. Bij de kampong Lam Poeloe zou later een gedenknaald worden geplaatst met de tekst ter herinnering aan onze wapenbroeders 1874-1875 (locatie Oedj. Peunajong). Per Koninklijk Besluit van 12 januari 1875 no. 10 werden de volgende militairen voor hun dapperheid benoemd tot ridder der Militaire Willems-orde 4e klasse:


Verovering van Garouw bewerken

Verovering van Garouw door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Datum 28 juni 1874
Locatie Garouw Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer kapitein der infanterie A.A.J.L. de Jongh, luitenant der infanterie W.L.E.V. von Massow, luitenant der artillerie C.J. Zwager en de 1e luitenant der genie J.W.N. Cramers.   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Verovering van Garouw op 28 juni 1874 betrof de succesvolle verovering door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger van de Atjehse kampong Garouw te Atjeh. Te Garouw zou direct na de verovering door de genie een Nederlandse benteng worden gebouwd die deel zou gaan uitmaken van de Oosterlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Aanleiding bewerken

Door het gevecht te Lam Poeloe op 20 juni 1874 was het riviervak beneden Penajoeng nog geenszins tegen de aanslagen van de Atjehers beveiligd. Om een vrije vaart op de Atjeh-rivier veilig te stellen was het nodig om het noordelijke gedeelte van de Pedirdijk tot aan de eerder veroverde, maar sedertdien weer verlaten benteng Kota Radja Bedil veilig te stellen. Het was bekend dat de vijand zich noordoostelijk van Lam Poeloe in de kampong Garouw, die de toegang tot de dijk afsloot, verzameld en versterkt had. Op 28 juni 1874 moesten oorlogsschepen van de marine nog de monding van de Atjeh-rivier onder vuur nemen omdat Atjehers daar versterkingen hadden aangelegd.

Verovering bewerken

Op 28 juni 1874 vroeg in de morgen rukte onder leiding van majoor der infanterie J.H. Romswinckel, alias de vechtmajoor, de onderstaande colonne uit:

Via de post te Lam Poeloe werd de tocht voortgezet langs de Pedirdijk in de richting van Garouw-Lam Ara (in de buurt van de voormalige Marine-benteng aan de monding van de Atjeh Rivier). Bij aankomst te Garouw werd de colonne onder vuur genomen. Om de weg vrij te maken voor een stormaanval werd onder zwaar vijandelijk vuur door de mineurs onder leiding van 1e luitenant der genie J.W.N. Cramers en sergeant der genie Rijser bamboedoerie versperringen (stekelachtig gewas) verwijderd op de borstwering. De luitenant W.L.E.V. von Massow probeerde via een klein poortje in de versterking te komen, maar werd hierbij neergeschoten. Kort hierna overleed hij aan zijn verwondingen. Ondertussen wisten de 1e luitenant der genie J.W.N. Cramers en sergeant van het korps mineurs en sappeurs J. Rijser met bijlslagen de poort wel open te krijgen. Er volgden binnen hevige man tegen man gevechten. Ondertussen was kapitein de Jongh, alias "Toon", te hulp geschoten met enige infanteristen om deel te gaan nemen aan het gevecht. Hierbij raakte de kapitein de Jongh zwaargewond. Ondertussen wist de vijand de troepen tot buiten het poortje te verdrijven en deze weer gesloten te krijgen en te versperren. Op een ander punt op het slagveld raakte de luitenant der artillerie C.J. Zwager gewond en zou hieraan enige dagen later overlijden. Nadat er binnen in de vesting brand was uitgebroken vluchtten de Atjehers de benteng uit in alle richtingen.

Nabeschouwing bewerken

 
Wilhelm Ludwig Eduard Valentin von Massow

In totaal sneuvelden bij dit gevecht 4 manschappen en raakten 30 gewond, waaronder de kapitein A.A.J.L. de Jongh en de luitenants von Massow, Stappershoef en Zwager. De luitenant der infanterie W.L.E.V. von Massow (9 juli 1874) overleed, net als C.J. Zwager, later aan zijn verwondingen. Ze werden begraven te Peutjoet. De Atjehers waren door het verlies te Garouw zo geschokt dat ze haar overige stellingen te Lam Ara en het strategisch belangrijke Kota Radja Bedil vrij gaf, die vervolgens onmiddellijk door het Indische Leger werden bezet. Zowel Von Massow als luitenant Zwager werden postuum als ridder der Militaire Willemsorde vierde klasse ingeschreven in het register van de Kanselier der Nederlandse Orden (bij Koninklijk Besluit van 6 oktober 1874 nummer 19). Verder werden per Koninklijk Besluit van 12 januari 1875 no. 10. de volgende militairen benoemd tot ridder der Militaire Willems-orde 4e klasse:

  • Kapitein A.A.J.L. de Jongh. Hij raakte zwaar verwond en werd afgekeurd voor de dienst.
  • 1e luitenant van het korps ingenieurs, mineurs en sappeurs J.W.N. Cramer. Hij was gedetacheerd van de genie van de Koninklijke Landmacht.
  • Officier van gezondheid 2e klasse S. Hartog.
  • Sergeant van het korps sappeurs en mineurs J. Rijser (no. 64297).


Verovering van Soerian bewerken

Verovering van Soerian door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Datum 26 juli 1874
Locatie Soerian Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer majoor der infanterie E.B.A. Groos, majoor M.A.E. Phaff, kapitein A.W.H. Perelaer, majoor der artillerie T.J.A. van Zijll de Jong en 1e luitenant der genie H.A.E. van Dentzsch.   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Verovering van Soerian op 26 juli 1874 betrof de succesvolle verovering door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger van de Atjehse benteng Soerian te Atjeh. Te Soerian zou direct na de verovering door de genie een Nederlandse benteng worden gebouwd die deel zou gaan uitmaken van de Westerlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Aanleiding bewerken

Ten zuiden van de oude Sultansweg, die Oleh-leh met Kota Radja verbond, lag de Atjehse kampong Soerian, een van de brandpunten van de vijand. Gedurende de moesson, wanneer de Atjeh-rivier vrijwel niet te bevaren was, moesten de transporten zich noodzakelijkerwijze over land langs deze weg verplaatsen en werden ze voortdurend door de vijand verontrust. Men wilde trachten de kampongs Setoe, Poengej Blang Tjoet, Poe Oe en Soerian te veroveren, ten einde door het aanleggen van posten aldaar een meer voorwaarts gelegen stelling en wat terreinwinst te verkrijgen, waardoor het gebied van Marassa en het contact tussen de kraton en het zeestrand beter beschermd kon worden. Op 26 juni 1874 had gouverneur-generaal Loudon een plan goedgekeurd voor de aanleg van het Atjeh Spoor met een spoorbreedte van 1067 mm tussen de kraton en het zeestrand te Oleh Leh. Soerian bestond uit een aaneenschakeling van versterkingen, maar volgens inlichtingen had de vijand de meeste posten verlaten. De vanuit de Nederlandse post Blang Oë gezonden nachtelijke patrouilles bevestigde deze geruchten. generaal-majoor Pel besloot met zijn gehele beschikbare troepenmacht van deze gunstige gelegenheid gebruik te maken.

Verovering bewerken

 
Maurits Adriaan Emile Phaff

Op 26 juli 1874 om 4 uur in de morgen marcheerden een colonne onder leiding van majoor der infanterie E.B.A. Groos vanuit Kota Radja naar de post Blang Oë bestaande uit:

Aangekomen bij de post Blang Oë verenigde de colonne zich met het rechter halve 2e bataljon infanterie, bestaande uit 2 compagnieën Afrikanen onder leiding van majoor M.A.E. Phaff, kapitein A.W.H. Perelaer, 1e luitenant J. van Wijk, 2e luitenant Krijgsman en de 2e luitenant T. van der Zee. Hier werd de troepenmacht opgesplitst in een aanvals- en een reservecolonne. De reservecolonne (1½ infanterie compagnie sterk) onder leiding van majoor Groos zou te Blang Oë stelling nemen terwijl de aanvalscolonne onder leiding van majoor Phaff Soerian moest gaan overmeesteren. Tegen 7 uur klonk het signaal voorwaarts en zette de aanvalscolonne zich in beweging. De mars werd zeer bemoeilijkt door de vele paggers (dicht begroeide heggen). Eindelijk bereikte de colonne de kampong Lang Djabat, ongeveer 100 meter van Soerian, waar majoor M.A.E. Phaff de voorhoede halt liet houden. De artillerie werd in stelling gebracht om de vijandelijke versterkingen te beschieten en de infanterie in zijn opmars te dekken. De majoor der artillerie T.J.A. van Zijll de Jong, die vrijwillig de dienst van batterijcommandant op zich had genomen, richtte zelf met de meeste juistheid en kalmte de stukken. Rechts van de artillerie gaf een peloton Afrikanen salvo's. Vervolgens gaf majoor Phaff opdracht aan de aanvalscolonne om zich richting Soerian te begeven. De klein voorgroep onder leiding van luitenant T. van der Zee deed een poging om de versterking aan de achterzijde te beklimmen maar werd teruggeslagen. Hierbij raakte luitenant Van der Zee zwaargewond en kon nog ternauwernood in veiligheid worden gebracht.

Kapitein A.W.H. Perelaer, die te hulp schoot, opende tirailleur en gelederenvuur, dat door geschuts- en geweervuur uit de bentengs beantwoord werd en besloot op de hoofdtroep te wachten om de versterking te bestormen. Nadat de hoofdtroep was aangekomen, werd besloten om het centrum van de vijand te nemen en daardoor de beide andere bentengs te neutraliseren. De artillerie kreeg opdracht om haar vuur geheel op de middelste benteng te richten. Ondertussen werd de gehele benteng omsloten. Nadat een groep van 21 mineurs onder leiding van 1e luitenant der genie Van Denzsch een doorgang in de chicanes had bewerkt, werd de vijand tot tweemaal toegeroepen om zich over te geven, een diep verachtelijk tida! (nee!) was zijn antwoord. Majoor Phaff achtte het ogenblik daar om een tweede stormaanval te doen en de hoornblazer gaf het signaal attaqueeren. Terwijl kapitein A.W.H. Perelaer met enige Afrikanen de zuid-face beklom, deed de 2e luitenant Krijgsman dit aan de oostzijde en de 1e luitenant J. van Wijk met een peloton Afrikanen tegen de noordelijke. Krijgsman zag zich bij het binnendringen van de benteng plotseling door twee Atjehers aangevallen, maar een Afrikaan drong voorwaarts, sloeg een van de aanvallers met de kolf neer en reeg de ander aan de bajonet. De wilde kreten van de Afrikanen overstemde zelfs het geschetter van de signaalhoorns en het krijgsgegil van de Atjehers. De adjudant onderofficier B. van Weenen werd het vaandel uit zijn hand geschoten; hijzelf stortte neer, met een kogel in de borst. Kort was het nu volgende gevecht van man tegen man. Wat door geweervuur was gespaard, werd met de bajonet afgemaakt. Kapitein A.W.H. Perelaer, die getracht had, zelf met een bijl de poort te openen en als door een wonder de kogels ontkwam, was met de sergeant Vorsterman van Ooijen en gevolgd door enige Afrikanen ongeveer gelijktijdig met 2e luitenant Krijgsman binnen de benteng gedrongen en weldra wapperde de Nederlandse driekleur in Soerian.

Nabeschouwing bewerken

Van de gehele Atjehse bezetting was slecht een man ontkomen. De grond was bezaaid met lijken en bood een vreselijk schouwspel. Onder de gesneuvelde Atjehers telde men vele aanzienlijke hoofden. Maar ook aan Nederlandse zijde waren de verliezen aanzienlijk. Onder de officieren waren kapitein Perelaer, 1e luitenant J. van Wijk, 2e luitenant H. Krijgsman gewond en waren 54 soldaten gedood of gewond. Luitenant T. van der Zee, die zwaargewond werd bij de eerste bestorming, was zwaargewond naar de ambulance gedragen. Na maanden in het hospitaal te Atjeh te zijn verpleegd, werd hij uiteindelijk in Nederland alsnog afgekeurd en zou hij uiteindelijk zelfs burgemeester van Enschede worden. Gedurende de verovering van Soerian op de Atjehers zouden de West-Afrikaaners hun visitekaartje afgeven bij de Atjehers. De Atjehers noemden hen de Orang Blanda Itam, ofwel de zwarte Hollanders. Naast de Militaire Willems-Orde aan Afrikaans fuselier T. Tak werd de bronzen medaille voor Moed en Trouw uitgereikt aan de Afrikaanse sergeant J. Noudjedij en aan de Afrikaanse soldaten J. Hat, W. Muil en W. Bamberg, terwijl W. Zwol en T. Zaal een eervolle vermelding kregen. Een groot aantal officieren en manschappen werd later per Koninklijk Besluit van 4 april 1875 nummer 22 voor getoonde dapperheid benoemd tot ridder der Militaire Willems-Orde 4e klasse:

 
Antonius Wilhelmus Hubertus Perelaer
  • Majoor der infanterie M.A.E. Phaff
  • Majoor der artillerie F.J.A. van Zijll de Jong
  • Kapitein der infanterie A.W.H. Perelaer
  • 1e luitenant der infanterie G.J.V. Vinkhuizen (check of heeft meegedaan)
  • 1e luitenant der infanterie J. van Wijk
  • 1e luitenant der genie H.A.E. van Dentzsch
  • 2e luitenant der infanterie T. van der Zee
  • 2e luitenant A. van den Brandeler (check of heeft meegedaan)
  • Adjudant onderofficier B. van Weenen (no. 63584)
  • Sergeant F.A. van Bijlevelt (check of heeft meegedaan)
  • Sergeant C.F. Vosterman van Oijen (no. 62458)
  • Fusilier C. Hoffmans (check)
  • Kannonnier 1e klasse J.L.A. Loose (no. 65110)
  • Afrikaans fuselier T.Tak


Oprichting van de Ooster-Benteng bewerken

Oprichting van de Ooster-Benteng door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Datum 17 augustus 1874
Locatie Omgeving van Pakan Atjeh, Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer kapitein der infanterie van Randwijk en kapitein der genie A.J.J. Staal   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Oprichting van de Ooster-Benteng op 17 augustus 1874 betrof de oprichting van een Nederlandse benteng door de genie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger op 500 meter van Pakan Atjeh, Atjeh. De Ooster-Benteng zou deel gaan uitmaken van de Zuiderlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Aanleiding bewerken

Om beter in staat te zijn de kwetsbare oosterface van de kraton te verdedigen werd besloten tot bezetting van een nabij gelegen grafheuvel op ongeveer 500 passen van Pakan Atjeh. Men stelde zich voor om er een kleine post te vestigen van waaruit de vijand geobserveerd kon worden.

Verovering bewerken

Vroeg in de morgen van 17 augustus 1874 rukte de commandant van de benteng Pakan Atjeh, de kapitein der infanterie C.A. van Randwijk, met zijn compagnie uit en maakte zich in de looppas bij verrassing meester van de grafheuvel. Bij aankomst begon men direct met behulp van zandzakken een borstwering te bouwen. Onmiddellijk werd door de Atjehers groot alarm geslagen, er werd op gongs geslagen om zodoende het volk uit de omgeving te verzamelen. Welke waarde de Atjehers aan deze heuvel hechtte bleek vervolgens uit de krachtige pogingen die zij ondernamen om de heuvel te heroveren. Van alle kanten kwam de vijand toestromen en al snel lagen de troepen op de grafheuvel zwaar onder vuur. Ook de oosterface van de kraton en Pakan Atjeh werden hevig beschoten. De artillerie beantwoordde het vuur met zwaar geschut. Onder dekking van de infanterie werd door de genie en dwangarbeiders hard doorgewerkt aan de kleine benteng om enige bescherming te kunnen bieden. Tegen het eind van de dag lukte dit en namen de vijandelijkheden af. De benteng was nog steeds in Nederlandse handen maar de strijd had 20 doden en gewonden gekost.

Nabeschouwing bewerken

 
Kapitein C.A. van Randwijk

De benteng bleek een zeer gunstige ligging te hebben als observatiepost waardoor het aantal aanslagen op Pakan Atjeh sterk afnam. Per Koninklijk Besluit van 4 april 1875 no. 22 werden de onderstaande personen voor getoonde dapperheid benoemd tot ridder der Militaire Willems-orde 4e klasse;


Verovering van Lemboe en Berauw bewerken

Verovering van Lemboe & Berauw door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
Datum 7 november 1874
Locatie Lemboe en Berauw Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer overste Diepenbroek, kolonel J.L.J.H. Pel.   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Verovering van Lemboe en Berauw op 7 november 1874 betrof de succesvolle verovering door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger van de versterkte kampongs Lemboe en Berauw te Atjeh. Te Lemboe zou na de verovering door de genie direct worden gestart met de bouw van drie Nederlandse bentengs die deel zouden gaan uitmaken van de Oosterlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Verovering bewerken

Vroeg in de morgen van 7 november 1874 rukten twee halve bataljons infanterie en een batterij veldartillerie onder aanvoering van de overste A.J. Diepenbroek uit tegen Lemboe. Kolonel J.L.J.H. Pel voerde de opperste leiding. De aanval had plaats van de zijde van Penajoeng en Langkroek, dwars over de voorliggende sawah. Terwijl de artillerie te Kota Radja een hevig vuur op de oostwaarts van Lemboe gelegen kampong onderhield, teneinde het toestromen van vijandelijke bendes te beletten, rukten de troepen van Pel in verschillende colonnes steeds voorwaarts en bestormden de versterkte kampongrand. Tegen de verwachting was de weerstand van de Atjehers gering terwijl hun versterking bijzonder sterk was. Het resultaat van de strijd was dat het westelijk gedeelte van Lemboe of de kampong Berauw, waar de voornaamste versterkingen langs de Pedirdijk lagen, in Nederlandse handen vielen. De vijand leed een aanmerkelijk verlies, terwijl aan Nederlandse zijde de overste Diepenbroek en 20 manschappen en koelies gewond werden.

Nabeschouwing bewerken

 
Overste A.J. Diepenbroek

Aanvankelijk bestond het plan om geheel Lemboe te veroveren en een post op de noord-oosthoek aan te leggen, die de kampongs Lampriet en vooral Pinang in bedwang konden houden. Desondanks besloot Kolonel Pel toch om de operatie te staken en verdere verovering van Lemboe uit te stellen tot er vaste voet in het reeds veroverde gebied was verkregen. Onmiddellijk werd te Lemboe gestart met de bouw van drie versterkte posten. Een aan het begin van de dijk bij de rivier, de tweede aan de noordwesthoek van de verschanste linie en een derde op korte afstand oostwaarts van de voorgaande aan de noordelijke kampongrand. Ten gevolge van de verovering van Lemboe was nu de gehele Pedirdijk in Nederlandse handen en daarmee de route langs de Atjeh-rivier beveiligd. De nieuwe post te Lemboe had het vooral in het begin zeer zwaar te verduren. Met name de post aan het zuidelijke uiteinde van de Pedirdijk had veel te lijden en wel van het vuur dat aan de overzijde van de rivier kwam. Ter bescherming werd aan de rivierzijde een hoge borstwering opgericht en een getrokken geschut van 8 c.M. in stelling gebracht. Deze versterking kreeg de naam Lemboe zuid of Rivier-Benteng. Zij werd zeer ruim aangelegd en bestemd voor permanent verblijf van een aanzienlijke troepenmacht. Door de genie werden een flinke kazerne en magazijnen van bamboe gebouwd. De post te Lemboe-noordoost lag enige dagen na de oprichting ten gevolge van de vele regenval geheel in het water. Het terrein lag hier zeer laag en was dus niet gunstig voor de aanleg van een versterking, maar men kon het voorliggende terrein tot aan de III Moekims goed bestrijken.

Verplaatsing van de post Lemboe Noord-Oost en oprichting van Lemboe Oost, 10 maart 1875 bewerken

Op 10 maart 1875 rukte een colonne uit onder majoor de Bruin met als doel onze post te Lemboe Noord-Oost te verplaatsen naar een meer gunstig gelegen locatie naar het oosten. De tegenstand van de vijand had niet veel te betekenen en de colonne kon 's avonds weer terugkeren te Kota Radja. Slechts een officier had een gevaarlijke schotwond gekregen. Omdat het terrein tussen Nieuw Lemboe NO en Kota Alam zeer onveilig was en de vijand door het dichte struikgewas ongemerkt de linie kon binnendringen werd besloten om een tussenpost Lemboe Oost op te richten. Op 12 maart werd dit beoogde punt door een colonne onder majoor J.H. Romswinckel bezet. De Atjehers trachtten de bouw van de post te beletten door op de troepen te schieten, echter ze wisten niet te verhinderen dat de post gereed kwam.


Verovering van Kota Alam bewerken

Verovering van Kota Alam door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
 
Datum 13 november 1874
Locatie Kota Alam Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer luitenant-kolonel der infanterie M.C.E. Ruempol en de 1e luitenant der genie C.J. Snijders   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Verovering van Kota Alam op 13 november 1874 betrof de succesvolle verovering door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger van Kota Alam te Atjeh. Te Kota Alam werd direct na de bezetting door de genie gestart met de bouw van een Nederlandse benteng die deel zou gaan uitmaken van de Oosterlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Verovering bewerken

Op 13 november 1874 rukte de luitenant-kolonel der infanterie M.C.E. Ruempol uit met een half bataljon infanterie en een sectie artillerie om de operatiën van 7 november 1874 tegen Lemboe voort te zetten en wel tegen het zuidoostelijke gedeelte, Kota Alam genaamd, waar de Atjeh-rivier een bocht maakt. De bedoeling was om hier op een geschikt punt een benteng aan te leggen van waar de rivier goed te overzien was en van waaruit de vijandelijke stelling te Longbatta en het zuidelijk gelegen gebied der Moekims III beschoten kon worden. Het bezetten van Kota Alam kostte weinig moeite, maar nadat door de genie met de bouw van een post onder leiding van de 1e luitenant der genie C.J. Snijders begonnen was werden de manschappen die aldaar bezig waren van alle kanten door de Atjehers beschoten. De infanterie beantwoordde vervolgens dit vuur maar kon niet voorkomen dat die dag een verlies van 20 doden en gewonden te betreuren was. Aan het einde van de dag was de stelling geschikt voor de huisvesting van één compagnie. Het overige deel van de troepen keerde die dag nog terug naar Kota Radja.

Nabeschouwing bewerken

 
kapitein der genie C.J. Snijders

Snijders onderscheidde zich dusdanig dat hij op 12 november 1875 werd benoemd tot Ridder 4e klasse der Militaire Willems-orde. In het desbetreffende Koninklijk Besluit wordt melding gemaakt van zijn leidinggevende rol bij het oprichten van versterkingen bij Kota Alam op 13 november 1874 en te Missigit Longbatta in de eerste helft van januari 1875. Kota Alam was op 13 november 1874 de tweede post, evenals Moesapi, die geheel buiten de Oosterlinie lag. De post was dan ook bedoeld als offensieve maatregel met oog op toekomstige plannen in de Moekims III. Kolonel J.L.J.H. Pel kwam meer en meer terug van het beginsel van de passieve houding en wilde het liefst door middel van een offensieve tactiek de vijand op een grotere afstand van Kota Radja kunnen houden. Zowel de vechtwijze als de politiek van generaal van Swieten werd gaandeweg verlaten, al kwam men daar nog niet openlijk voor uit. Op 14 november 1874 rukte opnieuw een colonne uit om de vijand verder terug te drijven van Kota Alam.


Verovering van Lam Ara (Oleij-loe) bewerken

Verovering van Lam Ara (Oleij-loe)

door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger

Datum 15 februari 1875
Locatie Lam Ara (Oleij-loe) Atjeh
Resultaat Nederlandse overwinning
Casus belli Opstanden tegen het Nederlandse gouvernement
Strijdende partijen
  Nederland   Sultanaat Atjeh
Leiders en commandanten
  Onder meer de 1e luitenant E.G.T. von Ende, majoor J.H. Romswinckel en de 2e luitenant A.G. Populier.   Sultanaat Atjeh
Portaal      KNIL

De Verovering van Lam Ara (Oleij-loe) op 15 februari 1875 betrof de (bij toeval) succesvolle verovering door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger van de Atjehse benteng Lam Ara (Oleij-loe) te Atjeh. Te Lam Ara (Oleij-loe) zou na de verovering door de genie een Nederlandse benteng worden gebouwd die deel zou gaan uitmaken van de Zuiderlinie van de Linie van Pel. Dit was een verdedigingslinie rondom de kraton te Kota Radja.

Aanleiding bewerken

Al snel werd de nieuwe versterking te Mandarsa Poeti dagelijks door de Atjehers met lilla’s en een 4 ponder vanuit Lam Ara (Oleij-loe) beschoten. Door de slechte opleiding van de schutters en de beperkte middelen bleef de schade relatief beperkt. Het vuur werd vervolgens door de artillerie beantwoord. Het was de toenmalige commandant van Mandarsa Poeti, de 1e luitenant E.G.T. von Ende opgevallen dat de Atjehers pas ‘s ochtends vroeg hun stellingen betrokken en ’s avonds deze weer verlieten. Geheel tegen de regels in had hij persoonlijk op een avond een verkenning buiten de benteng gemaakt om dit te bevestigen.

Verovering bewerken

 
Emiel Gustav Theodor von Ende

Op eigen initiatief en zonder toestemming te vragen van het hoofdkwartier, besloot Von Ende om de vijandelijke bezetting met een gedeelte van de Nederlandse troepen te Mandarsa Poeti te verrassen. Nadat ze ongezien de stelling bezet hadden kwamen en volgens plan de Atjehers tussen 3 en 4 uur in de morgen opdagen uit verschillende kampongs uit de omgeving. Tot hun verbazing werden zij ontvangen met salvo’s uit Beaumont geweren. Ondertussen had Von Ende een bericht naar Kota Radja gestuurd voor versterking. De Atjehers trachtte de versterking weer te hernemen maar Von Ende wist hun aanval af te slaan totdat er versterking onder overste van Deutekom uit het hoofdkwartier aanrukte. Iets later kwam ook de majoor J.H. Romswinckel te hulp met de colonne, bestaande uit 130 man van het 5e bataljon infanterie, die elke dag marsvaardig moest zijn. De gehele dag werd er nog met de Atjehers gevochten, maar de stelling te Lam Ara (Oleij-loe) bleef in Nederlandse handen. Drie of vier vijandelijke bentengs met enige kanonnen en lilla's waren in Nederlandse handen gevallen. Onder de kanonnen was ook het 4 ponds geschut, dat opgehangen aan touwen zat. Bij de verovering sneuvelde een Nederlandse militair en raakten 12 zwaargewonden. Twee 2 officieren, waaronder de 2e luitenant A.G. Populier, raakten nog gewond nadat de gevechten reeds afgelopen waren.

Nabeschouwing bewerken

 
Antonius Gerardus Popelier

De colonne keerde die avond nog terug naar Kota Radja. In de benteng bleven 1 kapitein, 2 luitenants en 75 man achter ter verdediging. Hoewel de verovering van dit punt de zuiderlinie meer kracht gaf, was er toch weer een post bij gekomen die bezet moest worden. De situatie was op dat moment zodanig dat elke uitbreiding zeer ongelegen was. De luitenant von Ende kreeg van kolonel Pel een betuiging van lof wegens zijn beleid en dapperheid, maar ook een berisping over zijn handelen op eigen initiatief. Later zou Von Ende bij het gevecht om Gitjiel op 2 mei 1875 een kanonskogel door zijn linker onderbeen krijgen waaraan hij in het militair hospitaal te Kota Radja zou overlijden. Per Koninklijk Besluit van 12 november nummer 18 werd Von Ende postuum benoemd tot ridder der militaire Willemsorde 4e klasse voor "Atjeh 1874-1875". Hij werd begraven te Peutjoet.