Gebruiker:GuppieB52/KiD/Toelichting

In deze Toelichting op Kloosters in Drenthe lees je meer over de historische context van deze kloosters en over de gebruikte refernties en bronnen.


Zie Gebruiker:GuppieB52/Kloosters in Drenthe voor het hoofdartikel over dit onderwerp.


Defenities en historische context bewerken

Definitie kloosters, abdijen en conventen bewerken

De nuances tussen de benamingen klooster, abdij of convent zijn niet eenvoudig vast te stellen. In de volksmond en ook in de geraadpleegde bronnen worden deze benamingen vaak door en naast elkaar gebruikt, zelfs als zij naar hetzelfde verwijzen en zelfs als er slechts sprake was een samenleving van geestelijken of leken waarbij er (nog) geen formele instelling had plaatsgevonden. Soms was er eerst sprake van een grote hoeve, boerderij of een commanderij die in later stadium het predicaat klooster heeft gekregen. Ook bouwde men zogenaamde refugia, toevluchtsoorden voor periodes van oorlog of andere onrust,. Voor het beheer van de omvangrijke landerijen bezat een klooster zogenaamde voorwerken (grangia of uithof), een groot landbouwcomplex bewerkt en geëxploiteerd door conversen. Tenslotte kon het ook zijn dat er in eerste instantie een kapel of een kerk werd gebouwd, waarbij later woningen kwamen die bewoont werden door monniken en lekenbroeders. Ook een dergelijke gemeenschap kon een klooster genoemd worden of daar daadwerkelijk tot worden aangewezen.

In de inleiding van het boek ‘de voormalige Kloosters in Drenthe’ (J.S. Magnin , 1835) [1] geeft de schrijver al aan:

En zij alhier tevens opgemerkt, dat de door mij voortaan te bezigen benamingen van: Abdij, Convent of Klooster, waarin volgens onderscheidene oude oorkonden geen verschil bestaat, vermits dezelve daarin afwisselend worden gebruikt, om hetzelfde onderwerp aan te duiden, ook ééne en dezelde beteekenis hebben.

Een aanbeveling die ook in dit artikel ter harte is genomen.

 
Ga terug naar het hoofdartikel
Kloosters in Drenthe

de functies van kloosters bewerken

Alle landrechten in Trenthia (Drente) waren in het jaar 1010 door Keizer Hendrik II aan het bisdom van Utrecht geschonken. De bisschop van Utrecht werd daarmee zowel geestelijk als wereldlijk heerser en droeg sindsdien de titel Graaf-Bisschop. Het land werd (samen met delen van Overijssel, Friesland en Groningen) het Oversticht genoemd.

Het Drentse landschap was in die tijd voornamelijk een groot moeras met bossen en erg dun bevolkt. De bezitters gebruikten het als jachtoord. Wel gold het land als strategisch van enig belang vanwege de doorgangsroutes tussen de handelssteden in West- en Zuid Duitsland, Gelre, Frisia, en de Zuiderzee.

In het feodale tijdperk verleende het bisdom rechten, zoals het tiendrecht en het cijnsrecht aan de adel (graven en ridders) én aan de kloosterlingen. De edelen waren verantwoordelijk voor de verdediging, het bestuur, de rechtspraak en het innen van de tienden en cijnsen (belastingen) van de onder hen vallen gebieden. Woonden de keuterboeren en burgers in houten huizen (of zelfs plaggenhutten), de adellijke families én kloosterlingen bouwden hoeves, burchten, kastelen, kerken en kloosters van steen, destijds een kostbare uitzondering. Geen overbodige luxe echter omdat er veel geroofd en geplunderd werd en de stenen behuizing naast betere bescherming ook aanzien gaf.

Naast de adel waren er ook zogenaamde eigenerfden, rijke boeren die zelf hun eigen land bezaten, of vermeenden te bezitten. Hierdoor was niet altijd duidelijk wie nou wat aan wie verschuldigd was – vaak een aanleiding voor conflicten.

De kloosterlingen waren van oudsher, net als edelen, bekwaam in het lezen, schrijven en documenteren. Naast een rol in het bestuur (namens de kerk) hadden zij ook een educatieve taak.

De inkomsten van de adel en van de kloosters waren meestal in natura (arbeid, voedsel en goederen) soms uit de overdracht (verkoop) van een deel van hun rechten en soms als deel van een oorlogsbuit. Daartegenover stonden voor de edelen hoge uitgaven voor onder andere de bouw van hun burchten en voor de talrijke oorlogen die ze moesten voeren (paarden, wapens, proviand en soldij). De kloosters verwierven daarnaast landerijen en goederen doordat bij het intreden tot de orde vaak grote giften, zoals landrechten, vereist waren.

De edele heren lieten graag enkele familieleden tot een kloosterorde toetreden. Niet alleen verschaften zij zo werkgelegenheid en zekerheid van het bestaan aan hun familie maar ook ‘kochten’ zij daarmee hun zieleheil. ‘Gewone’ burgers konden zich een bestaan verzekeren door in dienst van de kloosters te werken, maar konden geen volwaardig lid van de orde worden. Zij werden lekenbroeders en –zusters genoemd.

Het land van Drenthe was dunbevolkt met grote delen onbewoonbare moerasgebieden en bossen. Een relatief arm en onderontwikkeld gebied. De doorgangsroutes tussen de meer ontwikkelde gebieden rondom Drenthe waren van toenemend strategisch belang. Pas vanaf het midden van de 17e eeuw, nam de ontginning van Drenthe een grote vlucht toen de veengebieden voor grootschalige turfwinning werden gebruikt. Zie verder bij -->> Vervening.

De ‘gewone’ inwoners van Drenthe werden beschouwd als heidenen. De adel was wel geliëerd aan de kerk. En hoewel de bekering van de heidenen in Friesland en Groningen al vanaf het begin van de 8ste eeuw (met de komst van Willibrord en Bonifatius in volle gang was, kwam het proces van kerstening pas na de eerste eeuwwisseling in Oversticht op gang. Het stichten van kloosters was daarbij van evident belang.

Naast de monniken en nonnen, dus vaak van edele afkomst of uit welgestelde families, woonden op en nabij een klooster de lekebroeders en –zusters. Deze ‘leken’ waren meestal ongeletterd (in tegenstelling tot de kloosterlingen); zij deden het werk op het land en de verrichten de huishoudelijke taken. Het motto : "ora et labora' - 'bid en werk", werd dus wel naar rangen en standen verdeeld.

In de hoge middeleeuwen was een belangrijke reden voor de steun aan kloosters dat deze de enige centra van kennis waren. Scholing, administratie en bestuur van een regio waren beduidende nevenfuncties van een klooster. Ook de zorg voor zieken, gewonden en verarmden behoorde tot de taken van een klooster.

de kloostergebouwen bewerken

Van de kloosters in Drenthe moet men zich niet voorstellen dat dit enorme gebouwen zijn geweest, zoals men deze soms wel aantreft in andere gebieden. In Drenthe ging vaak om een aantal los van elkaar staande gebouwen: een kerk, cellen voor de bewoners, een boerderij, voorraadschuren en mogelijk een of meerdere woningen voor de abt of abdis en de pastoor. Waarschijnlijk is het wel dat de kloostergebouwen ter bescherming (deels) ommuurd waren. De kloosters, zeker die in Drenthe, werden liefst op afgelegen plaatsen gebouwd; in Drenthe werd er in de middeleeuwen veel geplunderd en geroofd.


de kloosterordes bewerken

Een klooster behoort altijd tot een bepaalde stroming, overtuiging: een orde genoemd. Zo’n orde bepaald in grote lijnen de leefwijze van de kloosterlingen.

Gelet op de eerder beschreven functies en de redenen waarom er kloosters in Drenthe werden gebouwd is het begrijpelijk dat de kloosters in Drenthe voornamelijk van de orde van de Benedictijnen of de later daar uit voortgekomen orde van de Cisterciënzers. {zie hoofdartikel|Kloosterordes}


Verantwoording en toelichting op referenties en gebruikte bronnen bewerken

volgt tekst bronnen verantwoording