Gebruiker:Falcongj/Tachtigjarige Oorlog

De Tachtigjarige Oorlog (in de modernere geschiedschrijving ook wel De Opstand of de Nederlandse Opstand genoemd) is de naam voor de opstand en strijd in de Nederlanden (1568-1648, met een Twaalfjarig Bestand in de jaren 1609-1621).

Tijdens de oorlog werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een wereldmacht, vooral door de zeevaart. De Republiek beleefde een Gouden Eeuw op economisch, wetenschappelijk en cultureel gebied.

Start van de oorlog bewerken

In de 16e eeuw waren de Nederlanden (het gebied waar nu Nederland en België liggen) onderdeel van het Spaanse rijk. In 1500 werd Keizer Karel V geboren in Gent. Hij groeide op in de Nederlanden. Toen hij afstand deed van de troon in 1556 werd hij opgevolgd door zijn zoon Filips II. In tegenstelling tot zijn vader was Filips II vooral geïnteresseerd in Spanje.

Enkele jaren voor de troonsafstand van Karel V begon het Calvinisme zich te verspreiden door de Nederlanden, vooral in de noordelijke provincies. In 1566 vond de beeldenstorm plaats: Calvinisten drongen de katholieke kerken binnen en vernielden de beelden en afbeeldingen van katholieke heiligen. Uit wraak stuurde Filips II de hertog van Alva naar de Nederlanden, om de protestantse opstand te beteugelen. De bijnaam van Alva was de ijzeren hertog: een bijnaam die hij eer aandeed gezien zijn keiharde optreden. Alva nodigde, na zijn aankomst in Brussel in augustus 1567, de edelen van de opstandige gebieden uit voor een gesprek in Brussel. Dit was echter een list. De meeste edelen doorzagen de list: alleen Graaf Egmont en Graaf Horne kwamen opdagen en werden direct gevangengenomen. Later werden deze twee edelen door de Raad van Beroerten ter dood veroordeeld en onthoofd.

In 1568 probeerde Willem van Oranje, stadhouder van de provincies Holland, Zeeland en Utrecht, Alva te verdrijven uit Brussel. Het ging hier nadrukkelijk om een opstand tegen Alva en niet tegen de Spaanse koning. Het vers uit het Wilhelmus, dat omstreeks deze tijd geschreven werd, herinnert hieraan: De koning van Hispanje heb ik altijd geëerd. De Slag bij Heiligerlee op 23 mei 1568 was het eerste treffen tussen de troepen van Willem van Oranje (aangevoerd door Lodewijk van Nassau) en die van Alva. De slag bij Heiligerlee werd gewonnen door de opstandelingen. Er was echter nog steeds weinig steun voor Willem van Oranje, hoewel Alva toen al bij velen zeer impopulair was; veel steden weigerden zich aan te sluiten bij de opstand.

Behalve de Raad der Beroerten voerde Alva ook een zware belasting in: de Tiende Penning. Met name de invoering van deze hoge belasting leidde tot een extra verzet in de Nederlanden. Vooral de watergeuzen, op dat moment een stel zeerovers met een vrijstelling van Willem van Oranje, profiteerden hiervan. Willem van Oranje zag in de geuzen een nieuwe mogelijkheid om de troepen van Alva te verslaan en verleende de geuzen het recht om zijn rood-wit-blauwe vlag te voeren. Op 1 april 1572 veroverden de geuzen de Zuid-Hollandse plaats Den Briel. Omdat deze plaats op dat moment niet verdedigd werd, besloten de geuzen de stad in hun bezit te houden in naam van de Prins van Oranje. Op 22 april van hetzelfde jaar liet de stad Vlissingen de geuzen binnen.

Door Alva werd het verzet tegen de Spaanse koning Filips II getypeerd als een opstand, niet als een oorlog. In 1572 bericht Lodewijk van Nassau aan zijn broer Willem dat de hertog van Alva zeer verbaasd is ... dat de steden zo in opstand komen (les villes se revoltent ainsi). In brieven, kronieken en dagboeken uit die tijd wordt gesproken over verzet, verlatinghe, afzwering van de landsheer, etc. Wel hoopte Willem van Oranj vanaf 1568 op een volksopstand in de Nederlanden tegen het Spaanse bewind.

Willem van Oranje had intussen zijn broer Lodewijk aangesteld als leider van de geuzen. De bedoeling was dat de geuzen enkele steden zouden innemen en dat tegelijkertijd een nieuw invasieleger de Nederlanden zou binnenvallen. Eind mei 1572 vielen de steden Valencijn en Bergen in Henegouwen in handen van de geuzen.

Een maand later, juni 1572, sloot Enkhuizen zich vrijwillig aan bij de opstandelingen. Later volgden de meeste steden in Holland en Zeeland. Alleen Middelburg, Goes en Amsterdam bleven trouw aan Alva.

In een vergadering van de Staten van Holland werd nogmaals bevestigd dat Willem van Oranje stadhouder was van Holland, Zeeland en Utrecht en dat hij nog steeds viel onder de Spaanse koning. Nog altijd was de opstand alleen gericht tegen de Hertog van Alva en niet tegen het Spaanse gezag. Een zwager van Willem van Oranje veroverde inmiddels grote delen van Gelderland, waaronder Zutphen en Deventer. Friesland schaarde zich ook vrijwel geheel achter Willem van Oranje. Later dat jaar volgde nog de verovering van steden als Mechelen, Dendermonde en Leuven.

Spaanse wraak bewerken

Bij de stad Bergen in Henegouwen ging het echter mis: de Spaanse bevelhebber Julian Romero wist het leger grote verliezen toe te brengen en de Oranjes moesten zich terugtrekken.

Het aanvankelijke succes van de opstand had gedeeltelijk te maken met de oorlog die Spanje gelijktijdig voerde tegen Turkije. Toen de Turken eenmaal verslagen waren, had Filips II echter zijn handen vrij, en kon hij meer troepen naar het noorden sturen. Mechelen werd heroverd en de Spaanse troepen hielden vreselijk huis. Andere Brabantse steden besloten hierop vrijwillig hun poorten voor de Spanjaarden te openen. Ook in Zutphen en Naarden werden door de Spaanse veroveraars vele moorden gepleegd: in Naarden werd vrijwel de hele bevolking afgeslacht (zie: Bloedbad van Naarden).

Direct na het uitmoorden van het vestingstadje Naarden naderde een vloot geuzen het Spaanse leger en stuurde legerleider Don Fadrique een vijftigtal haakschutters onder bevel van Rodrigo Pérez op de geuzenknechten af. Het was winter en tot verbazing van de Spanjaarden verplaatsten de geuzen zich zeer snel over het ijs. Perez werd een hopeloze verliezer omdat, zoals de Spaanse geschiedschrijving vertelde, de geuzenknechten een bepaald soort sporen droegen, die, "met twee krammetjes op een plankje beslagen onder de holle voet worden gedragen en hen daardoor in staat stellen zich zonder uitglijden op het ijs staande te houden". De Spanjaarden zagen voor het eerst schaatsen.

Via Amsterdam, dat altijd aan de kant van de Spaanse koning Filips had gestaan, trokken de Spaanse troepen naar Haarlem. De Haarlemmers besloten echter hun huid duur te verkopen. Via het water werden de inwoners van Haarlem bevoorraad door andere Hollands steden. Het beleg van Haarlem duurde 7 maanden, van december 1572 tot juli 1573. Ongeveer 8000 Spanjaarden sneuvelden bij dit beleg, dit tot grote woede van Filips II. Veel Haarlemmers werden bij de inname van de stad vermoord.

Na de verovering van Haarlem, volgde op 21 augustus 1573 het beleg van Alkmaar. Op initiatief van Willem van Oranje werden de dijken rondom Alkmaar doorgestoken, waardoor de Spanjaarden op 8 oktober hun beleg moesten opgeven. Drie dagen later won een geuzenvloot in de buurt van Hoorn overtuigend van een Spaanse vloot in de Slag op de Zuiderzee. Enkele dagen na deze nederlaag vertrok de hertog van Alva naar Spanje; hij werd vervangen door Don Luis de Requesens.

Langzamerhand veranderde het karakter van de oorlog. Waren het eerst vooral edelen die in opstand kwamen tegen de hertog van Alva, halverwege de jaren '70 van de 16e eeuw kreeg de opstand steeds meer het karakter van een opstand van de Calvinisten tegenover de katholieken. In 1573 stapte ook Willem van Oranje over op het Calvinisme.

Mokerhei, Leidens ontzet, vredesoverleg bewerken

Vrijwel direct na hun nederlaag bij Alkmaar, omsingelden de Spanjaarden de stad Leiden. Gedurende het beleg van Leiden veroverden de legers van de prins Middelburg (9 februari 1574). Ook werd wederom een vlootoverwinning op de Spanjaarden behaald, ditmaal op de Oosterschelde. De legers van de prins konden echter niets doen om Leiden te ontzetten. Lodewijk van Nassau probeerde met financiële steun van zijn broer Jan en de Fransen een Duits invasieleger op de been te brengen. Het Spaanse leger rondom Leiden gaf tijdelijk de omsingeling op, om het nieuwe leger tegen te houden. Op 14 april 1574 vond op de Mokerhei een slag plaats tussen het leger van Lodewijk van Nassau en het Spaanse leger. Lodewijk van Nassau en zijn broer Hendrik van Nassau sneuvelden.

De verslagenheid over de nederlaag op de Mokerhei en het sneuvelen van twee van Willems broers was groot. De Spanjaarden hervatten het beleg van Leiden. De Leidenaren weigerden zich over te geven, waarna opnieuw besloten werd de dijken door te steken. Na twee maanden, op 3 oktober 1574 stond het water rondom Leiden zo hoog dat de Spanjaarden hun beleg moesten opgeven. De Geuzen werden als helden binnengehaald. Tot op de dag van vandaag wordt het Leidens Ontzet gevierd in de stad. In Leiden werd op initiatief van Willem van Oranje nog datzelfde jaar de universiteit gesticht, die overigens nog steeds was opgedragen aan Filips II.

De Spaanse bevelhebber Requesens probeerde een vredesverdrag met de opstandelingen te sluiten. Om de opinie gunstig te stemmen schafte hij de Tiende Penning en de Raad van Beroerten af. Ook werd de opstandelingen amnestie beloofd maar omdat hierop 300 uitzonderingen werden gemaakt was dit nooit een serieus aanbod. Op 3 mei 1575 vonden in Breda vredesonderhandelingen plaats. Hier bleek echter hoe sterk de opstand het karakter van een godsdienstoorlog had gekregen: de onderhandelingen liepen stuk op godsdienstige eisen. Zo eisten de Spanjaarden dat de protestanten het land zouden verlaten en eisten de opstandelingen dat alle bisschoppen zouden vertrekken.

Na het stuklopen van de onderhandelingen vervolgde de strijd zich in alle hevigheid. De steden Oudewater en Schoonhoven werden door de Spanjaarden veroverd. Die herfst viel ook Zierikzee. De stad Woerden werd door de Spanjaarden belegerd, maar door het doorsteken van de dijken werden de Spanjaarden na 11 maanden verdreven.

Pacificatie van Gent bewerken

Door het verlies van de steden leek de situatie voor de opstandelingen hopeloos. Maar vrij onverwacht keerden de kansen. Op 1 september 1575 werd Spanje voor de tweede keer bankroet verklaard: hierdoor moest er bezuinigd worden op de soldij van de troepen. Bovendien overleed de Spaanse bevelhebber Requesens onverwacht op 1 maart 1576 zonder een opvolger te hebben aangewezen. Door de achterstallige soldij en het ontbreken van een leider begonnen Spaanse troepen te deserteren en de veroverde steden te plunderen. Hierdoor nam de steun voor Spanje en de Spaanse koning in hoog tempo af: meer en meer besloten de inwoners van de Nederlanden zich te verenigen in hun verzet tegen Spanje. In Gent werden op 8 november 1576 afspraken gemaakt tussen vertegenwoordigers van Zeeland en van Holland: in hun overeenkomst (de Pacificatie van Gent genoemd) werden politieke issues geregeld. De godsdienstige meningsverschillen, die vooral te maken hadden met de vraag of katholieken gelijke rechten moesten krijgen, hoopte men later op te lossen.

 
De Spaanse Furie, de plundering van Antwerpen door Spaanse troepen

Een dag na de Pacificatie van Gent trokken Spaanse troepen Antwerpen binnen: tot dan toe een stad loyaal aan de Spaanse koning. Na de inname van de stad plunderden en moordden de troepen: 8000 Antwerpenaren vonden de dood en duizenden gebouwen gingen in vlammen op, de Spaanse furie. Door deze zoveelste plundering werd de Pacificatie van Gent direct ondertekend; ook de twijfelaars zagen in dat de Nederlanden zich moesten verenigen in hun verzet.

De opstandelingen waren echter nog niet sterk genoeg om gezamenlijk actie te ondernemen; het verzet moest uit de steden zelf komen. Op 9 november werden de Spanjaarden verdreven uit Gent, in 1577 namen de inwoners van Utrecht de stad in handen en kort daarna deden de Antwerpenaren hetzelfde.

Unie van Brussel bewerken

Filips II stuurde Don Juan, die in 1571 de Turken had verslagen, naar de Nederlanden. De Staten-Generaal en de Raad van State probeerden met hem tot een overeenkomst te komen. Op 7 januari 1577 werd de Unie van Brussel gesloten: Don Juan ondertekende de Pacificatie van Gent en de Staten-Generaal erkende (nogmaals) de Spaanse koning en beloofde zich sterk te maken voor het behoud van het katholieke geloof in de provincies. Don Juan zou landvoogd worden en de Spaanse troepen zouden zich (tegen betaling) terugtrekken. Op 6 april tekende ook Filips II de overeenkomst, echter niet uit overtuiging.

De Spaanse troepen begonnen zich eind april 1577 terug te trekken maar al na enkele maanden, op 24 juli, greep Don Juan met geweld de stad Namen. Na deze militaire ingreep begonnen er opnieuw onderhandelingen tussen Don Juan en de Staten-Generaal. Het begon er echter naar uit te zien dat er geen vreedzame oplossing zou komen en op 31 augustus beval Filips II dat de Spaanse troepen terug moesten keren naar de Nederlanden.

In januari 1578 kwam Alexander Farnese, hertog van Parma, zoon van de voormalige landvoogdes, met nieuwe troepen Don Juan weer aan de macht helpen. Op 28 januari won de hertog van Parma van het leger van de Staten-Generaal bij Gembloers, in het zuidoosten van Brabant.

Willem van Oranje liet zich op 23 september 1578 triomfantelijk binnenhalen in Brussel. Don Juan zag dit met afkeer aan: hij schreef Filips II dat Willem van Oranje feitelijk de macht had in de Nederlanden. Door het verraad van Don Juan bij Namen en Antwerpen in 1577 erkenden de gewesten hem niet meer als landvoogd. In plaats van hem stelden de gewesten de aartshertog Matthias van Oostenrijk, neef van Filips II, aan als landvoogd (dit tegen de zin van Filips II, voor wie Don Juan nog gewoon landvoogd was. Don Juan zou echter enkele maanden later overlijden). Deze was echter nog erg jong en politiek onervaren, zodat hij in de praktijk weinig in te brengen had tegen Willem van Oranje. In de volksmond werd hij spottend de griffier van de prins genoemd.

Unie van Atrecht en Unie van Utrecht bewerken

 
De Unies van Utrecht en Atrecht

Het doel van de Pacificatie van Gent was het verenigen van de Nederlanden. Al vrij snel echter begonnen de meningsverschillen op te spelen. Behalve de godsdienstige conflicten, speelde ook mee dat iedere provincie vooral voor zijn eigen belangen opkwam. Zo werd de toegangsweg naar de Antwerpse haven door Zeeland en Holland geblokkeerd: alleen tegen betaling werden schepen doorgelaten.

De zuidelijke provincien Artesië en Henegouwen sloten op 6 januari 1579 de Unie van Atrecht, waarin deze provincien zich weer onder het gezag het Spaanse koning schaarden. In de Unie van Atrecht werd wel afgesproken dat de buitenlandse troepen zich terug dienden te trekken.

Op 23 januari 1579 tekenden de noordelijke provincies Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland als reactie hierop een eigen verdrag, de Unie van Utrecht. Ook veel steden in Brabant en Vlaanderen sloten zich bij de Unie van Utrecht aan. Enkele maanden later sloot ook Overijssel zich aan. Willem van Oranje was aanvankelijk tegen de Unie van Utrecht, omdat hij nog altijd geloofde in een verenigd Nederland. Op 3 mei 1579 ondertekende hij echter een steunverklaring. De Unie van Utrecht wordt gezien als de oprichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die overigens pas na de Vrede van Münster op 15 mei 1648 internationaal werd erkend.

Vredesoverleg in Keulen bewerken

Op uitnodiging van keizer Rudolf II begonnen in mei 1579 vredesonderhandelingen in Keulen. Don Juan was inmiddels overleden aan de tyfus: de hertog van Parma was als zijn opvolger aangewezen. De Spanjaarden eisten dat de protestanten zich terugtrokken uit de Nederlanden en dat de politieke situatie van voor 1559 weer werd hersteld. De Spanjaarden verwachtten niet dat de opstandelingen hierop in zouden gaan, maar gehoopt werd dat de situatie op het slagveld hen zou dwingen. De hertog van Parma veroverde intussen in juni 1579 de stad Maastricht, een gevoelige nederlaag voor Willem van Oranje. De stadhouder van Groningen, Friesland en Drenthe (de graaf van Rennenberg) sloot zich in 1580 weer aan bij de Spanjaarden. Hiermee gingen belangrijke steden als Coevorden, Groningen en Oldenzaal verloren voor de opstandelingen. Alleen in Friesland konden de opstandelingen hun posities behouden. Toen Rennenberg in 1581 overleed, werd hij vervangen door de Spanjaard Francisco Verdugo.

Gesteund door deze militaire successen besloot Filips II zich te richten op de oorlog tegen Portugal. Hij liet Willem van Oranje op 15 juni 1580 vogelvrij verklaren: hiermee raakte Willem van Oranje definitief vervreemd van de Spaanse troon.

Door het uitblijven van steun van Spanje en doordat de hertog van Parma de buitenlandse troepen terugtrok zoals afgesproken, stokte zijn militaire campagne. In twee jaar tijd werd alleen Doornik veroverd, op 29 november 1581.

Hertog van Anjou en Acte van Verlatinghe bewerken

Willem van Oranje zocht al in 1573 een buitenlandse partner. Engeland, met als staatshoofd de protestante Elizabeth I leek voor de hand te liggen. Maar Elizabeth aarzelde om zich in een oorlog met Spanje te storten en de onderhandelaars van de opstand keerden met lege handen terug.

In 1580 hadden de opstandelingen meer succes: de hertog van Anjou, broer van de Franse koning, zou met 10.000 man de opstand steunen. De hertog van Anjou eiste wel dat de Noordelijke Provincien definitief de Spaanse koning zouden afzweren, en op 22 juli (volgens andere bronnen 26 juli) 1581 werd Acte van Verlatinghe aangenomen. Op 10 februari 1582 kwam de hertog van Anjou aan in Vlissingen en op 19 februari werd hij ingehuldigd als hertog van Brabant. De hertog van Anjou was niet populair onder de bevolking. Toen in 1582 een (mislukte) moordaanslag op Willem van Oranje werd gepleegd, dachten veel mensen dan ook dat de hertog van Anjou hierachter zat.

Op 4 juli werd de stad Oudenaarde veroverd door de hertog van Parma. Pas toen in de herfst van 1582 de 10.000 man versterking kwam (voornamelijk Zwitserse huurlingen) keerden de kansen in de strijd. Uit frustatie over zijn ondergeschikte positie ten opzichte van Willem van Oranje, besloot de hertog van Anjou tot een aanval op Antwerpen en andere Vlaamse steden, om daar zijn gezag te herstellen. De poging mislukte en de Franse politiek van Willem van Oranje had hiermee definitief afgedaan. Ondanks een verzoeningspoging verliet de hertog van Anjou in juni 1583 de Nederlanden.

De hertog van Parma had door deze ontwikkelingen vrijwel vrij spel, en hij veroverde in hoog tempo steden aan de Vlaamse kust. De grote Vlaamse steden Brugge, Gent en Ieper werden ingesloten en veroverd en in september 1583 viel Zutphen.

Engelse steun bewerken

Op 10 juni overleed de hertog van Anjou. Voor de Staten-Generaal en Willem van Oranje was dit een reden om opnieuw met Frankrijk te onderhandelen over steun in de strijd. Frankrijk weigerde echter en de moord op Willem van Oranje op 10 juli maakte definitief een einde aan de gesprekken.

Die maanden leek het einde van de opstand nabij. De steden Brussel en Antwerpen kwamen weer onder gezag van de Spaanse koning. De Engelse koningin Elizabeth I volgde de ontwikkelingen in de Nederlanden met zorg. In het geheim stuurde ze de graaf van Leicester met een troepenmacht van 8.000 man naar de Nederlanden om de opstandelingen bij te staan in de strijd. In 1585 werd Willem van Oranjes tweede zoon, prins Maurits, op 18-jarige leeftijd benoemd tot stadhouder van Holland en Zeeland. Samen met Johan van Oldenbarnevelt regelde hij de interne zaken binnen de Unie: de graaf van Leicester zou de leiding krijgen over de militaire operaties. De komst van Leicester was echter geen succes: door verraad van Engelse officieren ging Deventer verloren. Ook viel de stad Sluis in Spaanse handen. Bovendien bleek Leicester in het geheim op een vrede met Spanje aan te sturen. In 1587 werd Leicester gedwongen te vertrekken.

Maurits en Van Oldenbarnevelt besloten na de debacles met de Franse en Engelse hulp, zelf de leiding te nemen. In de Justificatie of Deductie werd bepaald dat de politieke macht bij de Staten-Generaal zou komen te liggen.

Afbeelding:Spanisharmada.jpg|right|Spaanse Armada

Als wraak voor de Engelse inmenging in de strijd, besloot Filips II met een oorlogsvloot de Engelsen een les te leren om daarna definitief met de opstandelingen in de Nederlanden af te rekenen. Hoewel Spanje geen reputatie had als vlootnatie en de admiraal, de hertog van Medina Sidonia, geen ervaring had, werd de vloot als onoverwinnelijk beschouwd. De oorlogsvloot, armada invencible (onoverwinnelijke vloot) of kortweg Armada genaamd, was 130 schepen en 30.000 man (waarvan 20.000 soldaten) groot. De armada liep echter op een drama uit voor de Spanjaarden: de Spaanse schepen waren geen partij voor de kleinere en wendbaardere Engelse schepen. Met hulp van de Nederlanders, die belangrijke havens van de Spanjaarden blokkeerden zodat de schepen zich niet terug konden trekken, werd in juli 1588 een groot deel van de armada in het Kanaal vernietigd. In paniek besloten de overgebleven schepen via Schotland en Ierland terug naar Spanje te varen, maar door stormen en stromingen werd nogmaals een groot aantal schepen vernietigd. Meer dan de helft van de vloot keerde niet terug in Spanje. De hertog van Parma kreeg de schuld van deze nederlaag.

Nieuwe kansen bewerken

Vrij plotseling keerden de kansen voor de opstandelingen. De hertog van Parma kreeg van Filips II opdracht naar Parijs op te rukken, toen daar een godsdienstconflict uitbrak. Filips II wilde voorkomen dat Parijs in handen van de protestanten zou vallen. Op 19 september 1590 trok de hertog van Parma Parijs binnen.

Deze ontwikkeling gaf prins Maurits, die inmiddels ook stadhouder van Utrecht, Gelderland en Overijssel was geworden, de mogelijk het leger te reorganiseren. Zijn neef Willem Lodewijk was stadhouder van Friesland geworden, en samen slaagden ze erin een goed leger op de been te krijgen.

De jonge republiek boekte hierop meer en meer militaire successen. In 1591 werd Breda veroverd door troepen via een turfschip de stad binnen te smokkelen (zie turfschip van Breda). In 1592 werden Coevorden en Steenwijk heroverd, in 1593 Geertruidenberg en in 1594 Groningen.

Inmiddels was de hertog van Parma overleden (6 december 1592). In het katholieke zuiden volgde daarop een periode met niet minder dan 40 muiterijen. Omdat Filips II ook zijn eigen einde voelde naderen, liet hij zijn dochter Isabella trouwen met haar neef Albertus van Oostenrijk om samen over de Nederlanden te regeren. In 1598 werd door Spanje een poging ondernomen om de provincien te verenigingen, maar de Noordelijke Provincien kwamen niet opdagen bij de Statenvergadering in Brussel.

Slag bij Nieuwpoort bewerken

In juni 1600 besloten de Staten dat de stad Duinkerken (dat bij de Zuidelijke Nederlanden hoorde) moest worden ingenomen, omdat het een uitvalsbasis van piraten was, die de Nederlandse handelsvloot bedreigden. Prins Maurits was, evenals Willem Lodewijk, fel tegen deze aanval, maar hij ging toch omdat het hem bevolen was. Onverwacht ontmoette het leger van de prins een Spaans leger op het strand bij Nieuwpoort. De daarop volgende Slag bij Nieuwpoort werd gewonnen door de prins, maar het leger was dermate verzwakt dat Maurits direct terugkeerde naar Nederland.

De Spaanse legers werden inmiddels aangevoerd door Ambrogio Spinola, een kundig veldheer. Allereerst probeerde hij Oostende te veroveren. Het beleg van Oostende duurde van 1601 tot 1604. Vanuit zee kon de stad steeds bevoorraad worden. Pas na drie jaar werd de stad ingenomen. Volkomen onverwacht viel hij de Achterhoek binnen: de steden Lochem, Oldenzaal, Rijnberk en Groenlo werden door hem veroverd.

Op zee was de Republiek echter oppermachtig geworden. In 1607 overvielen Nederlandse oorlogsschepen de Spaanse haven Cadiz.

Twaalfjarig bestand bewerken

Het verloop van de strijd leidde tot vredesbesprekingen in Den Haag na buitenlandse bemiddeling. Spinola zelf kwam hiervoor naar Den Haag. Er kon geen overeenstemming worden bereikt over definitieve vrede, maar wel werd op 9 april 1609 in Antwerpen besloten tot een bestand, dat uiteindelijk twaalf jaar zou duren.

Tijdens dit Twaalfjarig Bestand kwam er een definitief einde aan de eenheid binnen de Republiek. Volgelingen van de geestelijke Jacobus Arminius (de remonstranten) kregen een conflict met de volgelingen van Franciscus Gomarus (de contra-remonstranten). Behalve een goddienstig meningsverschil (de remonstranten hadden een vrijere interpretatie van de bijbel), speelde er ook een politiek conflict. De remonstranten waren republikeins, de contra-remonstranten voor prins Maurits. Johan van Oldenbarnevelt koos partij voor de remonstranten, prins Maurits voor de contra-remonstranten. Er dreigde even zelfs een burgeroorlog.

Prins Maurits werd tijdens het Twaalfjarig Bestand steeds populairder, en het gezag van de regenten nam af. Dit kwam onder meer doordat steeds meer burgers kapitalen verdienden met de handel terwijl de politiek in handen van regenten was. Op 4 augustus 1617 begon het conflict te escaleren: de Staten van Holland namen de Scherpe Resolutie aan, waarin de steden de vrijheid kregen op te treden tegen de contra-remonstranten. Deze resolutie pakte echter averechts uit: prins Maurits beschuldigde Van Oldenbarnevelt en anderen van verraad en liet hen op 28 augustus 1618 arresteren. Johan van Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld en op 13 mei 1619 op het Binnenhof in Den Haag onthoofd.

In 1620 overleed Willem Lodewijk, op dat moment stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Hij werd opgevolgd door zijn jongere broer Ernst Casimir.

Hervatting van de strijd bewerken

In 1621 overleed Albertus van Oostenrijk. Omdat zijn huwelijk met Isabella kinderloos was gebleven, kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer onder Spaans bestuur. Isabella bleef wel landvoogdes, maar kon niet voorkomen dat de strijd tussen de Spaanse troepen en de Republiek weer oplaaide.

 
De overgave van Breda, door Velazquez

Aanvankelijk verliep de hervatting van de strijd niet gunstig voor de republiek. In 1625 veroverde Spinola Breda. Op 23 april van datzelfde jaar overleed prins Maurits. Maurits werd opgevolgd door zijn broer Frederik Hendrik. Vanaf 1626 begon Frederik Hendrik samen met Ernst Casimir met een militaire campagne, waarin hij verschillende successen boekte. Zo werden Oldenzaal (1626) en Groenlo (1627) heroverd. In 1628 veroverde de zeerover Piet Hein in naam van de Republiek de Spaanse Zilvervloot: plotseling was er geld in overvloed.

Een jaar na de overwinning op de Zilvervloot, begon Frederik Hendrik aan het beleg van 's-Hertogenbosch. In een poging de troepen weg te lokken, probeerden de Spaanse troepen onder leiding van Ernst van Montecuculi Amersfoort en de Veluwe in te nemen. Dit mislukte echter, waarna 's-Hertogenbosch zich overgaf.

Hierna kwam steeds meer gebied in handen van de Republiek. In 1632 liepen hoge Zuid-Nederlandse edelen over, waana Frederik Hendrik vrijwel probleemloos Roermond en Venlo in kon nemen. Maastricht werd na een belegering ingenomen. Ernst Casimir overleed bij het beleg van Roermond; hij werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik Casimir I.

Landvoogdes Isabella probeerde in 1633 op eigen gezag (zonder de koning in Madrid te raadplegen) vrede te sluiten met de Republiek door rechtstreekse onderhandelingen met de Republiek aan te gaan. De onderhandelingen liepen echter op niets uit. Isabella overleed nog datzelfde jaar. Een jaar later, op 4 november 1634 werd Ferdinand van Oostenrijk (Don Ferdinand) de nieuwe landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. Don Ferdinand ging voortvarend te werk en veroverde in 1635 de steden Sierck-les-Bains en Trier. Hierop verklaarde Frankrijk Spanje de oorlog. De Franse troepen versloegen de Spanjaarden in de Slag bij les Avins. Samen met het leger van de Republiek veroverden ze enkele steden in de Zuidelijke Nederlanden, waaronder Tienen, Diest en Aarschot. Op 8 februari 1635 sloten Richelieu en Frederik Hendrik een verdrag om de Waalse Nederlanden bij Frankrijk en de Vlaamse Nederlanden bij de Republiek te voegen. Dit verdrag werd echter niet van kracht omdat Frederik Hendrik zich terug trok uit argwaan. De gezamenlijke troepen van Frankrijk en Nederland misdroegen zich zo, dat de publieke opinie in sommige van de Zuidelijke Nederlanden zich tegen de Republiek keerde. Het beleg van Leuven mislukte. Opnieuw vonden in 1636 vredesonderhandelingen plaats, maar opnieuw zonder resultaat.

In 1637 werd het leger van Frederik Hendrik verslagen bij Hulst, waarna hij Breda belegerde. Don Ferdinand begon een campagne in Limburg en veroverde op 7 augustus 1637 Venlo en op 4 september Roermond. Ook heroverde hij enkele steden op de Fransen. Hij kon echter niet voorkomen dat Breda werd ingenomen door Frederik Hendrik. Op 20 juni 1638 probeerde een leger onder leiding van Willem van Nassau de stad Antwerpen te veroveren: het leger werd echter door de Spanjaarden verpletterend verslagen.

De Spanjaarden ondernamen vervolgens een tweede poging om met een armada de zeemacht van de Republiek te breken. Deze tweede armada werd echter door Maarten Harpertsz. Tromp verslagen in de Slag bij Duins. In 1640 werd Hulst alsnog veroverd. Hendrik Casimir I sneuvelde echter bij de slag. Hij werd door zijn broer Willem Frederik van Nassau opgevolgd als stadhouder. Ook op een ander front leed Spanje een gevoelige nederlaag: Portugal werd onafhankelijk.

Don Ferdinand werd in 1641 vervangen door Francisco de Melo als landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. In datzelfde jaar nam Frederik Hendrik de plaats Gennep in. Francisco de Melo richtte zich aanvankelijk op de strijd tegen de Franse troepen. In 1642 maakte hij grote delen van de Franse gebiedswinsten ongedaan en hij behaalde grote overwinningen. De Republiek vocht in dat jaar nauwelijks, maar een aanbod tot onderhandelingen over vrede werden door Frederik Hendrik afgewezen. Na zijn aanvankelijke successen tegen de Fransen, werd Francisco de Melo op 16 mei 1643 echter vernietigend verslagen bij Rocroi: voor hem het begin van het einde van zijn loopbaan. Op 20 september 1644 werd hij opgevolgd door Manuel de Castel Rodrigo. Inmiddels hadden de Fransen Grevelingen (in het huidige Frans Vlaanderen) veroverd op de Spanjaarden en had Frederik Hendrik Sas van Gent veroverd.

Door de opeenvolgende nederlagen en de interne spanningen, nam de kracht van het Spaanse leger snel af. In 1645 veroverden de Fransen enkele steden en wist Frederik Hendrik het Vlaamse Hulst. In 1646 sloeg Frederik Hendrik opnieuw het beleg op rondom Antwerpen: de Franssen konden daardoor enkele steden in het zuiden veroveren, waaronder Duinkerken en Kortrijk. Het beleg van Antwerpen werd de laatste veldslag voor Frederik Hendrik: in 1647 kwam hij te overlijden. Hij werd opgevolgd door stadhouder Willem II. De landvoogd van de zuidelijke Nederlanden werd aartshertog Leopold van Oostenrijk.

Vrede van Münster bewerken

De Franse inmenging in de oorlog had het tij definitief in het voordeel van de Republiek beslist. Inmiddels was het oorlog in grote delen van Europe, de Dertigjarige Oorlog. In 1641 begonnen vredesonderhandelingen tussen de strijdende partijen in deze oorlog. Afgesproken werd dat in Münster en Osnabrück onderhandeld zou worden. Hoewel de Republiek niet meevocht in de Dertigjarige Oorlog, werd besloten de Republiek toch uit te nodigen bij de vredesonderhandelingen. Door de oorlog tegen Spanje was de Republiek teveel een partij geworden. Via Frankrijk ontving de Republiek een uitnodiging.

Hoewel er rond die tijd enorme militaire successen werden geboekt, was er binnen de Republiek steeds meer sprake van een vredesstemming. De langdurige oorlog kostte veel geld en mensenlevens. Alleen de provincies Zeeland en Utrecht, en de stad Leiden, bleven tot het einde toe voorstander van de oorlog.

De Republiek slaagde erin als volwaardige staat aan de onderhandelingen mee te mogen doen: zelfs Spanje stemde hiermee in. In januari 1646 kwamen 8 vertegenwoordigers van de Staten aan in Münster om te onderhandelen met de Spanjaarden over vrede. De onderhandelingen zouden plaatsvinden in het Huis van de Kramersgilde, tegenwoordig het Haus der Niederlande genoemd. De Spaanse onderhandelaars hadden uitgebreide volmachten meegekregen van koning Filips IV, die al jaren vrede zocht. Tijdens de onderhandelingen werden de Republiek en Spanje het snel eens: de tekst van het Twaalfjarig bestand werd als uitgangspunt genomen en de Republiek werd door Spanje als soevereine staat erkend. De vrede leek snel nabij. Frankrijk gooide echter roet in het eten door steeds met nieuwe eisen te komen. De Staten besloten hierop buiten Frankrijk om vrede te sluiten met Spanje. Op 30 januari 1648 werd de vredestekst vastgesteld. Deze werd ter ondertekening naar Den Haag en Madrid gestuurd. Op 15 mei werd de vrede definitief getekend.

Latere visie op de Tachtigjarige Oorlog bewerken

Recente historici spreken wel van De Opstand of De Nederlandse Opstand in plaats van over de Tachtigjarige Oorlog. Hierbij wordt vaak vooral de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog bedoeld, toen de Republiek nog niet bestond. In een recente studie spreekt onder meer Arie van Deursen over De Opstand van 1572-1584. Door allerlei geschiedkundigen is de Opstand verschillend beoordeeld. De discussie over de opstand tegen Spanje gaat tot op de dag van vandaag voort.