Event-related potential: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k sp |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1:
'''Event-related-potential''''s, of kortweg '''ERP''''s, zijn de electrofysiologische reacties van de [[hersenen]] op gebeurtenissen (’events’) in de omgeving. Deze gebeurtenissen kunnen eenvoudige zintuiglijke prikkels zijn, zoals tonen, lichtflitsen of elektrische stimulatie van de huid. Echter, ook motorische gebeurtenissen zoals het indrukken van een knop kunnen
== Meting ==
van een computer op te tellen en te middelen. Deze segmenten noemt men ook wel trials. De vuistregel hierbij is dat de verhouding tussen ERP-componenten en achtergrondruis (d.w.z. de spontane fluctuaties in het EEG) verbetert met de factor √N (N= is het aantal trials). ERPs worden bij mensen doorgaans gemeten door middel van meerdere
== Overzicht van componenten ==
=== Vroege componenten ===
Deze blijken vooral gevoelig te zijn voor puur fysische kenmerken van de aangeboden sensorische prikkels, zoals intensiteit, modaliteit (bijvoorbeeld visueel/auditief) en duur van aanbieding. De zeer vroege componenten (latentie korter dan 30 msec) hoeven niet altijd uit de de [[cortex]] voort te komen, maar ontstaan in de [[afferente zenuwbanen]], of zenuwkernen die zich in de [[hersenstam]] bevinden. Een voorbeeld hiervan zijn de auditieve [[hersenstampotentialen]] (in het Engels: ''brain stem potentials''; zie figuur hieronder). Deze componenten zijn vooral voor de neuroloog van belang, omdat zij informatie verschaffen over mogelijke pathologie van de afferente zenuwbanen, of subcorticale structuren zoals de [[thalamus]] en [[colliculi inferiores]].
[[Image:Brainstem.PNG|thumb|300px|De audititieve sensorische evoked potentials (bewerking van Picton et al., 1974). Tijdsas is logaritmisch. Componenten I--VI (hersenstampotentialen) ontstaan in diverse stations van de afferente auditieve zenuwbanen, die lopen van van de [[cochlea]] naar het thalamus. De latere componenten zijn eveneens afhankelijk van de fysische kenmerken van auditieve prikkels, maar ontstaan in hoger stations zoals [[thalamus]] (No, Po, Na, Pa, Nb) en de auditieve gebieden in de [[cortex]] (P1, N1, P2, N2)]]
[[Image:Erp1.png|thumb|330px|Schematische afbeelding van enkele late ERP-componenten (P2, N2, P3) in een passieve (rood) en actieve (zwart) conditie.]]
Vroege componenten die in de
===Late componenten===
Late componenten (zoals N2 en P3 of [[P300]], zie ook figuur hieronder) blijken minder van de fysische kenmerken van de aangeboden prikkels, maar in sterkere mate van de instructies van de cognitieve taak af te hangen. Doorgaans zijn deze componenten het duidelijkst waarneembaar in condities waarbij proefpersoon iets met de stimulus moet ‘doen’; hij moet bijvoorbeeld zeggen of het aangeboden plaatje of woord eerder was aangeboden, betrekking had op een dier of mens, of een werkwoord of zelfstandig naamwoord is.
=== Motorische componenten ===
Naast sensorische componten bestaan er ook motorische (of: aan beweging gerelateerde) ERP-componenten. [[Image:Erp3.png|right|320 px|right|thumb|Schematische afbeelding van MRP componenten. N1= readiness potential (ook Bereitschaftspotential genoemd), P1= premotor positivity, N2= motor potential, P2= reafferent potential]]Deze worden ook wel MRP ([[motor-related potentials]]) genoemd. Zij weerspiegelen activiteit in de motorische gebieden van de hersenen (de primaire motorische cortex en het meer naar voren gelegen premotore gebied). Deze activiteit is geassocieerd met voorbereiding en uitvoer van een motorische handeling zoals bijvoorbeeld het indrukken van een knop. Deze componenten worden gemeten door het moment van handeling als referentiepunt te nemen voor het middelen van EEG-segmenten. Men spreekt hier ook wel van ''
== Identificatie van ERP-componenten ==
De identificatie of definitie van diverse componenten blijft een punt van discussie. Het meest toegepast zijn de twee hierboven genoemde fysische criteria, namelijk ''polariteit'' (positief of negatief), en moment van optreden (waarbij men van volgorde of ''latentie-tijd'' kan uitgaan). Bijvoorbeeld: component P1 (of P100) is de eerste vroege positieve component, die gemiddeld in de buurt van 100 msec na de prikkel optreedt. P3 (of P300) is de derde positieve component, die gemiddeld na 300 msec optreedt. Het derde criterium is de ''schedel-topografie''.
[[Afbeelding:Topografie.PNG|300px|right|thumb|Voorbeeld van een topografische kaart van een ERP component. De lijnen op het hoofd verbinden punten op de schedel die eenzelfde voltage hebben. Hier getoond is een positieve component (P3) die frontaal maximaal is]]Vroege componenten pieken duidelijk boven primaire schorsgebieden, terwijl late componenten een meer diffuse verdeling over de schedel vertonen. Dit komt omdat zij of een afspiegeling zijn van meerdere gebieden in de hersenen, of van grotere gebieden die minder scherp gelokaliseerd zijn dan bij vroege componenten het geval is. Een vierde criterium dat vooral bij de late componenten wordt toegepast, betreft de ''functionele kenmerken'', dat wil zeggen de gevoeligheid voor specifieke aspecten van de cognitieve taak. Zo blijkt de P3(00) het duidelijkst waarneembaar in zogenaamde oddball-taken. Dit zijn taken waarbij men moet reageren op
== Bronschattingen ==
== Korte catalogus van componenten ==
|