Begijnhof Ten Wijngaerde: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting Label: bewerking met nieuwe wikitekstmodus |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 15:
|[[Bestand:00 Bruges JPG5.jpg|thumb|260px]]
|}
Het '''Prinselijk Begijnhof Ten Wijngaerde''' is het enige nog bewaarde [[begijnhof]] in de stad [[Brugge (hoofdbetekenis)|Brugge]]. Er zijn geen begijnen meer, maar
[[Bestand:Brugge evening.jpg|thumb|De 18e-eeuwse toegangspoort en de Wijngaardbrug]]
==Geschiedenis==
===
Al voor 1240 kwam een gemeenschap van vrome vrouwen zich vestigen op het domein 'de Wi(j)ngaard', in het zuiden van de stad. Deze benaming verwees waarschijnlijk naar laaggelegen grasland. Het begijnhof werd rond 1244 gesticht door [[gravin van Vlaanderen]] [[Margaretha II van Constantinopel]]. In 1245 werd het als zelfstandige parochie erkend. In 1299 kwam het onder het rechtstreekse gezag van koning [[Filips IV van Frankrijk|Filips de Schone]] en kreeg de titel van "Prinselijk Begijnhof". De daaropvolgende graven van Vlaanderen en [[Bourgondische hertogen|hertogen van Bourgondië]] hielden aan dit toegekende privilege, dat ze beschouwden als door hen te zijn
De eerste begijnen waren, zoals elders, meisjes van bescheiden komaf, die als broodwinning activiteiten
De Brugse begijnen kregen de steun van de predikheren die zich vanaf
===
Vanaf het jaar 1300 werd het begijnhof bestuurd door een definitieve regel, tot stand gekomen op basis van verschillende opeenvolgende voorlopige regels. Een periode van vervolging (1311-1318) maakte het de begijnen moeilijk. Veel van de 'wilde' begijnhoven werden beschuldigd van ketterijen. Er kwam een [[Bul (document)|bul]] aan te pas in 1318 vanwege [[paus Johannes XXII]] die verklaarde dat de georganiseerde
De gemeenschap kende vervolgens een periode van welstand. Ze werd verder ondersteund door de graven van Vlaanderen en door de hertogen van Bourgondië. De parochiekerk werd bediend door een pastoor en zeven kapelaans. In een infirmerie of
===
Zoals alle kloosters, had het begijnhof het lastig tijdens de jaren van de calvinistische republiek (1578-1584). Ze werden niet, zoals andere kloosterorden, tot vluchten gedwongen, maar moesten wel de aantasting van hun eigendom ondergaan. Zo werd de kerk gebruikt als schuilplaats voor mensen die het platteland
===
Ondersteund door de kerkelijke overheid, onder meer door de aartsbisschop van Mechelen Jan Hauchunis, gingen de begijnen een nieuwe bloeiperiode tegemoet. In Brugge richtten
===
De afschaffing van kloosters die door [[keizer Jozef II]] werd gedecreteerd, trof de Brugse begijnen niet. Ze stelden zelfs, zonder tegenkanting van de overheid, sommige van hun huizen ter beschikking van uit hun afgeschafte klooster verdreven vrouwelijke religieuzen.
In 1796 na de installatie van de [[Eerste Franse Republiek|Franse Republiek]] en zijn wetgeving, werd het Begijnhof eigendom van de overheid. De begijnen hadden de keuze tussen een volledige onteigening en uitdrijving, of een opname van de eigendom in de door de gemeente bestuurde 'burgerlijke godshuizen' met behoud van de kloostergemeenschap als dienstverleensters aan de in het beluik georganiseerde bejaardenzorg. Ze kozen voor de tweede mogelijkheid.
===
Zowel de hele Franse periode, als de tijd van het [[Verenigd Koninkrijk der Nederlanden]] en de eerste jaren van het koninkrijk België waren ongunstig. De begijnen mochten het begijnhof blijven bewonen, maar er was geen sprake van, ook niet
===
In de twintigste eeuw was de gemeenschap geslonken tot enkele begijnen op leeftijd. Ze hadden als grootjuffrouw Geneviève de Limon Triest (1874-1971), lid van een adellijke Gentse familie en dochter van jonkheer [[Alfred de Limon Triest]]. Samen met de pastoor van de Begijnhofkerk, kanunnik [[Rodolphe Hoornaert]], en met dom [[Gaspar Lefébvre]] o.s.b. werkte ze aan de oprichting van een meer aan de tijd aangepaste kloostergemeenschap, die opnieuw aantrekkelijk kon zijn voor jonge meisjes. Het werd de congregatie van ''Dochters van de Kerk'', waarvan zij zelf de eerste priorin werd. Opgericht in 1927 had de congregatie de dubbele doelstelling van een monastiek leven en van activiteiten
In 1974 werd de eigendom van het hele beluik, dat nog steeds aan het [[OCMW]] toebehoorde, overgedragen aan de stad Brugge. Deze operatie had vooral tot doel een steviger basis te bieden ten aanzien van de aanzienlijke restauratiewerken die in het vooruitzicht kwamen en die in de volgende decennia werden uitgevoerd.
De gebouwen werden in 1998 gewaardeerd door hun opname, samen met andere begijnhoven, op de [[Werelderfgoedlijst]] van de [[UNESCO]].
===
De problemen van vergrijzing van de kloostergemeenschap deden zich opnieuw gevoelen en stelden vraagtekens over de toekomst van de congregatie.
== Beluik ==
Het complex omvat de Begijnhofkerk en een dertigtal witgeschilderde huizen, waarvan de meeste dateren uit de late [[16e eeuw|16e]], [[17e eeuw|17e]] en [[18e eeuw]]. Deze huizen zijn praktisch allemaal rond
De toegangspoort is gebouwd in [[1776]] door meester-metselaar [[Hendrik Bultynck]]. Dit jaartal staat boven de poort vermeld. Het eerste [[begijnhuisje]] naast de toegang is als museum ingericht en er zijn onder andere schilderijen, 17e-eeuws en 18e-eeuws meubilair en kantwerk te bezichtigen. Een tweede poort verleent toegang via de [[Sasbrug (Brugge)|Sasbrug]] aan het Sashuis. {{Clearleft}} {{Panorama|Panorama beginenhof.jpg|600px|<center> De buitenzijde van het begijnhof bij valavond, met op de voorgrond het Wijngaardplein met zijn zwanen en op de verre achtergrond het [[Minnewaterpark]].</center>}}
==Begijnhofkerk==
De Begijnhofkerk bevindt zich aan de oostzijde van het Begijnhof, en is toegewijd aan de heilige [[Elisabeth van Hongarije]]. Het oudste, vroeggotische kerkgebouw op die plaats gaat terug tot 1245, wanneer gravin Margaretha van Constantinopel de in onbruik geraakte kapel van de burggraaf op de Burg op verzoek van bisschop [[Walter van Marvis]]
In januari 1584, tijdens het calvinistisch bestuur in Brugge,
<gallery heights="180" widths="180">
Regel 76 ⟶ 78:
==Literatuur==
* Hector HOORNAERT & C. CALlEWAERT, ''Les plus anciens documents des archives du béguinage de Bruges'', in: Handelingen van het Genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1904.
* Hector HOORNAERT, ''Ce que c'est qu'un béguinage...'', Brugge,
* Rodolphe HOORNAERT, ''La plus ancienne Règle du Béguinage de Bruges'', in: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis,te Brugge, 1929.
* Rodolphe HOORNAERT, ''Le Béguinage de Bruges, son histoire, sa règle, sa vie'', Brugge, Desclée de Brouwer, 1930.
|