Begijnhof Ten Wijngaerde: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Label: bewerking met nieuwe wikitekstmodus
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 15:
|[[Bestand:00 Bruges JPG5.jpg|thumb|260px]]
|}
Het '''Prinselijk Begijnhof Ten Wijngaerde''' is het enige nog bewaarde [[begijnhof]] in de stad [[Brugge (hoofdbetekenis)|Brugge]]. Er zijn geen begijnen meer, maar sindsin [[1927]] woont er een kloostergemeenschap van [[benedictinessen]], gesticht door kanunnik [[Rodolphe Hoornaert]]. In dat jaar werden de huizen aan de westzijde ook omgevormd en uitgebouwd tot het ''Monasterium De Wijngaard'', ten behoeve van een priorijkloostergemeenschap van benedictijnse[[benedictinessen]], parochiezustersgesticht door kanunnik [[Rodolphe Hoornaert]].
[[Bestand:Brugge evening.jpg|thumb|De 18e-eeuwse toegangspoort en de Wijngaardbrug]]
 
==Geschiedenis==
===13e Dertiende eeuw ===
Al voor 1240 kwam een gemeenschap van vrome vrouwen zich vestigen op het domein 'de Wi(j)ngaard', in het zuiden van de stad. Deze benaming verwees waarschijnlijk naar laaggelegen grasland. Het begijnhof werd rond 1244 gesticht door [[gravin van Vlaanderen]] [[Margaretha II van Constantinopel]]. In 1245 werd het als zelfstandige parochie erkend. In 1299 kwam het onder het rechtstreekse gezag van koning [[Filips IV van Frankrijk|Filips de Schone]] en kreeg de titel van "Prinselijk Begijnhof". De daaropvolgende graven van Vlaanderen en [[Bourgondische hertogen|hertogen van Bourgondië]] hielden aan dit toegekende privilege, dat ze beschouwden als door hen te zijn overgenomenverdergezet.
De eerste begijnen waren, zoals elders, meisjes van bescheiden komaf, die als broodwinning activiteiten enin de lakenindustrie beoefenden. Voor het behandelen van het laken was veel water nodig, zodat ze zich dicht bij een waterloop vestigden.
 
De Brugse begijnen kregen de steun van de predikheren die zich vanaf 14351235 in Brugge vestigden en die actief waren om het begijnhof tot afzonderlijke parochie te doen erkennen, wat meteen de mogelijkheid van inkomsten betekendemet zich meebracht.
 
===14e Veertiende -15e Vijftiende eeuw ===
Vanaf het jaar 1300 werd het begijnhof bestuurd door een definitieve regel, tot stand gekomen op basis van verschillende opeenvolgende voorlopige regels. Een periode van vervolging (1311-1318) maakte het de begijnen moeilijk. Veel van de 'wilde' begijnhoven werden beschuldigd van ketterijen. Er kwam een [[Bul (document)|bul]] aan te pas in 1318 vanwege [[paus Johannes XXII]] die verklaarde dat de georganiseerde institutieinstituten van orthodoxe begijnen niet door de veroordelingen getroffen werdwerden.
 
De gemeenschap kende vervolgens een periode van welstand. Ze werd verder ondersteund door de graven van Vlaanderen en door de hertogen van Bourgondië. De parochiekerk werd bediend door een pastoor en zeven kapelaans. In een infirmerie of ziekenhuisbodenziekenhuis boden de begijnen zorgen aan zieke medeburgers.
 
===16e Zestiende eeuw ===
Zoals alle kloosters, had het begijnhof het lastig tijdens de jaren van de calvinistische republiek (1578-1584). Ze werden niet, zoals andere kloosterorden, tot vluchten gedwongen, maar moesten wel de aantasting van hun eigendom ondergaan. Zo werd de kerk gebruikt als schuilplaats voor mensen die het platteland ontvluchten;ontvluchtten en er werden ook allerhande grondstoffen (hooi, strooi, landbouwopbrengsten) gestockeerd. Er ontstond op 9 januari 1584 brand en de kerk werd in grote mate verwoest. Vanaf 1587 kon ze echter al weer in gebruik genomen worden en tijdens de volgende decennia volledig hersteld worden.
 
===17e Zeventiende eeuw ===
Ondersteund door de kerkelijke overheid, onder meer door de aartsbisschop van Mechelen Jan Hauchunis, gingen de begijnen een nieuwe bloeiperiode tegemoet. In Brugge richtten de begijnenze zich volledig op het contemplatieve leven. Dat had als gevolg dat het meer en meer meisjes waren uit gegoede families die intraden en die over eigen bestaansmiddelen beschikten. Het begijnhof kreeg dan ook aristocratische allures. De woningen rondom het binnenplein werden grondig hersteld of nieuw gebouwd. De gemeenschap kwam ook in het bezit van heel wat eigendommen.
 
===18e Achttiende eeuw ===
De afschaffing van kloosters die door [[keizer Jozef II]] werd gedecreteerd, trof de Brugse begijnen niet. Ze stelden zelfs, zonder tegenkanting van de overheid, sommige van hun huizen ter beschikking van uit hun afgeschafte klooster verdreven vrouwelijke religieuzen.
In 1796 na de installatie van de [[Eerste Franse Republiek|Franse Republiek]] en zijn wetgeving, werd het Begijnhof eigendom van de overheid. De begijnen hadden de keuze tussen een volledige onteigening en uitdrijving, of een opname van de eigendom in de door de gemeente bestuurde 'burgerlijke godshuizen' met behoud van de kloostergemeenschap als dienstverleensters aan de in het beluik georganiseerde bejaardenzorg. Ze kozen voor de tweede mogelijkheid.
 
===19e Negentiende eeuw ===
Zowel de hele Franse periode, als de tijd van het [[Verenigd Koninkrijk der Nederlanden]] en de eerste jaren van het koninkrijk België waren ongunstig. De begijnen mochten het begijnhof blijven bewonen, maar er was geen sprake van, ook niet tottoen er katholieken zowel het land als de stad bestuurden, om de eigendom vanopnieuw aan de begijnen over te herstellendragen. Ze bleven met minimale inkomsten en een slinkend aantal kloosterlingen, de eestgeest van een begijnenhof hoog houden.
 
===20e Twintigste eeuw ===
In de twintigste eeuw was de gemeenschap geslonken tot enkele begijnen op leeftijd. Ze hadden als grootjuffrouw Geneviève de Limon Triest (1874-1971), lid van een adellijke Gentse familie en dochter van jonkheer [[Alfred de Limon Triest]]. Samen met de pastoor van de Begijnhofkerk, kanunnik [[Rodolphe Hoornaert]], en met dom [[Gaspar Lefébvre]] o.s.b. werkte ze aan de oprichting van een meer aan de tijd aangepaste kloostergemeenschap, die opnieuw aantrekkelijk kon zijn voor jonge meisjes. Het werd de congregatie van ''Dochters van de Kerk'', waarvan zij zelf de eerste priorin werd. Opgericht in 1927 had de congregatie de dubbele doelstelling van een monastiek leven en van activiteiten in de bevordering vandie de kerkelijke liturgie. Grootjuffrow Triest werd de eerste priorin van de nieuwe stichtingbevorderden. Een aantal huizen werden verbouwd tot klooster, met er aan toegevoegd ruimten die konden worden verhuurd voor geestelijke afzonderingen en vergaderingen. De talrijke huizen van het beluik die kwamen leeg te staan, werden, na restauratie, verhuurd aan alleenstaande dames.
 
In 1974 werd de eigendom van het hele beluik, dat nog steeds aan het [[OCMW]] toebehoorde, overgedragen aan de stad Brugge. Deze operatie had vooral tot doel een steviger basis te bieden ten aanzien van de aanzienlijke restauratiewerken die in het vooruitzicht kwamen en die in de volgende decennia werden uitgevoerd.
 
De gebouwen werden in 1998 gewaardeerd door hun opname, samen met andere begijnhoven, op de [[Werelderfgoedlijst]] van de [[UNESCO]].
 
===21e Eenentwintigste eeuw ===
De problemen van vergrijzing van de kloostergemeenschap deden zich opnieuw gevoelen en stelden vraagtekens over de toekomst van de congregatie.
 
== Beluik ==
Het complex omvat de Begijnhofkerk en een dertigtal witgeschilderde huizen, waarvan de meeste dateren uit de late [[16e eeuw|16e]], [[17e eeuw|17e]] en [[18e eeuw]]. Deze huizen zijn praktisch allemaal rond eenhet grote centraalcentrale hof gebouwd. De voornaamste toegang met poort is te bereiken via de driebogige stenen brug, de Wijngaardbrug. In een nis is het beeld te zien van de heilige [[Elisabeth van Thüringen|Elisabeth van Hongarije]], patrones van vele begijnhoven en ook van het Brugse begijnhof. De Wijngaard is tevens aan de [[Alexius van Edessa|Heilige Alexius]] gewijd.

De toegangspoort is gebouwd in [[1776]] door meester-metselaar [[Hendrik Bultynck]]. Dit jaartal staat boven de poort vermeld. Het eerste [[begijnhuisje]] naast de toegang is als museum ingericht en er zijn onder andere schilderijen, 17e-eeuws en 18e-eeuws meubilair en kantwerk te bezichtigen. Een tweede poort verleent toegang via de [[Sasbrug (Brugge)|Sasbrug]] aan het Sashuis. {{Clearleft}}
{{Panorama|Panorama beginenhof.jpg|600px|<center> De buitenzijde van het begijnhof bij valavond, met op de voorgrond het Wijngaardplein met zijn zwanen en op de verre achtergrond het [[Minnewaterpark]].</center>}}
 
==Begijnhofkerk==
De Begijnhofkerk bevindt zich aan de oostzijde van het Begijnhof, en is toegewijd aan de heilige [[Elisabeth van Hongarije]]. Het oudste, vroeggotische kerkgebouw op die plaats gaat terug tot 1245, wanneer gravin Margaretha van Constantinopel de in onbruik geraakte kapel van de burggraaf op de Burg op verzoek van bisschop [[Walter van Marvis]] laatliet overbrengen naar het kort voordien gestichte Begijnhof Ten Wijngaerde. Die overbrenging moet vrij letterlijk geïnterpreteerd worden: behalve de inboedel (meubilair, boeken, liturgische objecten en ornamenten) zijnwerden blijkbaar ook de bouwmaterialen in de mate van het mogelijke opnieuw gebruikt.
 
In januari 1584, tijdens het calvinistisch bestuur in Brugge, wordtwerd het gebouw - dat op dat ogenblik tot opslagplaats voor graan en stro dientdiende - door brand vernieldgeteisterd. NietHet ontsnapte aan volledige compleetvernieling, zodat het vanaf 1587 weer kon worden in gebruik genomen. Complete restauratie nam een paar decennia in beslag en in 1604-1609 was die voltooid. Het interieur, dat in de loop van de 17de en 18de eeuw met kunstwerken verrijkt werd, vertoont een sober barok karakter. Het 18de-eeuwse orgel is gebouwd door [[Berger (orgelbouwers)|Andries-Jacob Berger]]. In 1990-1991 ondergaatonderging de kerk een grondige restauratie.
 
<gallery heights="180" widths="180">
Regel 76 ⟶ 78:
==Literatuur==
* Hector HOORNAERT & C. CALlEWAERT, ''Les plus anciens documents des archives du béguinage de Bruges'', in: Handelingen van het Genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1904.
* Hector HOORNAERT, ''Ce que c'est qu'un béguinage...'', Brugge, [[Desclée de Brouwer]], 1921.
* Rodolphe HOORNAERT, ''La plus ancienne Règle du Béguinage de Bruges'', in: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis,te Brugge, 1929.
* Rodolphe HOORNAERT, ''Le Béguinage de Bruges, son histoire, sa règle, sa vie'', Brugge, Desclée de Brouwer, 1930.