Burgerlijk Wetboek (Nederland): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wijzigingen door 213.93.207.222 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Torvalu4
Edoderoobot (overleg | bijdragen)
k https://onzetaal.nl/taaladvies/een-van-beiden/, replaced: één van de → een van de, Eén van de → Een van de met AWB
Regel 8:
 
===De Commissie van Twaalf===
Deze situatie bleef bestaan tot aan de oprichting van de [[Bataafse Republiek]]. In deze [[eenheidsstaat]] was geen ruimte voor de rechtspluriformiteit die in de oude Republiek bestond. Er moesten een nieuw burgerlijk wetboek en een nieuw [[Wetboek van Strafrecht (Nederland)|wetboek van strafrecht]] worden samengesteld, alsmede wetboeken van [[procesrecht]]. Een "Commissie van Twaalf", bestaande uit afgevaardigden uit alle gewesten, zou dit gaan realiseren. De twaalf leden gingen in drie [[commissie]]s uiteen, die elk aan ééneen van de drie te ontwikkelen wetboeken gingen werken.
 
De commissie die zich op het burgerlijk recht richtte stond onder leiding van [[Hendrik Constantijn Cras]]. Hij streefde naar een wetboek dat zo veel mogelijk zou voorkomen dat de beslissing in geschillen afhankelijk was van willekeur van rechters. De wetten zelf moesten de uitspraak in alle geschillen bepalen. Als bronnen gebruikte Cras in de eerste plaats het [[natuurrecht]] van de [[Stoa]], waarbij hij zich liet inspireren door de geschriften van [[Marcus Tullius Cicero|Cicero]]. Daarnaast gebruikte hij het [[Ius commune|gemene recht]], het [[Rooms-Hollands recht|Rooms-Hollandse recht]] en het Nederlandse gewoonterecht. Ook nam hij de ''Inleydinge tot de Hollantsche rechtsgeleertheit'' van [[Hugo de Groot (rechtsgeleerde)|Hugo de Groot]] ter harte.
Regel 19:
Toen Lodewijk aantrad gold nog steeds het oude recht, want de Commissie van Twaalf had nog geen nieuwe codificatie afgeleverd. Zijn broer Napoleon eiste dat Lodewijk de [[Code Napoléon]] in zou voeren. Lodewijk echter probeerde de eis van Napoleon aan te passen aan de Nederlandse omstandigheden. Tegen de wil van Napoleon stelde Lodewijk een commissie samen die de Code Napoléon zou aanpassen. In 1809 trad het aldus ontstane ''Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland'' in werking. Dit wetboek kreeg exclusieve werking. Het inheemse recht en het Romeinse recht werden afgeschaft. Al twee jaar later, in 1811, werd het Wetboek Napoleon vervangen door de Franse Code civil. Kort daarvoor, in 1810, was Lodewijk afgetreden toen hij merkte dat het niet langer mogelijk was om een koers te varen die min of meer onafhankelijk was van die van Napoleon. Het land werd vervolgens ingelijfd bij Frankrijk, en Napoleon voerde zijn eigen, ongewijzigde, ''Code civil'' (toen onder de naam Code Napoléon) in.
 
===Het Burgerlijk Wetboek (1838)===
 
De voordelen van een gecentraliseerde administratie en van een voorspelbaar functionerende rechterlijke macht sprongen velen in het oog. Toen in 1813 de soevereiniteit hersteld werd, was terugkeer naar de oude situatie van gewestelijke soevereiniteit geen optie meer. De unitaristische staatsopvatting bleef gehandhaafd en daarom ook de idee van een nationale codificatie.<ref>E. Florijn, ''Ontstaan en ontwikkeling van het nieuwe Burgerlijk Wetboek'' (diss. Maastricht), Universitaire Pers Maastricht, p. 12.</ref> De in Duitsland zeer invloedrijke opvatting van [[Friedrich Carl von Savigny]], kort gezegd dat codificatie onwenselijk is, vond in Nederland geen vruchtbare grond.<ref>E. Florijn, ''a.w.'', p. 12.</ref>
 
[[Willem I der Nederlanden|Koning Willem I]] (toen nog Souvereine Vorst) meende – net als een stroming onder juristen – dat er opnieuw moest worden gewerkt aan een eigen, Nederlandse codificatie, gebaseerd op [[Rooms-Hollands recht]].<ref>A. Pitlo en H.J.N. Boskamp, ''Het systeem van het Nederlandse privaatrecht'', Groningen: H.D. Tjeenk Willink 1972, p. 43-44.</ref> In de Grondwet van 1814 was een codificatieartikel opgenomen.<ref>Art. 100 Grondwet 1814: Er zal worden ingevoerd een algemeen Wetboek van burgerlijk regt, lijfstraffelijk regt, van den koophandel, en van de zamenstelling der regterlijke magt en de manier van procederen.</ref> Tot de realisatie daarvan zou de Franse ''Code civil'' van kracht blijven. De wens van Willem I stuitte op bedenkingen. Men vroeg zich af of het wel mogelijk was om een eensluidend Nederlands recht samen te stellen, omdat dit vaderlandse recht als een onsamenhangend corpus van burgeronvriendelijk recht werd gezien.<ref>E. Florijn, ''a.w.'', p. 27.</ref>
 
De commissie die Willem I in het leven had geroepen ter samenstelling van de nieuwe wetboeken,<ref>„Bij Soeverein besluit d.d. 18 april 1814, nr. 6 werd een commissie benoemd, om de nationale wetgeving te ontwerpen, bestaande uit de heren J.M. Kemper, buitengewoon Staatsraad (Hoogleraar in de rechten te Leiden) A.W. Philipse (advocaat-generaal bij het hooggerechtshof) A. van Gennep, A.L. Farjon, C. Bijleveld (presidenten bij het hooggerechtshof) B.P. van Wesele Scholten, F.H. Moorrees, H. van der Burgh, D. Westenbergh (raden in het hooggerechtshof) en J. Walraven (advocaat te Amsterdam).” (Bron: [http://www.nationaalarchief.nl/webviews/page.webview?eadid=NL-HaNA_2.09.01&pageid=N1D16E Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie]{{dode link|datum=september 2017 |bot=InternetArchiveBot }}.</ref> raakte in conflict. De voorzitter van de codificatiecommissie, de Leidse hoogleraar Joan Melchior Kemper, werd het niet eens met de subcommissie die over het burgerlijk recht ging, waarvan Kemper zelf overigens geen deel uitmaakte.<ref>P. Scholten, ''Mr. C. Asser's Handleiding tot de beoefening van het burgerlijk recht.'' ''Algemeen deel'', Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1974 (oorspr. 1931), p. 175.</ref> Deze subcommissie had een herziening van het ''Wetboek Napoléon, ingerigt voor het Koningrijk Holland'' tot stand willen brengen. Kemper wilde een codificatie van het Rooms-Hollandse Recht en maakte zelf een schets. In december 1814 onderwierp Kemper het conflict aan Willem I, die hem gelijk gaf: de schets van Kemper zou de basis voor het nieuwe wetboek moeten vormen.<ref>A. Pitlo en H.J.N. Boskamp, a.w., p. 48 en P. Scholten, a.w., p. 175.</ref> Hieruit vloeide voort het Ontwerp 1816, dat 4.264 bepalingen kende.<ref name="P. Scholten, a.w., p. 175">P. Scholten, a.w., p. 175.</ref>
Regel 29:
Het project was verder bemoeilijkt, doordat het [[Congres van Wenen]] had bepaald dat de [[Zuidelijke Nederlanden|Zuidelijke]] en de [[Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden|Noordelijke Nederlanden]] voortaan één herenigde staat moesten zijn. Voor de codificatie betekende dit dat er in 1815 een nieuwe Grondwet moest worden vastgesteld en dat afgevaardigden uit de Zuidelijke Nederlanden betrokken moesten worden bij de totstandkoming van de nieuwe wetboeken. De juristen uit de Zuidelijke Nederlanden, onder leiding van [[Pierre Thomas Nicolaï]], een [[Luik (stad)|Luikse]] rechter, keurden het ontwerp niet goed, omdat het „te log en te zwaarwichtig” en „te leerstellig” was en de duidelijkheid van de ''Code civil'' eraan ontbrak.<ref name="P. Scholten, a.w., p. 175"/> Een nieuwe poging van Kemper, waarbij getracht werd de wensen van de Zuid-Nederlanders in het voorstel te incorporeren, werd in 1820 gepresenteerd aan de [[Tweede Kamer der Staten-Generaal|Tweede Kamer]] (het Ontwerp 1820, met 3.631 bepalingen).<ref>Pitlo en H.J.N. Boskamp, a.w., p. 49 en P. Scholten, a.w., p. 176.</ref> Hierin werden zo veel wijzigingen voorgesteld, die overeenkwamen met de wensen van de Zuid-Nederlanders, dat het neerkwam op een totale verwerping van het voorstel (in 1822 werd het voorstel afgestemd); de Code werd eigenlijk niet langer als onwenselijk gezien.<ref>A. Pitlo en H.J.N. Boskamp, a.w., p. 49 en P. Scholten, a.w., p. 176.</ref>
 
EénEen van de wensen van de Tweede Kamer ten aanzien van het Ontwerp was dat de algemene inleiding van het ontwerp zou worden vervangen door de titre préliminaire van de ''Code civil''.<ref>P. Scholten, a.w., p. 176.</ref> Deze algemene bepalingen werden uiteindelijk in een aparte wet neergelegd, de ''[[Wet algemene bepalingen|Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk]]'', die tegelijk met het Burgerlijk Wetboek van 1838 in werking trad<ref>Stb. 1830, 41 in samenhang met Stb. 1838, 12.</ref> en nog deels van kracht is.
 
Vervolgens ging de Tweede Kamer zelf over tot codificatie. Kemper was van het toneel verdwenen en de invloed van het kamerlid [[Pierre Thomas Nicolaï|Nicolaï]] die het eerste voorstel had afgestemd, was nu groot.<ref>J.H.A. Lokin, ‘Die Rezeption des Code Civil in den nördlichen Niederlanden’, in: ''Zeitschrift fur Europaisches Privatrecht'', 2004, nr. 4, pp. 932-946 ([http://rechten.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/Tijdschriften/GROM/2004/1Lokin/1Lokin.pdf vertaling]). Zie p. 10 en 11.</ref> Het resultaat – dat titel voor titel in het Staatsblad werd geplaatst – was het ‘Wetboek 1830’, dat op 1 februari 1831 in werking moest treden.<ref name="H.J.N. Boskamp, a p. 49">A. Pitlo en H.J.N. Boskamp, a.w., p. 49.</ref> Het wetboek was anders dan Willem I voor ogen had gestaan, want de invloed van de Franse ''Code civil'' was groot.<ref name="H.J.N. Boskamp, a p. 49"/> Vanwege de [[Belgische Revolutie|Belgische opstand]], die nog voor dat tijdstip plaatsvond, werd de inwerkingtreding bij Koninklijk Besluit van 5 januari 1830 voor onbepaalde tijd opgeschort.<ref>P. Scholten, a.w., p. 177.</ref>
 
De onafhankelijkheid van [[België (hoofdbetekenis)|België]] maakte het noodzakelijk dat de codificatie opnieuw herzien werd. Het Wetboek 1830 bleef daarbij wel het uitgangspunt – er werd dus niet teruggegrepen naar het door de Belgen afgekeurde „oorspronkelijke Nederlandse werk”.<ref>A. Pitlo en H.J.N. Boskamp, a.w., p. 49-50.</ref> Het trad op 1 oktober 1838 in werking (in Limburg pas op 1 januari 1842).<ref>J.H.A. Lokin, a.w., p. 12 en 13.</ref> Officieel had daarmee de restauratie die het Congres van Wenen van belang achtte plaatsgevonden: Nederland had een eigen wetboek. In de praktijk was er echter maar amper sprake van een restauratie, want het wetboek was grotendeels op de ''Code civil'' gebaseerd.
 
Het Burgerlijk Wetboek<ref>[https://books.google.nl/books?id=OU_iAAAAMAAJ&pg=PP9 Oorspronkelijke versie van het Burgerlijk Wetboek]</ref> bestond tot 1970<ref>Op 1 januari 1970 trad het huidige Boek 1 in werking (Stb. 1969, 259).</ref> uit de volgende boeken:<ref>Het gebruik van het woord "van" lijkt afkomstig te zijn van het Franse [[delend lidwoord]] (dat het Nederlands niet kent). Ook in de ''Inleidinge'' van [[Hugo de Groot (rechtsgeleerde)|Hugo de Groot]] is deze vorm al te zien.</ref>
Regel 63:
 
==Opbouw van het BW==
Het BW heeft een gelaagde structuur. Per rechtsgebied zijn eerst algemene regels opgenomen en vervolgens meer specifieke regels.
 
De indeling in boeken is als volgt:
Regel 75:
#:7A. Bijzondere overeenkomsten; vervolg
# [[Verkeersmiddelen]] en [[vervoer]]
:10. [[Boek 10 Burgerlijk Wetboek (Nederland) |Internationaal privaatrecht]]
 
Een gepland Boek 9 betreffende de rechten op voortbrengselen van de menselijke geest werd niet ingevoerd omdat deze rechten steeds meer internationaal worden geregeld. Betwijfeld wordt of het ooit nog tot invoering zal komen.
 
De gelaagde structuur is met name goed te zien in het vermogensrecht, waartoe Boek 3, 5, 6, 7, 7a en 8 behoren. Overigens kan ook Boek 4 deels tot het vermogensrecht gerekend worden. Om de gelaagdheid te verduidelijken een voorbeeld. De [[arbeidsovereenkomst (Nederland)|arbeidsovereenkomst]] heeft een eigen zeer uitgebreide wettelijke regeling in [[titel (juridisch)|titel]] 10 van Boek 7. Het is ook een overeenkomst, dus zijn, voor zover daar in titel 10 van boek 7 niet van wordt afgeweken, ook de regels met betrekking tot de [[overeenkomst (Nederland)|overeenkomst]] in het algemeen, titel 5 van Boek 6, van toepassing. De overeenkomst is een rechtshandeling. Dus heeft ook de regeling van de rechtshandeling in titel 2 van Boek 3 invloed op de arbeidsovereenkomst. Verder schept de arbeidsovereenkomst [[verbintenis]]sen, dus ook de eerste titel van Boek 6, het algemene gedeelte van het verbintenissenrecht is van toepassing.
 
Een aanduiding als "Artikel 3:92 BW" betekent: artikel 92 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
 
== Caribisch Nederland ==
De [[Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba]] heeft het toenmalige Burgerlijk Wetboek van de [[Nederlandse Antillen]] de status gegeven van Nederlandse wet voor Caribisch Nederland, onder de naam Burgerlijk Wetboek BES. Artikel 8.20 van de [[Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba]] heeft daarin vóór de invoering wijzigingen aangebracht. Voor een deel betrof dit het mogelijk maken van het [[Homohuwelijk_in_NederlandHomohuwelijk in Nederland#Caribisch_NederlandCaribisch Nederland|homohuwelijk in Caribisch Nederland]]. Voor dat deel werd bepaald dat het uiterlijk twee jaar na de transitiedatum zou ingaan. Dit is dan ook op 10 oktober 2012 gebeurd.
 
Met de ''Beschikking van de Minister van Justitie van 27 september 2010 tot plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Burgerlijk Wetboek BES, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Aanpassingsregeling BES-wetten'' is de tekst van 10 oktober 2010 van alle boeken van het Burgerlijk Wetboek BES samen in één Staatsblad geplaatst.<ref>https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-494.html</ref>