Ethica (Spinoza): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Hansmuller (overleg | bijdragen)
→‎Tweede deel: latijn vertaald
Hansmuller (overleg | bijdragen)
refenties naar stellingen uitgechreven
Regel 10:
=== Eerste deel ===
'''Pars prima - eerste deel''' (''De Deo - over God''). -
In het eerste deel ontvouwt Spinoza zijn metafysische inzichten. Spinoza bewijst dat er slechts één substantie kan bestaan, die hij "God" of "Natuur" noemt. Hiermee neemt hij afstand van het [[René Descartes|cartesiaanse]] [[dualisme]] en het [[jodendom|joodse]], [[christendom|christelijke]] en [[scholastiek]]e dogma van de [[transcendentie (religie)|transcendentie]] van [[God (monotheïsme)|God]]. Hij beschouwt dit vanuit een [[Determinisme (filosofie)|deterministisch]] perspectief, waarin hij [[teleologie]] radicaal ontkent: als de reeks van werkende oorzaken teruggevoerd kan worden tot een eerste oorzaak, die traditioneel God genoemd werd, dan is die oorzaak noodzakelijkerwijs ''zijn eigen oorzaak'' ([[causa sui]]). Deze eerste oorzaak noemt Spinoza ook de ''naturende natuur'' (natura naturans), die de ''genatuurde natuur'' (natura naturata) voortbrengt; volgens Spinoza zijn deze twee identiek. Daarmee is de basis gelegd voor zijn [[naturalisme (filosofie)|naturalisme]]. Hij bewijst zijn these door uit te gaan van de [[Anselmus van Canterbury|anselmiaanse]] godsdefinitie ''id quo maius nihil cogitari potest'', oftewel, ''datgene dan wat zich niets hogers denken laat''. Spinoza's versie is ''ens absolute infinitum, hoc est, substantiam constantem infinitis attributis, quorum unumquodque aeternam, et infinitam essentiam exprimit''<ref>1d6Spinoza Ethica Deel 1 Definitie 6</ref>, oftewel, ''een volstrekt oneindig zijnde, dat wil zeggen een substantie die uit oneindige attributen bestaat, waarvan ieder een eeuwige en oneindige essentie tot uitdrukking brengt''. Uit deze definitie volgt middelijk zijn bewijs voor het bestaan van slechts één substantie: aangenomen dat twee substanties met dezelfde attributen in werkelijkheid volledig identiek zijn en daarbij aangenomen dat er één substantie bestaat die alle attributen bezit, kan er slechts één substantie bestaan.
 
Spinoza onderscheidt van deze enige kenbare en bestaande substantie de [[attribuut (filosofie)|attributen]] ''denken'' en ''uitgebreidheid'', die beide dezelfde essentie uitdrukken. Alle ideeën zijn ''[[modus (filosofie)|modi]]'' van denken en alle objecten zijn modi van uitgebreidheid. Aangezien een adequate idee noodzakelijkerwijs met het voorgestelde object overeenkomt bestaat er een parallellie<ref name="Bennett">Bennett</ref> tussen de reeksen modi van verschillende attributen, waardoor het voor Spinoza mogelijk is te zeggen dat de verschillende attributen op verschillende wijzen ''dezelfde essentie'' van de ene substantie uitdrukken.
Regel 18:
=== Tweede deel ===
'''Pars secunda - tweede deel''' (''De Natura et Origine Mentis - over de aard en de oorsprong van de geest''). -
Hier begint Spinoza met definities van begrippen als lichaam, geest, idee, werkelijkheid. In de eerste proposities werkt Spinoza het parallellisme van denking en uitgebreidheid verder uit en werkt langzamerhand naar de definitie van de geest toe. Hij definieert de geest<ref>inSpinoza Ethica Deel 2 Stelling 2p1111</ref> als ''een deel van het oneindig verstand van God'', ofwel, een modus van het attribuut denking. Omdat, volgens het eerste deel alle attributen dezelfde essentie van de substantie uitdrukken, of, vanuit een ander perspectief belicht, ieder adequaat idee noodzakelijkerwijs met een modus van uitgebreidheid correspondeert, is ook de geest aan een modus van uitgebreidheid verbonden. Spinoza bepaalt deze modus<ref>2p13Spinoza Deel 2 Stelling 13</ref> tot het lichaam.
 
De daarna volgende uitweiding is het beroemde ''fysische intermezzo'': Spinoza voert nieuwe definities en axioma's in om de natuur van uitgebreide lichamen -enkelvoudig, samengesteld; hard, zacht, vloeibaar- te onderzoeken.
Regel 28:
=== Derde deel ===
'''Pars Tertia - derde deel''' (''De Origine et Natura Affectuum - over de oorsprong en de aard van emoties''). -
Spinoza neemt zich in dit deel voor "de menselijke handelingen en de begeerten [te] beschouwen als betrof het een vraagstuk van lijnen, vlakken of lichamen"<ref>Inleiding dl.Spinoza Ethica Deel 3, vertaling Krop</ref>. Hij ontwikkelt hier zijn [[psychologie]], met definities van handelen, lijden, gevoelen. Onze geest ''handelt'' in zoverre hij adequate ideeën heeft en ''lijdt'' of ''ondergaat'' in zoverre hij inadequate ideeën heeft.
 
Alle lichamelijke aandoeningen hebben een geestelijke pendant. Alles, dus ook de ''mens'', streeft naar voortzetting van zijn bestaan. De geest (de mens qua denking) streeft dus ook naar deze voortzetting, zowel voor zover het adequate als voor zover het inadequate ideeën heeft. De geest is zich ook van dit streven bewust. Voor zover het streven met de geest in verband staat, noemt men het ''wil''. Als het zowel met lichaam (de mens qua uitgebreidheid) en geest in verband staat, noemt men het ''aandrift''. Als de mens zich er ook van bewust is, ofwel, een idee van de aandoening van het lichaam heeft, noemt men het ''[[begeerte]]''. Dit streven vormt het wezen van de mens; deze theorie verheldert Spinoza's [[Determinisme (filosofie)|determinisme]].