Kapittel van Sint-Servaas: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wikipedia:Stemlokaal/Modificatie Amsterdamconstructies, replaced: LeuvenLeuven (hoofdbetekenis), Rooms-katholieke Kerk → Rooms-Katholieke Kerk met AWB
Regel 6:
[[Bestand:Bouw van 1682 - Maastricht - 20147417 - RCE.jpg|{{largethumb}}|[[Proosdij van Sint-Servaas]], administratief centrum van het kapittel]]
[[Bestand:Vrijthof zuidoosthoek, toeschrijving V Klotz, voor 1670.jpg|{{largethumb}}|Sint-Jacobskapel en kanunnikenhuis ''prima porta'', beide eigendom van het kapittel]]
Het [[kapittel]] van de Sint-Servaaskerk in Maastricht is waarschijnlijk ontstaan uit een kloostergemeenschap, die zich in de [[vroege middeleeuwen]] nabij de grafkerk van de [[Servaas van Maastricht|heilige Servatius]] had gevestigd. De [[Karolingisch]]e geleerden [[Alcuinus|Alcuin]] en [[Einhard]] worden beiden genoemd als [[lekenabt]]en van de Sint-Servaas[[abdij]].<ref>Van Einhard is dit zeker, van Alcuin wordt het vermoed op grond van een uitspraak in een brief van 799 aan [[Arend van Salzburg]] (''[[Monumenta Germaniae Historica]]'', Epistolae 4, p. 267 ([http://www.dmgh.de/de/fs1/object/display/bsb00000538_00275.html?sortIndex=040:010:0004:010:00:00&zoom=0.75 online tekst])).</ref> Waarschijnlijk werd het klooster in de 9e eeuw omgevormd tot een kapittel van [[seculiere kanunnik]]en. De kanunniken leefden toen nog een gemeenschappelijk leven dat in het teken stond van [[koorgebed]], gezamenlijke maaltijden (in de [[refter]]) en gedeelde slaapzalen ([[Dormitorium|dormitoria]]), maar beschikten - in tegenstelling tot [[monnik]]en - over privébezit. Aan het hoofd van het kapittel stond de [[proost (ambt)|proost]]. Over het geestelijk welzijn van de kanunniken bekommerde zich de [[Deken (Kerk)|deken]].
 
De proost woonde aanvankelijk tegenover de kerk in de [[proosdij van Sint-Servaas]]. Deze was via een overdekte houten loopbrug verbonden met het [[westwerk]] van de kerk, waardoor de proost ongezien in zijn privékapel (de Sint-Agathakapel) in het westwerk kon komen.<ref>Mekking (1982), pp. 242-243</ref> De kanunniken hadden hun eigen kapel in de ten noorden van het [[transept]] gelegen [[Dubbelkapel (Maastricht)|Dubbelkapel]] (thans [[Schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek]]), toegankelijk vanaf de [[kruisgang van de Sint-Servaasbasiliek|kruisgang van de kerk]]. In de bovenkapel bevond zich een kapel en de [[kapittelzaal]], op de begane grond de bewaarplaats van de [[kerkschat]]. In de benedenkapel werden ook enkele proosten en dekens begraven. Minstens vijf proosten werden in het [[Schip (bouwkunst)|schip]] van de kerk begraven.
Regel 12:
Door schenkingen van koningen, machthebbers en particulieren, vergaarde het kapittel al snel een aanzienlijk vermogen, dat grotendeels bestond uit onroerend goed. De opbrengst daarvan was verdeeld in [[prebende]]n, waarvan een veertigtal kanunniken werden onderhouden. Het kapittel [[Pacht|verpachtte]] de landerijen (ca. 2000 ha.) en ontving bij wijze van betaling graan, dat werd opgeslagen in een grote schuur naast het [[Bergportaal]] van de Sint-Servaaskerk ('''t Spijker''). Daarnaast bezat het kapittel diverse [[wijngaard]]en in Duitsland. Over andere stukken grond, die het kapittel niet in eigendom had, moest [[cijns]] betaald worden in de vorm van een geldbedrag en (soms) enkele [[kapoen]]en. Van de cijns werd aan de kanunniken het presentiegeld uitbetaald, een vergoeding voor hun aanwezigheid bij de koordiensten.<ref>Hackeng (2010), p. 50</ref>
 
De oudste vermelding van een schenking aan de Sint-Servaaskerk dateert uit 779. De meeste bezittingen werden vóór 1050 verworven, maar meestal valt niet meer te achterhalen hoe en wanneer deze in het bezit van het kapittel zijn gekomen. Het grondbezit van het kapittel van Sint-Servaas strekte zich uit van het huidige [[Noord-Brabant]] en het gebied rondom [[Leuven (hoofdbetekenis)|Leuven]] tot aan de [[Rijn]], de [[Moezel (rivier)|Moezel]] en de [[Ahr (rivier)|Ahr]]. Het kerngebied lag in de huidige Belgische provincie [[Limburg (Belgische provincie)|Limburg]], ten westen van Maastricht.
 
Het belangrijkste onderdeel van dit kerngebied vormden de zogenaamde [[Elf banken van Sint-Servaas]], waar het kapittel niet alleen de grond en de daaraan verbonden rechten in handen had, maar ook de rechtspraak over de inwoners. [[Vlijtingen]] was de hoofdbank van de gebieden ter linkerzijde van de Maas. Hier bezat het kapittel het kasteel Daelhof en het Blockhuis, de verblijfplaats van de [[rijproost]] (beide verdwenen). De rentmeesterswoning van de rijproost te [[Zepperen]] is wel bewaard gebleven. Eén van de banken, Tweebergen, lag deels binnen de stadsmuren van Maastricht, deels erbuiten. De naam Proosdijveld in de wijk [[Mariaberg (Maastricht)|Mariaberg]] herinnert hier nog aan.<ref>Hackeng (2006), pp. 221-229</ref>
Regel 30:
 
[[Bestand:Ph v Gulpen, kanunniken van Sint-Servaas in 1695.jpg|thumb|left|195px|Kanunniken van St-Servaas in winter- en zomerkostuum, 1695 (tekening [[Philippe van Gulpen|Ph. v. Gulpen]])]]
In de periode na de [[Reformatie]] bestond het kapittel van Sint-Servaas uit ca. 190 leden (bedienend personeel niet meegerekend): een proost, een deken, 36 gewone kanunniken, 30 'kleine' kanunniken ([[kapelaan]]s, die missen opdroegen aan de diverse altaren van de Sint-Servaaskerk), ca. 100 andere kapelaans, 10 roededragers (gerechtsdienaren en [[Gerechtsdeurwaarder|deurwaarders]]) en 12 chorisocii (begeleiders bij [[processie]]s). De oorspronkelijke doelstelling van het kapittel was de eredienst aan God en de zorg over de 'kerk van Maastricht', maar dat ideaal was in de loop der tijden vertroebeld. Van 1545-1563 poogde het [[Concilie van Trente]] een einde te maken aan een reeks misstanden in de [[Rooms-katholiekeKatholieke Kerk]]. Ook het kapittel van Sint-Servaas kreeg hiermee te maken en in 1556, 1557, 1559 en 1609 kregen de kanunniken bezoek van [[visitatie]]commisies (in 1557 onder anderen met de Leuvense hoogleraar en [[inquisitie|inquisiteur]] [[Ruard Tapper]]). Hierna werd het kapittel aangespoord meer aandacht te geven aan zaken als het bijwonen van het koorgebed, niet kletsen, lachen of ruziemaken in het koor, het dragen van de [[tonsuur]] en het geestelijk gewaad, het verbod op kansspelen of herbergbezoek, het verplicht wonen binnen de claustrale singel en het verwijderen van [[concubine]]s en onwettige kinderen uit het gebied. Bij de laatste visitatie bleken de ergste misstanden opgelost.<ref>Tagage, pp. 113-125</ref>
 
Aan het einde van de 18e eeuw woonden enkele kanunniken weer buiten de claustrale singel. Zo lieten de gebroeders Andreas en Wilhelmus Soiron aan de [[Grote Gracht (Maastricht)|Grote Gracht]] een groot herenhuis bouwen naar een ontwerp van hun broer, de architect [[Mathias Soiron]]. De proost van het kapittel (ook hoogproost genoemd) woonde niet langer in de proosdij, maar in een luxueus [[stadspaleis]] aan het [[Henric van Veldekeplein]]. Tevens beschikten de proosten over een kasteel in Mechelen-aan-de-Maas.<ref>Hackeng (2006), p. 32</ref>