Gosen (Bijbel): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
hij spande zich in voor
Wikipedia is geen kinderbijbel of bundel bijbelcitaten
Regel 1:
[[Bestand:Gosen.jpg|thumb|Satellietbeelden van Egypte, met een globale afkadering van Gosen]]'''Gosen''' ([[Hebreeuws]]: ''Goshen'') was een historische [[nederzetting]] in het [[Oude Egypte]], die in de [[Hebreeuwse Bijbel]] wordt genoemd als de plek waar de nakomelingen van [[Jakob (aartsvader)|Jakob]], als dank voor [[Jozef (zoon van Jakob)|Jozefs]] inspanningen voor de [[farao]], zich 215 jaar lang mochten vestigen.
 
Het voormalige Gosen strekt zich over het gebied tussen het oosten van de [[Nijldelta]] en het tegenwoordige [[Suezkanaal]]. Nadat Jozef zich, ten tijde van het bewind van een van de [[Hyksos]]-farao's, had opgewerkt tot [[onderkoning]] van Egypte, nodigde hij zijn vader Jakob en zijn [[broer]]s [[Ruben (zoon van Jakob)|Ruben]], [[Simeon (zoon van Jakob)|Simeon]], [[Levi (Hebreeuwse Bijbel)|Levi]], [[Juda (zoon van Jakob)|Juda]], [[Dan (persoon)|Dan]], [[Naftali (persoon)|Naftali]], [[Gad]], [[Aser (persoon)|Aser]], [[Issachar]], [[Zebulon]] en [[Benjamin (zoon van Jakob)|Benjamin]] uit om in Gosen te komen wonen. De mannen stemden in en stichtten er een nederzetting. Eeuwenlang kon het voorheen [[Nomade|nomadisch]]e volk van Jakob er zorgeloos blijven wonen, maartot op een gegeven moment kwam de macht in Egypte in handen van een [[farao]], wiens naam niet bekend is,. dieDeze zag de Joden als een gevaar zag voor zijn land. AlsZe zijzouden immerskunnen zouden samenzweren met buitenlandse legers, danen zouden zijzo een serieus gevaar voor de Egyptenaren vormen. Om die reden werd ervolgens eenhet geboortestopbijbelverhaal inde Joden van Gosen doorgevoerdeen geboortestop opgelegd. Alle jongens zouden netmeteen na hun geboorte dienen te worden gedood. De volwassenen werden als [[slavernij|slaven]] behandeld, en waren daarom in Gosen niet meer veilig. [[Mozes]] was ééneen van diede afstammelingen van Jakob die gedood moest worden, maar hij werd direct na zijn geboorte te [[vondeling]] gelegd en kwamgeadopteerd terecht alsdoor het adoptiekindje van [[Bithiah]], een dochter van de farao. Toen hij er rond zijn veertigste achter kwam dat hij ook een joodJood was, en datdus zijnlid eigenvan volkde geheel[[Etniciteit|ethnische groep]] die als slaaf werd gebruikt, kwam Mozes in opstand. InNadat hij opdracht had gekregen van [[JHWH]] nam hij het Joodse volk van Gosen mee terugop een veertig jaar durende trektocht naar hun gebied van oorsprong [[Kanaän (gebied)|Kanaän]], (het huidige [[Israël]]), en vanaf[[Palestina dat(regio)|Palestina]]. moment was deDe nederzetting verdwenen.in UiteindelijkGosen heefthield dena bewoning215 vanjaar Gosenop doorte debestaan.<ref>[[Genesis]] Israëlieten46 215en jaar47</ref><ref>[[Exodus]] geduurd.1:1-4-22</ref>
 
==Citaten met betrekking tot Gosen==
*''Daarop ging Jozef naar de farao en deelde hem mee dat zijn vader en broers uit Kanaän waren gekomen, met hun schapen, geiten en runderen en met alles wat ze verder bezaten, en dat ze nu in Gosen waren. 2 Vijf van zijn broers had hij meegenomen en hij stelde hen aan de farao voor. 3 ‘Wat is uw beroep?’ vroeg de farao, en zij antwoordden: ‘Wij zijn schaapherders, net als onze voorouders.’ 4 En ze vervolgden: ‘Uw dienaren zijn hierheen gekomen om een tijdlang in dit land te wonen, want er is in Kanaän geen weidegrond meer voor onze schapen en geiten; zo erg is de hongersnood daar. Geef uw dienaren daarom toestemming om in Gosen te gaan wonen.’ 5 Toen zei de farao tegen Jozef: ‘Nu uw vader en uw broers naar u toe zijn gekomen, 6 kunnen ze in Egypte blijven. Laat hen in het beste deel van het land wonen, laten ze zich in Gosen vestigen. En zijn er mannen bij die, naar u weet, hun vak verstaan, belast die dan met het toezicht over mijn veestapel.’''
::<small>Genesis 47</small>
*''Zo zult gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu toe met vee omgegaan hebben, zo wij als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want alle schaapherder is den Egyptenaren een gruwel.''
::<small>Genesis 46, farao tegen de broers van Jozef</small>
*''Toen kreeg Egypte een nieuwe koning. De naam van Jozef zei hem niets. Hij voelde dan ook geen enkele verplichting tegenover de inwoners van Gosen. Hij zei tegen zijn eigen volk: "Die Israëlieten zijn gevaarlijk. Dat volk vermeerdert zich zo snel dat het, als er ooit oorlog komt, vast en zeker de kant van onze vijanden zal kiezen en het land zal verlaten. Wij moeten zorgen dat het zover niet komt." Hun afstammelingen waren echter erg vruchtbaar en hun aantal nam snel toe. Uit die kleine groep van 70 mensen groeide een flink volk, dat het hele land Gosen bevolkte. '''Daarom zetten zij de Israëlieten in bij de bouw van de voorraadsteden Pithom en Ramses.''' De opzichters waren echte tirannen, die het werk zo zwaar mogelijk maakten. Maar hoe zwaarder het werk en de onderdrukking werden, des te sneller groeide het volk! De Egyptenaren zagen dat met lede ogen aan en verzwaarden de druk. Het werd echte slavenarbeid op het land en bij de productie van lemen stenen. Mishandeling was aan de orde van de dag. Maar dat was nog niet genoeg. Farao, de koning van Egypte, droeg de vroedvrouwen van de Hebreeuwse vrouwen, Sifra en Pua, op alle pasgeboren jongens te doden en alleen de meisjes in leven te laten. Hij zei tegen zijn eigen volk: "Die Israëlieten zijn gevaarlijk. Dat volk vermeerdert zich zo snel dat het, als er ooit oorlog komt, vast en zeker de kant van onze vijanden zal kiezen en het land zal verlaten. Maar Sifra en Pua waren godvrezende vrouwen en weigerden de koning te gehoorzamen. Zij lieten alle baby's leven. De koning liet hen bij zich komen en riep hen ter verantwoording: "Waarom hebben jullie mijn bevelen niet uitgevoerd en toch de pasgeboren jongens in leven gelaten?" "Koning", antwoordden zij, "die Hebreeuwse vrouwen hebben zulke snelle bevallingen dat wij het niet kunnen bijhouden. Ze doen er niet zo lang over als de Egyptische vrouwen!" Wij moeten zorgen dat het zover niet komt." God zegende deze vroedvrouwen. Het volk Israël bleef groeien en werd steeds talrijker. Omdat de vroedvrouwen goed hadden gehandeld in de ogen van de HERE, gaf Hij hun zelf ook kinderen. Toen gaf Farao zijn hele volk opdracht alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien. Alleen de kleine meisjes mochten blijven leven.''
::<small>Exodus 1:1-4-22</small>
 
{{Appendix|2=