Rijksheerlijkheid Gemert: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
AGL (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
{{Infobox historisch land
| Naam in Landstaal = HeerlijkheidVrije heerlijkheid en commanderij Gemert
| Status = zelfstandige heerlijkheid binnen het [[Heilige Roomse Rijk]]
| Voor1 = Hertogdom Brabant
Regel 27:
| Talen =
| Religie =
| Regeringsvorm = [[condominium]]heerlijkheid
| Staatshoofd = Commandeur van de Duitse Orde en de Heer van Gemert
| Plv. Staatshoofd =
| Regeringsleider = Heer van Gemert
| Legislatuur =
| Dynastie =
}}
 
De '''Heerlijkheid Gemert''' was een [[rijksvrijheid|vrije rijksheerlijkheid]] binnen het [[Heilige Roomse Rijk]],. als [[leen]] van de [[Duitse Orde]].
 
==Geschiedenis==
[[Afbeelding:Kasteelgemert.jpg|thumb|right|260px|Kasteel Gemert, de voorburcht]]
[[Afbeelding:Kasteel gemert 2.JPG|thumb|right|260px|Kasteel Gemert, De [[donjon]]]]
Ontstaan als leen van [[Hertogdom Brabant|Brabant]] werd [[Gemert]] uiteindelijk een rijksvrij bezit van de [[Duitse Orde]].
In 1249 werd [[Gemert]] al als vrije heerlijkheid genoemd. Ook was er toen reeds sprake van een ''Huis der Teutonen in Gemerthe'', ofwel een vestiging van de [[Duitse Orde]]. Dit is vermoedelijk voortgekomen uit het feit dat één van de leden van het heersende geslacht, [[Rutger van Gemert]] rond 1220 toetrad tot de Duitse Orde en zijn bezit aan de Orde schonk. Het gezag over de heerlijkheid werd echter gedeeld door de heer van Gemert en de commandeur van de Duitse Orde, die viel onder de [[landcommanderij]] van [[Alden Biesen]].
 
===Condominium onder Brabant===
Een van de leden van het heersende geslacht, [[Rutger van Gemert]], trad rond 1220 toe tot de Duitse Orde en schonk zijn bezit aan de Orde. Het gezag over de heerlijkheid werd nu gedeeld door de heer van Gemert en de commandeur van de Duitse Orde, die viel onder de [[landcommanderij]] van [[Alden Biesen]]. In 1249 werd Gemert genoemd als vrije heerlijkheid, en was er reeds sprake van een ''Huis der Teutonen in Gemerthe'', ofwel een vestiging van de [[Duitse Orde]]. In 1270 verklaarde hertog [[Jan I van Brabant]] Gemert een vrije heerlijkheid van zowel de Duitse Orde als heer Diederik van Gemert. Het oppergezag zou echter aan de hertog toekomen; het bleef dus een leen van Brabant.
 
In 1326 kwam er, na de nodige schermutselingen, een juridische afbakening van de rechten en bezittingen van beide partijen. In 1331 verkocht Diederik de heerlijkheid aan Johan Cuyst uit [['s-Hertogenbosch]], die haar in 1339 weer over droeg aan de zoon van Diederik, eveneens Diederik genaamd.
 
In 1331 verkocht Diederik de heerlijkheid aan Johan Cuyst uit [['s-Hertogenbosch]]. Deze droeg de heerlijkheid in 1339 weer over aan de zoon van Diederik, die eveneens Diederik heette. Geleidelijk ontstond opnieuw hooglopende ruzie tussen de heer en de Orde, waarbij militair geweld en brandstichting niet werd geschuwd. Ook werden door beide partijen een aantal mensen gevangengezet. Uiteindelijk werd de bemiddeling van [[Johanna van Brabant]] en [[Wenceslaus I van Luxemburg|Wenceslaus van Luxemburg]] ingeroepen. Dezen verordonneerden de vrijlating van de gevangenen terwijl Diederik en zijn helpers een pelgrimage naar [[Santiago de Compostella]] moesten volbrengen. Ook werden er de nodige boetes opgelegd. In 1366 gelastte het hertogelijk paar Diederik om zich als leenman van de Duitse Orde te stellen. Nu kwam de gehele heerlijkheid in handen van de Duitse Orde en werd [[rijksheerlijkheid]], ofwel een ''Vrye Souveraine Heerlykheyd en Commandeurye der Duitsche Orde''.
 
===Rijksheerlijkheid===
 
In 1366 gelastte het hertogelijk paar Diederik om zich als leenman van de Duitse Orde te stellen. De gehele heerlijkheid kwam nu in handen van de Duitse Orde als rijksheerlijkheid, ofwel een ''Vrye Souveraine Heerlykheyd en Commandeurye der Duitsche Orde''.
In 1270 verklaarde hertog [[Jan I van Brabant]] Gemert een vrije heerlijkheid van zowel de Duitse Orde als heer Diederik van Gemert. Het oppergezag zou echter aan de hertog toekomen. In 1326 kwam er, na de nodige schermutselingen, een juridische afbakening van de rechten en bezittingen van beide partijen.
 
InHiermee 1370niet kwamakkoord evenwelgaand, dekwam zoonFilips van DiederikGemert, [[Filipszoon van Gemert]]Diederik, in 1370 alsnog ''tot dadelijkheden'' jegens de Duitse Orde. Hij werd indoor de kerkelijke bankerk gedaanveroordeeld en moest een bedevaart maken naar de heilige [[Judocus]] en naar [[Mariakerk (Aardenburg)|Onze Lieve Vrouw van Aardenburg]].
In 1331 verkocht Diederik de heerlijkheid aan Johan Cuyst uit [['s-Hertogenbosch]]. Deze droeg de heerlijkheid in 1339 weer over aan de zoon van Diederik, die eveneens Diederik heette. Geleidelijk ontstond opnieuw hooglopende ruzie tussen de heer en de Orde, waarbij militair geweld en brandstichting niet werd geschuwd. Ook werden door beide partijen een aantal mensen gevangengezet. Uiteindelijk werd de bemiddeling van [[Johanna van Brabant]] en [[Wenceslaus I van Luxemburg]] ingeroepen. Dezen verordonneerden de vrijlating van de gevangenen terwijl Diederik en zijn helpers een pelgrimage naar [[Santiago de Compostella]] moesten volbrengen. Ook werden er de nodige boetes opgelegd. In 1366 gelastte het hertogelijk paar Diederik om zich als leenman van de Duitse Orde te stellen. Nu kwam de gehele heerlijkheid in handen van de Duitse Orde en werd [[rijksheerlijkheid]], ofwel een ''Vrye Souveraine Heerlykheyd en Commandeurye der Duitsche Orde''.
 
In 1391 kreeg de commandeur van de Duitse Orde, [[Hendrik Reinaart van Husen]], toestemming van de hertog om een [[Kasteel van Gemert|kasteel]] te bouwen, mits dit ook steeds voor de hertog toegankelijk was. In 1393 was er opnieuw gewapende strijd tussen de Heer en de Orde. De Heerheer riep de hulp in van de hertog van [[Hertogdom Gelre|Gelre]], [[Willem III van Gulik|Willem van Gulik]], maar deze stelde de Orde in het gelijk. In 1404 deed de zoon van Filips, [[Gozewijn van Gemert]], afstand van de aanspraken ten gunste van de Duitse Orde.
In 1370 kwam evenwel de zoon van Diederik, [[Filips van Gemert]], alsnog ''tot dadelijkheden'' jegens de Duitse Orde. Hij werd in de kerkelijke ban gedaan en moest een bedevaart maken naar de heilige [[Judocus]] en naar [[Mariakerk (Aardenburg)|Onze Lieve Vrouw van Aardenburg]].
 
De Duitse Orde stelde zich in de vele regionale conflicten neutraal op. In [[1478]] kreeg de Duitse Orde van [[Maria van Bourgondië (hertogin)|hertogin Maria van Bourgondië]] de ''Brieve van neutraliteit''. Neutraliteit werd betracht met betrekking tot de conflicten tussen de hertogdommen Brabant en Gelre zoals die tijdens de [[Gelderse Oorlogen]] plaatsvonden. Ook tijdens de [[Tachtigjarige Oorlog]] werd neutraliteit betracht.
In 1391 kreeg de commandeur van de Duitse Orde, [[Hendrik Reinaart van Husen]], toestemming van de hertog om een kasteel te bouwen, mits dit ook steeds voor de hertog toegankelijk was. In 1393 was er opnieuw gewapende strijd tussen de Heer en de Orde. De Heer riep de hulp in van de hertog van [[Hertogdom Gelre|Gelre]], [[Willem III van Gulik]], maar deze stelde de Orde in het gelijk. In 1404 deed de zoon van Filips, [[Gozewijn van Gemert]], afstand van de aanspraken ten gunste van de Duitse Orde.
 
Ook tijdens de [[Tachtigjarige Oorlog]] werd neutraliteit betracht. Na de [[Vrede van Münster]] bleef Gemert dan ook bij het Duitse Rijk.
De Duitse Orde stelde zich in de vele regionale conflicten neutraal op. In [[1478]] kreeg de Duitse Orde van [[Maria van Bourgondië (hertogin)|hertogin Maria van Bourgondië]] de ''Brieve van neutraliteit''. Neutraliteit werd betracht met betrekking tot de conflicten tussen de hertogdommen Brabant en Gelre zoals die tijdens de [[Gelderse Oorlogen]] plaatsvonden. Ook tijdens de [[Tachtigjarige Oorlog]] werd neutraliteit betracht.
 
Na de [[Vrede van Münster]] bleef Gemert dan ook bij het Duitse Rijk. In tegenstelling tot [[Staats-Brabant]] was de uitoefening van de katholieke godsdienst in de rijksheerlijkheid Gemert gewoon toegestaan. Op 8 juni 1662 werd in een resolutie bevestigd dat het gezag van de heerlijkheid bij de Commanderij gelegen was.
 
In 1648 echter maakte commandeur [[Ulric van Hoensbroek]] zich los van de Orde en stelde zich onafhankelijk op en riep de hulp in van de [[Staten-Generaal van de Nederlanden]]. Deze bezetten de heerlijkheid waarop de katholieke kerken werden gesloten. De grootmeester van de Orde, [[Leopold Willem van Oostenrijk]] kwam hiertegen in verzet ''omme te hebben reparatie van alle nieuwighede binnen Gemert sedert het besluyt van den vrede gepleegt''. Dit alles leidde tot een slepende juridische procedure die in 1662 in het voordeel van de Orde werd beslecht. Op 8 juni 1662 werd in een resolutie bevestigd dat het gezag van de heerlijkheid bij de Commanderij gelegen was. Wel moest ook de vrije uitoefening van de hervormde godsdienst worden toegestaan en moest de hervormden een kerkgebouw worden toegewezen.
 
===Opheffing van de heerlijkheid===