Schrödingervergelijking: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
RudolphousBot (overleg | bijdragen)
k Defaultsort added without diacritical characters for sortingreasons.
Madyno (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
De '''Schrödingervergelijking''', aanvankelijk in [[1925]] als [[golfvergelijking]] opgesteld door de Oostenrijkse natuurkundige [[Erwin Schrödinger]], is in de [[kwantummechanica]] een [[partiële differentiaalvergelijking]] die de basisformule vormt voor het beschrijven van een kwantummechanisch systeem. De toestand van een dergelijk systeem wordt beschreven door de zgn. [[golffunctie]] ψ''ψ'' en de mechanische eigenschappen door de [[Hamiltoniaan]] ''H'' van het systeem, een [[Schrödinger-operator|operator]] die de totale energie van het systeem voorstelt. Voor een systeem van een enkel deeltje luidt de Schrödingervergelijking:
 
:<math> i \hbar {\partial\over\partial t} \psi(\vec{r},t) = H \psi(\vec{r},t) </math>,
 
waarin <math>\vec{r}</math> de driedimensionale plaatsvector is, t de tijd en <math>\hbar</math> de [[constante van Dirac]] en ''i'' de[[imaginaire vierkantswortel uit -1eenheid]]. Gegeven de toestand van het systeem (dwz gegeven de golffunctie &psi;) kan hiermee de evolutie (ontwikkeling in de tijd) van het systeem berekend worden. De [[kansdichtheid]] op tijdstip ''t'' voor de positie <math>\vec{r}</math> van het deeltje wordt dan gegeven door:
 
:<math>|\psi(\vec{r},t)|^2\,.</math>
Regel 17:
:<math> \hat{O} \psi(\vec{r},t) = o_e\, \psi(\vec{r},t) </math>.
 
De fysische grootheid van het systeem dat verkeert in de toestand die door de eigenfunctie beschreven wordt, heeft dan de bij meting nauwkeurig voorspelbare eigenwaarde ''o<mathsub>o_ee</mathsub>''. Een operator kan meer dan ééneen eigenfunctie hebben die een (quasi-)stabiele toestand van het systeem beschrijft; bij elke eigenfunctie hoort een eigenwaarde. Het systeem kan sprongsgewijs overgaan van de ene stabiele toestand in de andere, waarbij dus de fysische grootheid sprongsgewijs meeverandert. Dit wordt ''quantisatie'' genoemd, waarmee de kwantummechanica zich onderscheidt van de klassieke fysica.
 
Verkeert het systeem niet in een toestand die met een eigenfunctie van de operator beschreven wordt, dan is de meetwaarde van ''o'' niet nauwkeurig voorspelbaar, maar heeft een [[kansdichtheid]]sverdeling met een eindige breedte. De [[verwachtingswaarde]] is dan te berekenen volgens:
 
:<math> \int \psi^*(\vec{r},t) \hat{O} \psi(\vec{r},t) d^3 \vec{r}</math>,
Regel 25:
waarbij <math>\psi^*(\vec{r},t)</math> de [[complex geconjugeerde]] is van <math>\psi(\vec{r},t)</math>.
 
Een voorbeeld om dit te verduidelijken: een meetbare waarde van het ééndeeltjeseendeeltjes-systeem in een ééndimensionaleeendimensionale ruimte is de [[impuls]] van het deeltje. De hiermee corresponderende operator is <math> -i \hbar {\partial\over\partial x} </math>. Dus gegeven de golffunctie <math>\psi(x,t)</math>, dan is de verwachtingswaarde voor de impuls gelijk aan:
 
:<math>p = \int \psi^*(x,t) (-i \hbar {\partial\over\partial x}) \psi(x,t) dx </math>.
 
== Betekenis van de Schrödingervergelijking ==
 
De basis voor de vergelijking is de wet van behoud van energie, die stelt dat de totale energie ''E'' de som is van de kinetische energie ''T'' en de potentiële energie ''V'':
 
Regel 61 ⟶ 60:
De Schrödingervergelijking is een differentiaalvergelijking en dat wil zeggen dat er slechts bepaalde golffuncties ψ zijn die eraan voldoen. Welke functies dat zijn wordt in belangrijke mate bepaald door hoe de potentiële energie V eruit ziet als functie van de coördinaten x,y,z van de ruimte.
 
V(x,y,z) wordt bepaald door de wisselwerking van het systeem (bijvoorbeeld een elektron) met zijn naaste omgeving. Het elektron wordt bijvoorbeeld aangetrokken door een positief geladen atoomkern maar juist weer afgestoten door andere elektronen. Afhankelijk van hoe ingewikkeld dit patroon van wisselwerkingen is, is het mogelijk bij grotere of minder grote benadering te berekenen wat voor functies ''ψ'' er aan de Schrödingervergelijking voldoen. Zijn de golffuncties eenmaal bekend dan kunnen daaruit middels operatoren allerlei eigenschappen berekend worden.
 
De golffunctie die resulteren uit deze berekeningen geven niet aan waar het elektron zich op elk ogenblik bevindt, maar leveren alleen algemene informatie over de trefkans of de waarschijnlijkheid om dit elektron op een bepaalde plaats ([[orbitaal|orbitalen]]) in het atoom te treffen.
Regel 68 ⟶ 67:
Als de Hamiltoniaan niet van de tijd afhangt, krijgt men door scheiding van variabelen:
 
:<math>\psi(r,t)=\phi(r)\kappa(t)\,</math>
 
de volgende relaties:
Regel 82 ⟶ 81:
:<math>i\hbar{\partial\kappa(t)\over\partial t} = E\kappa(t)</math>,
en
:<math> H \phi(r)= E\phi(r).\,</math>
 
Deze laatste vergelijking, met de operator ''H'' en constante ''E'' is de tijdsonafhankelijke Schrödingervergelijking. De vergelijking is een eigenwaardevergelijking voor de operator ''H'' met [[eigenwaarde (wiskunde)|eigenwaarde]] ''E'' en [[eigenfunctie]] &phi;''φ''.
 
==Zie ook==