Militarisering is het sociale proces waarbij een samenleving zichzelf organiseert rond het gebruik van geweld. Dit uit zich in de vorming, uitbreiding of institutionalisering van de krijgsmacht of onderdelen daarvan. De politiek kan gemilitariseerd worden door de groeiende invloed van de krijgsmacht op de politieke besluitvorming. De maatschappij kan verder gemilitariseerd worden door de militaire rol uit te breiden naar instituties buiten de krijgsmacht, zoals de politie, paramilitaire eenheden of het onderwijs. Als dit de waarden en normen gaat domineren in een samenleving, dan is er sprake van militarisme.

Demilitarisering is het verminderen of afschaffen van de strijdkrachten of de politieke en maatschappelijke invloed.

Geschiedenis bewerken

Een vroege vorm van militarisering vond plaats bij de overgang naar landbouw. Specialisatie maakte het mogelijk om dorpen te vormen met mensen die onttrokken konden worden aan de voedselproductie. Deze vroege beschavingen verwierven meer welvaart, maar waren ook kwetsbaarder dan de mobiele jager-verzamelaars. De welvaart kon een aantrekkingskracht uitoefenen op andere stedelijke samenlevingen, maar ook op de pastorale samenlevingen van nomaden die met hun vee rondtrokken. Om het vee te kunnen beschermen tegen roof waren vrijwel alle leden van een nomadenstam bekwaam in de krijgskunst. De nomaden konden de welvaart van de stedelijke samenleving bemachtigen met handel, maar de combinatie van mobiliteit en krijgskunst maakte roof een zeer geschikt alternatief.

Steden konden zich verdedigen tegen deze stammen en elkaar door ommuringen en door een elite van krijgers te onderhouden die zich konden bekwamen in de krijgskunst met superieur brons wapentuig. Zo kwam het tot een overgang naar militair-agrarische regimes, waarbij het gezag werd overgenomen door een elite van krijgers. In een aantal gevallen zoals in China werd deze rol door de priesters vervuld die voorheen al een leidende rol hadden. In andere beschavingen zoals Soemerië ontstond een aparte klasse van krijgers die de leiding overnam, waarmee een gespannen relatie tussen priesters en krijgslieden ontstond die nog millennia zou blijven bestaan. Daarnaast hield het aanhouden van een elite van krijgers altijd het risico in dat deze zich ook tegen de eigen bevolking of heersers kon richten.