Medaille voor Militaire Verdienste (Beieren)
De Beierse Medaille voor Militaire Verdienste (Duits: Militär-Verdienstmedaille) werd van 1794 tot 1918 uitgereikt. In de 18e eeuw was het lidmaatschap van de ridderorden het privilege van de adel en burgers. Zij die in een orde werden opgenomen, verwierven in Duitsland tot ver in de 19e eeuw adeldom[1].
Medaille voor Militaire Verdienste | ||||
---|---|---|---|---|
Uitgereikt door ![]() | ||||
Type | Medaille | |||
Status | In onbruik geraakt | |||
Statistieken | ||||
Eerst uitgereikt | 1794 | |||
Laatst uitgereikt | 1918 | |||
|
Een dergelijke automatische nobilering[2] was een hindernis voor een decoratiesysteem[3] waarin ook militairen met een lagere rang voor hun dapperheid of verdienste werden gedecoreerd. Zo ontstond naast de Beierse ridderorden en de in 1792 ingestelde Medaille voor Burgerlijke Verdienste deze medaille voor het Beierse leger. De medaille was vooral voor verdienstelijke maar niet leidinggevende militairen gedacht[4].
De eerste medaille werd door de vooruitstrevende Keurvorst Carl Theodor van Beieren ingesteld en droeg ook zijn beeltenis[5].
De medaille werd onder andere verleend aan de Tiroler boeren die aan Beierse zijde tegen Oostenrijk vochten.
De versies van de medaille
bewerken- Zilveren medaille met portret van Carl Theodor 1794 - 1797
- Zilveren medaille met portret van Carl Theodor 1794 - 1797
- Gouden medaille met portret van Maximilian Joseph IV van Beieren 1805
- Zilveren medaille met portret van Maximilian Joseph IV van Beieren 1805
- Gouden medaille met portret van Max Joseph I van Beieren 1806 - 1918
Voor deze medaille zijn in de loop van de eeuw diverse stempels vervaardigd. Zij dragen een kleiner portret van Koning Max Joseph.
- Zilveren medaille met portret van Max Joseph I van Beieren 1806 - 1918
Voor deze medaille zijn in de loop van de eeuw diverse stempels vervaardigd.
- De massief gouden medaille uit de oorlogen van 1870/71 en 1914- 1918. Deze medaille werd tot 1921 uitgereikt en draagt de signatuur van stempelsnijder J.Ries.
- De verguld zilveren medaille uit de oorlogen van 1870/71 en 1914- 1918. Deze medaille werd tot 1921 uitgereikt en draagt de signatuur van stempelsnijder J.Ries.
Tot 1918 is men dus een medaille met de beeldenaar van de eerste Beierse koning blijven gebruiken. De medaille was rond en droeg op de voorzijde het portret van de koning of keurvorst met het randschrift MAXIMILIAN JOSEPH CHURFÜRST ZU PFALZBAYERN en na 1 januari 1806 MAXIMILIAN JOSEPH KÖNIG VON BAYERN en op de keerzijde steeds de tekst DER TAPFERKEIT rond een afbeelding van een gekroonde Beierse leeuw die een zwaard vasthoudt en leunt op een Beiers wapenschild met een kroon en twee gekruiste zwaarden als hartschild.
De medailles waren van massief goud of zilver en in oorlogstijd ook wel van verguld zilver en werden met behulp van een aan de medaille bevestigde ring op de borst gedragen. Het lint was zwart met een wit met hemelsblauwe bies. De gedecoreerde kreeg een diploma waarin zijn benoeming werd bevestigd en waarin ook de dappere daad die hem deze medaille opleverde werd beschreven. Men droeg de medaille na het IJzeren Kruis en de ridderorden maar vóór de andere Beirese onderscheidingen en kruisen van verdienste[6].
De medaille was niet verbonden aan de Militaire Max Jozef-Orde of de Orde van Militaire Verdienste.
Gedecoreerde
bewerken- Wilhelm Grimm, (2e Klasse met Kroon en Zwaarden)
Literatuur
bewerken- (de) Jörg Nimmergut, Deutschland-Katalog 2001 Orden und Ehrenzeichen, Nummers 2948 e.v.
Externe links
bewerken- (fr) Afbeeldingen op semon.fr
- (de) Afbeelding op www.dhm.de
- ↑ Der Militär-Max-Joseph-Orden bestand aus den drei zahlenmäßig unbeschränkten Klassen, der „Ritter“, „Kommandeurs“ und der „Großkreuze“ (RBl. 1807, Sp. 242). Der Zivilverdienstorden kannte dagegen vier Klassen, wobei die Verleihung der „Zivilverdienstmedaille“ als Eingangsstufe keine Adelserhebung bedeutete. Die drei höheren Klassen setzten sich aus höchstens hundert „Rittern“, 24 „Kommandeurs“ und 12 „Großkreuzen“ zusammen (Ziff. V, RBl. 1808, Sp. 1035). Bereits mit der VO vom 8. Oktober 1817 (Ziff. III, veröffentlicht am 25. Oktober 1817, RBl. 1817, Sp. 875-877, 876) wurden die Höchstgrenzen der Mitglieder von 136 auf mind. 224 angehoben: 24 Großkreuze ohne Berücksichtigung derjenigen, welche gleichzeitig Mitglieder des Hl. Hubertus-Ordens waren; 40 Kommandeurs und 160 Ritter. Citaat gevonden op [1][dode link]
- ↑ Die Adelserhebung durch Ordensverleihung Gemäß Ziffer I. des Nachtrages zu dem Edikte über den Adel vom 23.12.1812 sollten diejenigen Nichtadeligen, welche durch den „Militär-Max-Joseph-Orden“ oder den „Zivil-Verdienst-Orden der Baierischen Krone“ den Rittergrad oder eine höhere Stufe verliehen bekamen, auf Lebenszeit zur Führung eines Adelsprädikats und eines adeligen Wappens für ihre Person berechtigt sein. Gleichzeitig sollte unter bestimmten Beschränkungen auch die Vererbung des persönlichen Adelstitels möglich sein. Bereits seit dem 16. Jahrhundert gab es in Bayern die auf Person und Lebenszeit beschränkte Adelserhebung, den Personaladel, „der hauptsächlich an verdiente Beamte, Militärs oder gar Kleinbürger verliehen wurde“. Trotzdem stellte die Verordnung in dreierlei Hinsicht eine Neuerung dar; zum einen sollte mit der Ordensverleihung automatisch die Adelserhebung folgen.-
- ↑ Rudolf Endres (Hg.), "Adel in der Frühneuzeit". Ein regionaler Vergleich (Bayreuther Historische Studien 5), Köln u.a. 1991, 33; Müller, Reichsheroldenamt, 552, Anm. 122.
- ↑ Bernd Wunder, "Privilegierung und Disziplinierung. Die Entstehung des Berufsbeamtentums in Bayern und Württemberg (1780-1825)" in (Studien zur modernen Geschichte 21), München u.a. 1978, 188-197.
- ↑ Nimmergut
- ↑ Große, bayerische Ordensspange