Medaille voor Burgerlijke Verdienste (Beieren)
De Beierse Medaille voor Burgerlijke Verdienste (Duits: "Zivilverdienstmedaille") werd van 1792 tot 1918 uitgereikt. In de 18e eeuw was het lidmaatschap van de ridderorden het privilege van de adel en burgers. Zij die in een orde werden opgenomen, verwierven in Duitsland tot ver in de 19e eeuw adeldom[1].
Een dergelijke automatische nobilering[2] was een hindernis voor een decoratiesysteem[3] waarin ook burgers voor hun maatschappelijke verdienste werden gedecoreerd. Zo ontstond naast de Beierse ridderorden de Medaille voor Burgerlijke Verdienste. De medaille was vooral voor verdienstelijke maar niet leidinggevende ambtenaren gedacht[4].
De eerste medaille werd door de vooruitstrevende Keurvorst Carl Theodor van Beieren ingesteld en droeg ook zijn beeltenis[5].
De medaille werd onder andere verleend aan de Tiroler boeren die aan Beierse zijde tegen Oostenrijk vochten. Later, in 1808, werd de medaille de vierde klasse van de Orde van Verdienste van de Beierse Kroon[6] en vooral aan ambtenaren verleend.
De versies van de medaille
- Zilveren medaille met portret van Carl Theodor 1792 - 1799
- Gouden medaille met portret van Maximilian Joseph IV van Beieren 1805
- Zilveren medaille met portret van Maximilian Joseph IV van Beieren 1805
- Gouden medaille met portret van Max Joseph I van Beieren 1806 - 1918
Voor deze medaille zijn in de loop van de eeuw diverse stempels vervaardigd.
- Zilveren medaille met portret van Max Joseph I van Beieren 1806 - 1918
Voor deze medaille zijn in de loop van de eeuw diverse stempels vervaardigd.
Tot 1918 is men dus een medaille met de beeldenaar van de eerste Beierse koning blijven gebruiken. De medaille was rond en droeg op de voorzijde het portret van de koning of keurvorst met het randschrift MAXIMILIAN JOSEPH CHURFÜRST ZU PFALZBAYERN en na 1 januari 1806 MAXIMILIAN JOSEPH KÖNIG VON BAYERN en op de keerzijde steeds de tekst DEM VERDIENSTE UM FÜRST UND VATERLAND binnen een krans van eiken- en lauwerbladeren.
De medailles waren van massief goud of zilver en werden met behulp van een aan de medaille bevestigde ring op de borst gedragen. Het lint was oorspronkelijk wit maar na 11 april 1807 wit en hemelsblauw in zes gelijke delen met hemelsblauw als bies.
Op 19 mei 1808 werd de medaille verbonden aan de Orde van Verdienste van de Beierse Kroon
Literatuur
bewerken- Jörg Nimmergut, Deutschland-Katalog 2001 Orden und Ehrenzeichen, Nummers 2948 e.v.
- ↑ Der Militär-Max-Joseph-Orden bestand aus den drei zahlenmäßig unbeschränkten Klassen, der „Ritter“,„Kommandeurs“ und der „Großkreuze“(RBl. 1807, Sp. 242). Der Zivilverdienstorden kannte dagegen vier Klassen,wobei die Verleihung der „Zivilverdienstmedaille“ als Eingangsstufe keine Adelserhebung bedeutete. Die drei höheren Klassen setzten sich aus höchstens hundert „Rittern“, 24 „Kommandeurs“ und 12 „Großkreuzen“zusammen (Ziff. V, RBl. 1808, Sp. 1035). Bereits mit der VO vom 8. Oktober 1817 (Ziff. III, veröffentlicht am25. Oktober 1817, RBl. 1817, Sp. 875-877, 876) wurden die Höchstgrenzen der Mitglieder von 136 auf mind.224 angehoben: 24 Großkreuze ohne Berücksichtigung derjenigen, welche gleichzeitig Mitglieder des Hl. Hubertus-Ordens waren; 40 Kommandeurs und 160 Ritter. op [1][dode link]
- ↑ Die Adelserhebung durch Ordensverleihung Gemäß Ziffer I. des Nachtrages zu dem Edikte über den Adel vom 23.12.1812854 sollten diejenigen Nichtadeligen, welche durch den „Militär-Max-Joseph-Orden“855 oder den „Zivil- Verdienst-Orden der Baierischen Krone“856 den Rittergrad857 oder eine höhere Stufe verliehen bekamen, auf Lebenszeit zur Führung eines Adelsprädikats und eines adeligen Wappens für ihre Person berechtigt sein. Gleichzeitig sollte unter bestimmten Beschränkungen auch die Vererbung des persönlichen Adelstitels möglich sein. Bereits seit dem 16. Jahrhundert gab es in Bayern die auf Person und Lebenszeit beschränkte Adelserhebung, den Personaladel, „der hauptsächlich an verdiente Beamte, Militärs oder gar Kleinbürger verliehen wurde“858. Trotzdem stellte die Verordnung in dreierlei Hinsicht eine Neuerung dar; zum einen sollte mit der Ordensverleihung automatisch die Adelser-
- ↑ Rudolf Endres (Hg.), "Adel in der Frühneuzeit". Ein regionaler Vergleich (Bayreuther Historische Studien 5), Köln u.a. 1991, 33; Müller, Reichsheroldenamt, 552, Anm. 122.
- ↑ Bernd Wunder, "Privilegierung und Disziplinierung. Die Entstehung des Berufsbeamtentums in Bayern und Württemberg (1780-1825)" in (Studien zur modernen Geschichte 21), München u.a. 1978, 188-197.
- ↑ Nimmergut
- ↑ op Militaria Fundforum