De Huizense veearts betreft twee arresten van de Nederlandse Hoge Raad met betrekking tot de strafvervolging van een Huizense dierenarts in verband met het opzettelijk besmetten van koeien met mond-en-klauwzeer om daarmee hetzelfde effect te verkrijgen als vaccinatie:

  • (HR 27-06-1932 NJ 1933, 60)
  • (HR 20-02-1933, NJ 1933, 918)
Veearts I
Datum 27 juni 1932
Instantie Hoge Raad der Nederlanden
Rechters Jhr. Rh. Feith, B.M. Taverne, C.J.H. Schepel, W.A.J.M. Fick, J.L.M. Meckmann
Adv.-gen. J. Wijnveldt
Procedure Cassatie
Wetgeving Art. 42 Sr.
Vindplaats   NJ 1933, p. 60, m.nt. W.P.J. Pompe
ECLI   ECLI:NL:HR:1932:221
Veearts II
Datum 20 februari 1933
Instantie Hoge Raad der Nederlanden
Rechters Jhr. Rh. Feith, B.M. Taverne, C.J.H. Schepel, G. Kirberger, R.W.J.C. de Menthon Bake
Proc.-gen. A. Tak
Procedure Cassatie
Wetgeving Art. 37–44 Sr.
Vindplaats   NJ 1933, p. 918, m.nt. B.M. Taverne
ECLI   ECLI:NL:HR:1932:229

Tijdens een epidemie van mond-en-klauwzeer bracht een veearts opzettelijk 7 gezonde koeien in contact met zieke koeien die in een stal stonden. Dit was een strafbaar feit in de Veewet. Op de rechtszitting heeft de veearts uitgelegd, dat hij dit deed om de koeien een lichte graad van besmetting te laten oplopen, zodat zij antistoffen zouden ontwikkelen, om daarmee hetzelfde effect te verkrijgen als vaccinatie. De veearts deed een beroep op een ongeschreven rechtvaardigingsgrond: het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

De mogelijkheid van dit verweer is tweemaal door de Hoge Raad bevestigd.

Na terugverwijzing naar het gerechtshof is de veearts uiteindelijk ontslagen van rechtsvervolging.