Ghesellen vander kercke

Dit artikel komt mogelijk voor verwijdering in aanmerking.
Het overleg hierover wordt gevoerd op deze discussiepagina. Iedereen is welkom daaraan bij te dragen. Zie voor meer informatie: Waarom staat mijn artikel op de beoordelingslijst.
Voel je vrij het artikel te bewerken. Haal de pagina echter niet leeg en verwijder deze boodschap niet voordat de discussie gesloten is.

De ghesellen vander kercke waren geestelijken, dienaren bij de kerkelijke eredienst (acolieten) en leden van godsdienstige broederschappen. Zij ontwikkelden in de 13e eeuw een cultuur van religieus toneel in en rond de kerk.

Ontstaan van religieus toneel in West-Europa bewerken

Overal in West-Europa is het toneel op dezelfde wijze ontstaan uit de kerkelijke eredienst of liturgie en wel in eerste oorsprong uit de Paasliturgie. Aan het einde van de Paasmetten werd in de 10e en 11e eeuw al een korte beeldende plechtigheid gehouden waarin de verrijzenis van Christus aan het volk werd getoond. Zo ontstond geleidelijk aan een traditie van liturgische spelen rond Pasen en Kerstmis, uitgebreid met kleine bijkomstige voorstellingen. Deze ontwikkeling van godsdienstig toneel trof men in West-Europa van de 10e tot de 13e eeuw, ook in de Nederlanden. In de dertiende eeuw was het er zeer bekend tot de synode van Utrecht in 1293 uitvoeringen van het kerkelijk spel in de kerken of op kerkhoven verbood. Vanaf circa 1300 moesten spelen in de dietse taal daarom buiten de kerken worden opgevoerd.[1]

Van 'ghesellen van de kerk' tot 'ghesellen van Rhetorica' bewerken

Toen de kerkelijke spelen nog in de kerk zelf of voor de kerkdeuren werden opgevoerd, waren het de leden van de geestelijke broederschappen die naast de gewone bedienaren van de kerkelijke diensten, zowel geestelijken als leken, verschillende rollen vervulden. Het ligt voor de hand dat hoofdzakelijk zij de opvoering van de spelen overnamen toen dezen van de kerk werden losgemaakt en als zelfstandige spelen werden vertoond. Dat religieuze toneel werd een cruciale factor in de uitbouw van de laatmiddeleeuwse identiteit, gepropageerd door de stedelijke overheid maar mede gedragen door de stedelijke middenklasse. Het stedelijke streven naar een eigen identiteit gaf de christelijke toneelpraktijk een nieuwe inhoud: ze werd ingezet om de eigen identiteit als stad en samenleving te tonen en kreeg ook een nieuwe vorm, met meer dramatische en rituele aspecten. Een voorbeeld was de lokale processie, vaak ter ere van het Heilige Sacrament, die de hele stedelijke bevolking in een vastgelegd schema samenbracht.

De bronnen suggereren dat het in het kader van de ommegangen was dat het toneelspel zich ontwikkelde, hand in hand met het genre van de tableaux vivants. Daarnaast werden spelen op religieuze feestdagen als Pasen, Pinksteren en Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart opgevoerd en ter gelegenheid van vastenavond en kermisdagen. In deze op het eerste gezicht dubbelzinnige context van plechtige religieuze vieringen en uitbundige carnavaleske anarchie werd een van de belangrijkste stimulansen gegeven voor de ontwikkeling van de rederijkerscultuur.[2]

Noten bewerken