Gebruiker:Luc./Nieuw artikel3

Het arrest Simmenthal II (HvJ EG 9-3-1978)[1] is een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen welke van belang is voor de inroepbaarheid van voorrang genietend Europees recht voor de nationale rechter.

Simmenthal II
Datum 9 maart 1978
Zaak   106/77
Instantie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
Procedure prejudiciële vraag
Onderwerp   voorrang en rechtstreekse werking, inroepbaarheid voor de nationale rechter
Vindplaats   Jur. 1978, p. 629

De N.V. Simmenthal importeert rundvlees van Frankrijk naar Italië. Zij moet in strijd met het toenmalige artikel 12 EEG-verdrag (= art. 25 EG-verdrag = art. 30 Werkingsverdrag) betalen voor gezondheidscontrole aan de grens. Deze controles zijn echter gebaseerd op Italiaanse wetgeving. De N.V. vordert voor de Italiaanse rechter terugbetaling van de onterecht geheven heffingen door het Italiaanse ministerie van Financiën.

Procesgang

bewerken

De Italiaanse minister van Financiën voerde aan dat een lagere rechter (zoals in dit geval het Italiaanse Hof) een nationale wet pas buiten toepassing mag laten wanneer deze door het hoogste nationale constitutionele hof ongeldig verklaard is.

Rechtsvraag

bewerken

Aan de orde was de vraag of Het Hof herhaalde primair de criteria van het arrest Cassis de Dijon:

15 (...) als door artikel 30 [EG-Verdrag] verboden maatregelen van gelijke werking zijn aan te merken belemmeringen van het vrije goederenverkeer, die, bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere Lidstaten waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarde waaraan die goederen moeten voldoen (zoals voorschriften met betrekking tot hun benaming, hun vorm, hun afmetingen, hun gewicht, hun samenstelling, hun aanbiedingsvorm, hun etikettering of hun verpakking), ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle producten van toepassing zijn, wanneer die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan boven de eisen van het vrije goederenverkeer.

Vervolgens maakte het Hof evenwel een uitzondering voor belemmeringen die voortvloeien uit de toepassing van voorschriften die op verkoopmodaliteiten zien:

16 (...)In afwijking van de eerdere rechtsprake moet echter worden aangenomen, dat als een maatregel die de handel tussen de Lidstaten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren in de zin van de Dassonville-rechtspraak (zaak 8/74) niet kan worden beschouwd de toepassing op producten uit andere Lidstaten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die b epalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebgen op de verhandelingen van nationale producten en op die van producten uit andere Lidstaten.

Betekenis

bewerken

De betekenis van het Keck-arrest ligt met name in de beperking die het Hof aanbrengt in de reikwijdte van het begrip "maatregel van gelijke werking" uit art. 30 EG-Verdrag (thans art. 34 VWEU). Werden tot dit arrest vrijwel alle belemmerende maatregelen onder deze reikwijdte geschaard, in het Keck-arrest worden bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten verbieden geacht niet onder de reikwijdte van art. 30 te vallen.