Gebruiker:Klaas van Buiten/Aangevraagd

Deze pagina Aangevraagd dient om aanvragen die ik heb gedaan in de naamruimte Wikipedia toen ik daar nog mocht bewerken in te plaatsen, omdat dit nu niet meer is toegestaan. Verzoek aan de vertaler of zijn begeleidster de ruwe vertaling van het Duitse arikel Stadt hier neer te zetten, opdat ik haar kan wikificeren. Vragen graag op mijn of deze overlegpagina.
Alvast bedankt en collegiale groeten, Klaas `Z4␟` V:  18 jun 2020 09:31 (CEST) [gew. 10 jul 2020 12:42 (CEST)]

Wellicht ten overvloede
Deze pagina valt ondanks dat deze (noodgedwongen) in mijn gebruikersnaamruimte staat onder vrije bewerkbaarheid

Stad (Duitsland) bewerken

Een stad ((de) Stadt) is een grote, gecentraliseerde en begrensde nederzetting op een kruispunt van grote verkeerswegen, met een eigen bestuurs- en sociale voorzieningenstructuur. Hiermee is bijna elke stad ook een centrale plaats. Een stad is vanuit cultuurwetenschappelijk perspectief het ideale voorbeeld van een plaats waar cultuur wijdverbreid is. Vanuit sociologisch oogpunt is het een nederzetting (gemeente) met vastliggende grenzen, een groot aantal inwoners en uniforme staatsrechtelijke en gemeenterechtelijke eigenschappen, zoals eigen economische soevereiniteit, een eigen bestuur, eigen gewoontes en een sociaal zeer gemêleerde bevolking. Deze bevolking onderscheidt zich van de bevolking in kampen zoals arbeidskampen, strafkampen en winterkwartieren van legers. De eigen economische soevereiniteit onderscheidt de stad bijvoorbeeld van een dorp. De wetenschap die zich met het onderzoek naar de stad in al haar facetten bezighoudt, noemen we urbanisme.

Vorm en ontwikkelingen bewerken

Grootte en typen steden bewerken

Afhankelijk van grootte, eenheid of functie onderscheidt men een stad: • Naar grootte in provinciestad, kleine stad, middelgrote stad, grootstad, miljoenenstad, maar ook in wereldstad, megastad, metastad, stadsregio of agglomeratie, megaregio, global city en metropoolregio • Naar ontwikkeling onder andere in landelijke stad, boerenstad, burgerstad of Hanzestad, residentiestad of bisschopsstad, universiteitsstad, vestingstad, burchtstad, badplaats, industriestad, satellietstad en nieuwbouwsteden

Definitie naar inwoneraantal bewerken

 
steeg in Hum, kleinste stad van de wereld

Terwijl in Denemarken de ondergrens qua inwoneraantal op 200 ligt in het geval van een stedelijke nederzetting, ligt het in Frankrijk en Duitsland op 2.000, en in Oostenrijk op 5.000. In Zwitserland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk ligt de grens op 10.000 en in Japan op 50.000 inwoners. Het begrip stad is juridisch niet eenduidig gedefinieerd waardoor er altijd uitzonderingen op de regel zijn: de kleinste stad van Duitsland is Arnis met 278 inwoners (in 2014). De plaatsbenaming flecken in Sleeswijk-Holstein werd in 1934 afgeschaft en daardoor kreeg Arnis stadsrechten. De kleinste stad met oude stadsrechten (toegekend in 1326) is Neumark in Thüringen met 453 inwoners (in 2014). Aan de andere kant hebben plaatsen als Haßloch met meer dan 20.000 inwoners[1] en Seevetal met meer dan 40.000 inwoners geen stadsrechten.[2] Hum in Kroatië is formeel een stad, alhoewel het maar 30 inwoners heeft.

Stedenbouwkundige planning en stedenbouw bewerken

Binnen gemeentes houden stedenbouwkundige afdelingen zich bezig met de stadsplanning. Stads- en verkeersplanning zijn essentieel voor het functioneren van een stad. De afdeling die zich bezighoudt met bestemmingsplannen kijkt naar een harmonieuze verdeling van commerciële, private en openbare benutting van braakgrond, gebouwen en de inrichting ervan. Stadsontwikkelingsplannen geven richting aan de ontwikkeling van steden en kunnen met een goede planning negatieve uitwerkingen van hedendaagse problemen en trends zoals urbanisatie en suburbanisatie voor de toekomst minimaliseren.

Steden en verstedelijking bewerken

Het aantal steden neemt toe door het bouwen van nieuwe steden of doorgeven van stadsrechten. Steden werden vooral gesticht in de Late Middeleeuwen, in de periode van de Barok (residentie- en vestigsteden) en in de tijd van de industrialisatie. Rond 1800 woonde maar ongeveer 25% van de Duitse bevolking in steden en 75% op het platteland. In 2005 woonde 85% van de bevolking in steden. Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien in alle industrielanden: in 2005 woonde in Ierland tussen de 61% in Ierland en in België 97% in een stad. Andere voorbeelden:

In enkele ontwikkelingslanden is het aandeel bevolking dat in steden woont, bijzonder laag, zoals blijkt uit dit overzicht uit 2005:

In 2004 werden voor verschillende werelddelen/regio’s het aandeel van de stedelijke bevolking in percentages vastgelegd, evenals het Bruto Natioaal Inkomen (BNI) in Amerikaanse dollars per hoofd van de bevolking ter vergelijking:[3]

Regio Bevolking
in %
BNI in $
Afrika ten zuiden van de Sahara 36 601
Nabije Oosten en Noord-Afrika 56 1971
Zuidoost-Azië 28 594
Oost-Azië en de Pacific 41 1416
Latijns-Amerika 77 3576
Europa en Centraal-Azië 64 3295
Derde Wereld 27 333
De wereld 49 6329

De belangrijkste reden voor de verstedelijking is het veranderende aandeel van de toegevoegde waarde van de verschillende economische sectoren en daarmee ook van de mensen, die in deze sectoren werken. In onderstaande tabel wordt het percentage van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de drie economische sectoren in vier verschillende landen vergeleken [4]:

Economische sector VS Duitsland India Tanzania I. Primair: landbouw 1,6 % 2,3 % 59 % 80 % II. Secundair: industrie, mijnbouw 22 % 30 % 22 % 9 % III. Tertiair: Dienstverlening, handel 77 % 68 % 19 % 11 %

Afbeelding: urbanisering in Europa in 2010

Afbeelding: Basel

In Duitsland wonen aanzienlijk meer mensen in steden dan gemiddeld in de wereld. In 2004 woonden 25,3 miljoen inwoners (=30%) in 82 steden met meer dan 100.000 inwoners. De elf agglomeratiegebieden met meer dan een miljoen inwoners (waarvan drie met meer dan drie miljoen inwoners) zijn alleen al goed voor rond de 25,6 miljoen inwoners.

In Oostenrijk waren in 2004 meer dan 200 steden, inclusief vijf grote steden waaronder Wenen, dat als agglomeratie meer dan twee miljoen inwoners telt. Van de 200 steden telden 72 steden meer dan 100.000 inwoners. In Zwitserland bestonden in 2010 ongeveer 230 steden, waaronder zes grote steden en 139 steden met meer dan 100.000 inwoners. De grote steden zijn Basel, Bern, Geneve, Lausanne, Winterthur en Zürich.

In Europa (tot aan de Oeral) bestonden in 2004 ongeveer zeventien agglomeraties met meer dan drie miljoen inwoners en ongeveer 35 steden met meer als een miljoen inwoners.

Wereldwijd zijn er meer dan 134 agglomeraties met meer dan drie miljoen inwoners, meer dan 62 steden met meer dan drie miljoen inwoners en meer dan 310 steden met minimaal een miljoen inwoners. Sinds 2006 woont meer dan de helft van de wereldbevolking in steden terwijl in 1950 70% van de wereldbevolking nog op het platteland woonde. Volgens prognoses van de VN zal het aandeel van de wereldbevolking in steden stijgen tot meer dan 60 procent in 2030. De bevolking in deze steden zal dikwijls etnisch, taalkundig, sociaal, cultureel en religieus zeer divers zijn.

1.5 De rechten van een stad

Het historische begrip ‘stad’, dat in Europa te herleiden valt tot het middeleeuwse ‘stadsrecht’, had als kenmerkende eigenschappen het recht op economische zelfstandigheid en zelfbestuur, de vrijheid van burgers, het recht om zelf belasting te innen, eigen jurisdictie, de opheffing van het lijfeigenschap, het recht om tol te innen, het recht op ommuring en verdediging van de stad en het recht om zelf munten te slaan.

In de huidige gebieden waar Duits wordt gesproken bestaat het oorspronkelijke stadsrecht niet meer. Het zelfbestuur van steden bijvoorbeeld is vanuit de bundesregering en per deelstaat (≈ provincie) vastgelegd. De Duitse gemeenteverordeningen zijn vaak afgeleid van de wetten van de deelstaat, die het parlement van een deelstaat meestal afkondigt. De gemeentewet is de grondwet van een gemeente. De benaming ‘stad’ is slechts een titel.

Een titulaire stad een regionaal publiekrechtelijk lichaam, dat formeel de naam ‘stad’ heeft en normaliter een zelfstandige gemeente is, maar verscheidene kenmerken van een stad mist. Een titulaire stad wordt af en toe, niet in overeenstemming met de historische betekenis, een plaats genoemd, dat als gevolg van een gemeentelijke herindeling zijn stadsrechten is kwijtgeraakt. Dit is onder andere gebeurd in deelstaat Sachsen-Anhalt [5]. In enkele gevallen wordt de benaming Titularstadt vanwege historische redenen of ter onderscheiding van andere plaatsen gebruikt. Ook tegenwoordig wordt een gemeente niet automatisch een stad wanneer het inwoneraantal boven een bepaald aantal inwoners uitkomt. Daarvoor is een besluit van een hoger regionaal publiekrechtelijk lichaam noodzakelijk. In Duitsland en Oostenrijk is dat het deelstaat. In de deelstaat Opper-Oostenrijk is het enige criterium dat de gemeente meer dan 4.500 inwoners heeft.

In de Verenigde Staten is het direct hogere bestuursorgaan datgene dat stadsrechten toekent door erkenning van een zelfstandig gemeentebestuur. Een gemeente registreert zichzelf als stad en meldt het gemeentebestuur als municipal organisation aan.

De status van een stad

Het wettelijke onderscheid van steden in Duitsland is als volgt:

• Steden, die deel uitmaken van een kreis (vgl. district), zijn, net als andere gemeentes, de plaats waar het gemeentelijk stadsbestuur zetelt. De taken, rechten en bevoegdheden van steden die tot een kreis behoren, verschillen niet van die van gemeenten zonder stadsrechten. De stad, waar bestuur van de kreis (Landamtsrat) zetelt, heet kreisstad. In sommige deelstaten bestaan steden, die deel uitmaken van een kreis, waar bepaalde uitzonderingsrechten gelden. Deze steden worden Sonderstatusstadt, Große Kreisstadt, Große Kreisangehörige Stadt of selbständige Gemeinde genoemd. Deze steden, die deel uitmaken van een kreis, zijn georganiseerd in de Deutsche Städte- und Gemeindebund. • Steden, die geen deel uitmaken van een kreis. Zij vormen als het ware hun eigen kreis. In tegenstelling tot steden, die wel deel uitmaken van een kreis, hebben deze steden bijkomende verplichtingen. Zij zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het openbaar vervoer. In alle andere gevallen worden deze taken door de Landskreis (≈bestuursdistrict) uitgevoerd.

In Duitsland worden steden op officiële topografische kaarten met een hoofdletter aangeduid. Makers van stratenatlassen namen deze conventie later over, maar bij digitale kaarten wordt dit niet meer gebruikt.

In Oostenrijk kent men steden met een eigen statuut. Zij zijn belast met de taken voor een heel district en voor de overige steden die tot het district behoren. In een stad met eigen statuut is meestal ook het districtsbestuur van het district gevestigd. In de meeste gevallen wordt dit ook zo genoemd (bijvoorbeeld Innsbruck-stad en Innsbruck-district). Tegenwoordig kan elke stad met meer dan 20.000 inwoners een eigen statuut aanvragen. Eén van de kleinste steden is Hardegg in Neder-Oostenrijk, dat met alle ingelijfde gemeenten 1384 inwoners heeft. De oorspronkelijke stad heeft maar 78 inwoners. De daadwerkelijk kleinste stad van Oostenrijk is Rattenberg met 405 inwoners. In Zwitserland worden plaatsen als stad beschouwd, wanneer zij meer dan 10.000 inwoners heeft (stad in statistische zin) of als de stad in de Middeleeuwen stadsrechten zijn toegekend (stad in historische zin). de term stad heeft in Zwitserland geen administratiefrechtelijke betekenis. In het Verenigd Koninkrijk kent men een verschil tussen city en town. Pas na een benoeming door de koningin of koning mag een plaats zich city noemen. Dit gebeurt meestal pas, wanneer een plaats een kathedraal heeft. De grootstad Stockport is bijvoorbeeld een town, terwijl de stad Sunderland een city is. Het district Greater London is geen city, maar binnen dit territoriaal publiekrechtelijk lichaam bestaat de City of London en de City of Westminster. De Zweden kozen bij de gemeentelijke herindeling van 1971 voor een hele andere aanpak. De termen stad (stad) en kleine stad (köping) werden uit de administratieve terminologie verwijderd en vervangen door plaats (tätort). Voor grote nederzettingen gebruiken ze nog steeds de term "stad".

De nederzettingsstructuur

De term nederzettingsstructuur beschrijft de structuur van menselijke nederzettingen. Dit omvat de verdeling van de bevolking binnen het gebied, het type en de dichtheid van de bebouwing, het gebruik, de infrastructuur en de centrale voorzieningen [7]. De theorie die aan verdeling van het centrale gebruik ten grondslag ligt, is ontwikkeld door de Duitse geograaf Walter Christaller. Met behulp van onderzoek in Zuid-Duitsland ontwikkelde hij in 1933 de “centrale plaatsentheorie”. Centrale plaatsen kennen een zogenaamd betekenisoverschot. Zij zijn de locatie van het aanbod (bijvoorbeeld mogelijkheden om te winkelen), die niet alleen worden benut door de inwoners van de gemeente zelf, maar ook door de inwoners van buurgemeentes. Christaller ontwikkelde een hiërarchisch systeem van centrale plaatsen met tien niveaus. Plaatsen in de hogere hiërarchieniveaus bezitten meerdere van dit soort mogelijkheden. Een grootstad heeft niet alleen de mogelijkheden om te winkelen, maar vaak ook een universiteit en gespecialiseerde klinieken, die een regionale functie hebben. Het ‘centrale plaatsen systeem’ dat tegenwoordig voor ruimtelijke ordening wordt gebruikt, kent vier tot vijf niveaus [8]. Dit verschilt per deelstaat.

De federale staatsstructuur in Duitsland deelt de nederzettingsstructuur op verschillende niveaus in: [9]

• Ruimtelijke ordening op bundesniveau, met name door het Raumordnungsgesetz (in Nederland heet dit de Wet op de Ruimtelijke Ordening) • Ruimtelijke ordening op deelstaatniveau, goedgekeurd door het parlement van de deelstaat. • Ruimtelijke ordening op regionaal vlak (in Noordrijn-Westfalen zijn dit bijvoorbeeld delen van de districten van een deelstaat, in Zuid-Duitsland meerdere kreise en goedgekeurd met een regionale vergadering. • Ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau (goedgekeurd door de stads- of gemeenteraad)

De structuur van een stad

De bouwkundige elementen en netwerken vormen de structuren van een stad. Ze moeten met aanvullingen of correcties worden aangepast aan de uitbreiding van en veranderingen in de capaciteitsbehoeften van de stad. Locatie, veranderingen in de bevolking, gebouwen, verkeersstructuur, netwerken en historie bepalen en geven vorm aan de stedelijke ontwikkeling en het karakter van de stad.

De bouwkundige elementen van een stadsstructuur zijn:

• Bouwkundig: gebouwen, complexen en de toe te wijzen grond • Organisatorisch en planologisch: de buurt, de wijk, het stedelijk gebied en, indien van toepassing, het stadscentrum. • Infrastructureel met: o het verkeerssysteem met: - het openbare persoonsvervoer met tram, bus, taxi’s etc. - het wegennet met snelwegen, ringwegen, randwegen, hoofd- en zijstraten en woonerven - het fietsennet - de trottoirs en voetgangersgebieden o de aan- en afvoernetwerken van water, riolering, stroom, gas, telecommunicatie, afvalverwijdering en -recycling

De stad als onderdeel van netwerken:

• Ruimtelijk: regio, andere steden, deelstaat, indien van toepassing Europa en de wereld • Functioneel: bedrijfsleven, financiële wereld, handel, politiek, sociaal, cultuur, sport etc. • Politiek: districts- of gemeenteraad, indien van toepassing districtsraad, gemeenteraad, kreis, indien van toepassing regeringsdistrict, deelstaat, staat, Europese Unie. • Bevolking specifiek: afkomst en taal, religie, sociale status, leeftijd

De internationale ontwikkeling van de stad

De ontwikkeling en historie van een stad

Steden ontwikkelden zich doordat haar bewoners steeds meer overschotten van de eigen opbrengst verhandelden. Dit leidde tot een groeiende arbeidsspecialisatie van de bewoners en de ontwikkeling van typische stedelijke activiteiten zoals handel en ambachten. Door ruilhandel van eigen producten of diensten met bijvoorbeeld de dienstverlening tegen die van een ander ontstonden stedelijke economieën, die zich qua complexiteit aanzienlijk onderscheidden van agrarische economieën. De stedelijke functies, zoals handel met andere regio's of de functie als centrale locatie voor een landelijk gebied, vereisen een liefst gunstige locatie van de stad in haar omgeving. Om die reden werden steden dan ook op zorgvuldig uitgekozen locaties gesticht, bijvoorbeeld op kruisingen van al bestaande handelswegen, bij oversteekplaatsen van rivieren of in stormbestendige baaien. Als een stad belangrijk was voor verkeer en economie, trok een stad vaak militairen aan. Zij konden daar dan het verkeer op belangrijke routes controleren.

Afbeelding: nieuwe fabrieken rond 1860

De industrialisatie zorgde voor de grootste verandering in stedelijke ontwikkeling. De bouw van spoorwegen zorgde voor een herdefiniëring van de centrale ligging van steden voor het verkeer. Voorheen afgelegen steden die veel spoorlijnen konden aantrekken, werden belangrijke centra terwijl andere steden juist minder belangrijk werden. Door de industriële revolutie waren steden genoodzaakt om hun stedelijke economieën aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid. Steden, die de industrie naar zich toe trokken, groeiden snel vanwege de grote vraag naar arbeidskrachten. Steden, die deze ontwikkeling aan zich voorbij lieten gaan, zagen hun inwoneraantal niet zo snel groeien. De stedelijke ontwikkeling ging verder dan de nauwe grenzen van de pre-industriële stad en het opzetten van binnenstedelijke vervoerssystemen werd noodzakelijk. Dit proces werd in de 20e eeuw opgevolgd door een proces, dat nog steeds voortduurt: suburbanisatie, waarbij de voorheen dichtbevolkte stad haar potentieel verliest aan haar omgeving. Voorwaarde hiervoor is het ontstaan van een brede middenklasse. Deze klasse bouwt woningen buiten de stad en het ontstaan van een middenklasse zorgt voor een massale motorisering en een beter spoorwegennet, om de grotere afstanden tussen werk en huis te overbruggen. De voortdurende suburbanisatie heeft economische, ecologische en sociale gevolgen, zoals de ongeordende uitbreiding van voorheen onbebouwde gebieden, en de voortdurende groei van het autoverkeer. Ook veroorzaakt het een sociale segregatie van de bevolking. Het proces van suburbanisatie werd tegengegaan door een stadsvernieuwing waarbij wijken en buurten meer zeggenschap kregen. De stad herwint haar bevolking en kracht.

De plattegrond van een stad, het wegennet en het stadscentrum

Afbeelding: onregelmatige morfologie Afbeelding: regelmatige morfologie

De verschillen in de ontwikkelingsgeschiedenis bepalen het verschil in het uiterlijk van steden en hun respectievelijke sociale en functionele structuur. Sinds het begin van de stedelijke ontwikkeling van nederzettingen (urbanisatie) 8.000 jaar geleden, zijn het grondplan en het aanzicht (of uitzicht en stadsgezicht, zie hieronder) van steden gekenmerkt door voortdurende ontwikkeling en verandering. De nederzetting gerelateerde plannings- en ontwerpactiviteiten van mensen vinden hun uitdrukking in hun specifieke stadsplattegrond en stadsbeeld, die tegelijkertijd de technologische haalbaarheid van dat moment vertegenwoordigen. Al vroeg ontstaan naar het oost-west of noord-zuid georiënteerde rechthoekige stratenrasters en stadsplattegronden (bijvoorbeeld oude Chinese of Amerikaanse steden). Zo worden er ook cirkelvormige steden gevormd (bijvoorbeeld Bagdad), maar ook steden met onregelmatige contouren die zich aanpassen aan het terrein (bijvoorbeeld oude Griekse en organisch gegroeide Duitse middeleeuwse steden). Jericho (vanaf 9.000 v.Chr.) was volgens Bijbelse overlevering blijkbaar de eerste ommuurde stad. De steden van het oude Kreta kenden daarentegen geen stadsversterkingen en vielen tijdens de volksverhuizingen (rond 2000 v. Chr.) ten prooi aan de binnenvallende krijgers.

In de loop der tijd ontwikkelen gelijkmatig stratenrasters en onregelmatige stadsplattegronden zich stapsgewijs in hoofdwegen en zijstraten en een scheiding van voetgangersverkeer en rijdend verkeer. Daarnaast zijn in het wegennet centrale pleinen gecreëerd en vooral vanaf de 19e eeuw open terreinen voor publieksparken. Als de stad bijvoorbeeld sterk afhankelijk is van een kolossaal paleis of regeringsgebouw, een groots cultusgebouw (bijvoorbeeld een tempel) of een overheersende economische activiteit (bijvoorbeeld een haven), dan ontstaat daar het hoofdplein, waarop in ieder geval alle hoofdstraten, en soms ook de zijstraten en alle gebouwen, zijn uitgelijnd. Het hele stratennetwerk en alle stedelijke bebouwing loopt dan in de vorm van een ster naar dit stadscentrum toe, zoals bijvoorbeeld naar het barokke kasteel in Karlsruhe. In het geval van havensteden verschuift het centrum van de stad dan van het midden van de stad naar de haven, zoals bijvoorbeeld in Alexandrië of in Hamburg.

Midden-Europa kent historisch gezien tot de 18e eeuw een viertal typen van stadsplattegronden, daarbij niet meerekenend meestal topografisch gerechtvaardigde speciale vormen zoals de Ville enveloppéé: [10]

• Straatmarkttype, ook Langverstype genoemd. Lineair met maar één rechte straat of eventueel uitgebreid tot paralelstraat (bijvoorbeeld Bern, Lemgo) • Kruisribbentype, ook wel visgraattype genoemd (bijvoorbeeld Prenzlau, Lübeck) • Rastertype, ook wel rechthoektype genoemd, sinds de Oudheid systematisch aangelegd • Radiaal-concentrisch type, wielachtige structuur, doorgaans geen geplande steden (Nördlingen, Soest (Dtsl.))

Deze stedelijke inrichtingstypen kunnen in een stad ook gecombineerd voorkomen. Een bekend voorbeeld van een stad met meerdere inrichtingstypen is Hildesheim.

Het stadsbeeld, de hoogte van bebouwing en bouwmateriaal In het stadsbeeld, in het aanzicht en in de hoogte vallen steden op: eerst door torens (Ziggurat, dus de toren van Babel, Babylon, en de middeleeuwse kerktorens), maar met name vanaf de 19e eeuw met de industrialisering, de uitvinding van de lift en het begin van de hoogbouw. Vanaf ongeveer 1870-1880 wordt in steden als Chicago, New York, Shanghai en Frankfurt (am Main) veel in de hoogte gebouwd. Zoals tegenwoordig beton, staal en kunststof de belangrijkste bouwmaterialen zijn, waren dat vroeger klei, steen en hout. Belangrijke gebouwen werden meestal op goed zichtbare plaatsen gebouwd (heuvels, centrale plaatsen), van duurzaam materiaal gebouwd (bijvoorbeeld steen, terwijl de eenvoudige huizen van klei of hout waren) en ook het mooist vormgegeven. Wijken en sociale structuur Stadswijken ontstaan volgens een hiërarchisch principe. De maatschappelijke bovenlaag woont ruim in de beste stedelijke gebieden (met veel woonruimte, op de beste grond en met een aangenaam klimaat) terwijl de maatschappelijk onderste laag van de bevolking dicht bij elkaar woont in de slechtere gebieden van de stad. Vaak met weinig en slecht ventilerende woonruimte en op een drassige grond. Voorbeelden hiervan zijn de huurkazernes en Hinterhöfe van Berlijn (in 1900 de dichtstbevolkte stad van de wereld), Lower Manhattan tot de Eerste Wereldoorlog en Hong Kong na de Tweede Wereldoorlog. Wijken kunnen ook ontstaan naar beroepsgroep of functie, zoals bijvoorbeeld de bepaalde handwerkwijken, zakenwijken, industriewijken, havenwijken etc. Ook kunnen wijken gevormd worden op basis van herkomst. Zo zijn er in Jeruzalem bijvoorbeeld Armeense, christelijke en moslimwijken, of China Town, Harlem of Spanish Harlem in New York.

Historisch belangrijke steden (tot ong. 1500)

Afbeelding: Jericho, opgravingsterrein Afbeelding: Uruk, Babylon, Bagdad, Ur in Irak Babylon, Ur en Uruk op de kaart van Irak Afbeelding: Jeruzalem: Klaagmuur en rotskoepelmoskee Afbeelding: Athene: Akropolis Afbeelding: Lübeck: binnenstad (oude stad) Afbeelding: Florence Afbeelding: Xi’an: wachttorens op de stadsmuur

De historisch belangrijkste en tevens vaak ook oudste steden zijn de metropolen van de belangrijkste tijdperken in de geschiedenis van de mensheid, wat archeologisch en qua overlevering ook aantoonbaar zo is. Sommige van deze steden hadden al tienduizenden tot rond een miljoen inwoners en waren de grootsten van hun tijdperk. Al deze steden vertonen min of meer de hierboven beschreven kenmerken met betrekking tot stedelijke inrichting en stadsgezicht, stadswijken en sociale structuur.

Historisch belangrijke tijdperken in de geschiedenis van de mensheid zijn: • de jonge steentijd in Klein-Azië (het tegenwoordige Turkije, Libanon en Israël vanaf ong. 9000 v.Chr.), • Mesopotamië (vanaf ong. 5000 v.Chr.), • het historische Klein-Azië (vanaf ong. 3000 v.Chr.), • het oude Egypte (vanaf ong. 2500 v.Chr.), Fenicië (vanaf ong. 1500 v.Chr.), • het historische Iran (vanaf ong. 1000 v.Chr.), • het historische Griekenland (vanaf ong. 1000 v.Chr.), • de hellenistische tijd (vanaf ong. 400 v.Chr.), • het Romeinse Rijk (vanaf ong. 200 v.Chr.), • het Byzantijnse Rijk (vanaf ong. 600 na Chr.), • de middeleeuwse Hanze (vanaf ong. 1200), • de Renaissance (vanaf ong. 1400), • de Islamitische expansie (vanaf ong. 650), • het historische India (vanaf ong. 4000 v.Chr.), • de Indiase middeleeuwen (vanaf ong. 600), • het historische Zuidoost-Azië (vanaf ong. 500), • het historische China (vanaf ong. 1000 v.Chr.), • het Mongoolse Rijk (vanaf ong. 1190), • het historische Japan (vanaf ong. 3000 v.Chr.) en • het pre-Colombiaanse Amerika (vanaf ong. 300 v.Chr.)

Voorbeelden van steden uit bovenstaande belangrijke tijdperken:

De jonge steentijd in Klein-Azië - Jericho (vanaf ong. 9000 v.Chr., ligt in Israël) - Çatalhöyük (vanaf ong. 7000 v.Chr., ligt in Turkije) Mesopotamië - Susa (vanaf ong. 4000 v.Chr., ligt in Iran) - Eridu (vanaf ong. 4500 v.Chr., ligt in Irak) - Uruk (vanaf ong. 3500 v.Chr., ligt in Irak) - Akkad (vanaf ong. 3000 v.Chr., ligt in Irak) - Ur (vanaf ong. 2500 v.Chr., ligt in Irak) - Aššur (vanaf ong. 3000 v.Chr., ligt in Irak) - Babylon (vanaf ong. 1800 v.Chr., ligt in Irak) Het historische Klein-Azië - Troje (vanaf ong. 3000 v.Chr., ligt in Turkije) - Milete (vanaf ong. 3000 v.Chr., ligt in Turkije) - Hattusa (vanaf ong. 1700 v.Chr., ligt in Turkije) - Byblos (vanaf ong. 3000 v.Chr., ligt in Libanon) - Jeruzalem (vanaf ong. 1850 v.Chr., ligt in Israël) Het historische Egypte - Memphis (vanaf ong. 2500 v.Chr.) - Thebe (vanaf ong. 1500 v.Chr.) Fenicië - Tyrus (vanaf ong. 2000 v.Chr., ligt in Libanon) - Carthago (vanaf ong. 900/800 v.Chr., ligt in Tunesië) Het historische Iran - Persepolis (vanaf ong. 600 v.Chr.) Het historische Griekenland - Oud-Corinthië (vanaf ong. 1000 v.Chr.) - Athene (vanaf ong. 700 v.Chr., bloei vanaf ong. 500 v.Chr.) De hellenistische tijd - Alexandrië (vanaf ong. 400 v.Chr., ligt in Egypte) Het Romeinse Rijk - Byzantium (vanaf 700 v.Chr.)/Constantinopel (vanaf 337), ligt in Turkije) - Rome (vanaf ong. 700 v.Chr., ligt in Italië) - Trier (vanaf ong. 30 v.Chr., ligt in Duitsland) - Keulen (vanaf 50 v.Chr., ligt in Duitsland) Het Byzantijnse Rijk - Constantinopel (bloei vanaf ong. 600, later in het Osmaanse Rijk wordt de naam veranderd in Istanbul, ligt in Turkije) - Thessaloniki (vanaf 315 na Chr., bloei vanaf 600 als tweede hoofdstad naast Constantinopel, ligt in Griekenland) Europese Middeleeuwen - Praag (vanaf ong. 1230, ligt in Tsjechië) - Keulen (in 1180 de grootste stad in Duitsland) - Lübeck (belangrijkste Hanzestad vanaf 1227) - Gent (vanaf de 11e eeuw, ligt in België) - Parijs (vanaf de 12e eeuw) - Milaan (hoofdstad van de Lombardische Liga, vanaf 1167, ligt in Italië) - Venetië (vanaf 998, ligt in Italië) Renaissance (vanaf de 15e eeuw) - Venetië (met name vanaf 1402) - Florence (vanaf de 15e eeuw, ligt in Italië) Islamitische expansie (vanaf ong. 650) - Cordoba (vanaf 756, ligt in Spanje) - Kairouan (vanaf ong. 670, ligt in Tunesië) - Cairo (vanaf 969, ligt in Egypte) - Timboektoe (vanaf ong. 1400, ligt in Mali) - Bagdad (vanaf ong. 750, ligt in Irak) - Isfahan (vanaf 1051, ligt in Iran) - Delhi (vanaf 1206, ligt in India) Het historische India - Harappa (Induscultuur, vanaf ong. 4000 v.Chr., ligt in Pakistan) - Indraprashta (rond 1200 v.Chr., later Sultanaat van Delhi) - Nalanda (vanaf 500-600 v.Chr.) - Pataliputra (vanaf 490 v.Chr.) Indiase Middeleeuwen - Kanchipuram (vanaf 700-800 v.Chr.) - Gangaikonda/Cholapuram (vanaf 1023) - Vijayanagar/Hampi (ong. vanaf 1343) Het historische Zuidoost-Azië - Bagan (vanaf 850) - Angkor (vanaf ong. 900) - Ayutthaya (vanaf 1351) Het historische China - Chang’an (vanaf 800-900 v.Chr. of eerder)/Xi’an (vanaf 1369) - Luoyang (vanaf 25) - Nanjing (vanaf 229) Het Mongoolse Rijk - Dadu (vanaf 1215)/Peking (vanaf 1408, ligt in China) - Karakorum (vanaf 1235) - Sarai (vanaf 1242, ligt in Rusland) - Samarkand (vanaf 1369, ligt in Oezbekistan) Het historische Korea - Pjongjang (vanaf ong. 2300 v.Chr.) - Seoul (vanaf 18 v.Chr.) Het historische Japan - Asuka-kyo (vanaf ong. 270) - Osaka (vanaf ong. 200-300) Het historische Amerika - Teotihuacán (vanaf ong. 100 v.Chr., ligt in Mexico) - Monte Albán (vanaf ongeveer het jaar 0, ligt in Mexico) - Tikal (vanaf 100-200, ligt in Mexico) - Calakmul (vanaf ong. 500, ligt in Mexico) - Töllän Xicocotitlán (Tula) (vanaf 900-1000, ligt in Mexico) - Tenochtitlan (vanaf 1300-1400, ligt in Mexico) - Tiahuanaco (vanaf ong. 300 v.Chr., ligt in Bolivia) - Huari/Wari (vanaf ong. 600, ligt in Peru) - Chan Chan (vanaf ong. 1000, ligt in Peru) - Cuzco (vanaf ong. 1200-1300, ligt in Peru)

De moderne grote steden en regio’s (vanaf ong. 1500)

Afbeelding; Satellietbeeld van Parijs Afbeelding: Historische kaart van Londinium Afbeelding: Madrid rond 1888 Afbeelding: Tokio Afbeelding: Centrum van Calcutta Afbeelding: Centrum van Cairo Afbeelding: Midtown en Lower Manhattan in New York Afbeelding: Stadcentrum van Santiago de Chile Afbeelding: Opera House in Sydney

Sinds mensenheugenis verdeelt de mens zich niet gelijkmatig over de aarde, maar men concentreert zich samen in gematigde klimaten of in gebieden die dicht bij de kust liggen. Historisch gezien kiest men voor gunstige natuurgebieden zoals rivierdalen, kusten met vele baaien, klimatologisch aangename hoogvlaktes in de tropen en subtropen. De bevolkingsdichtheid is van oudsher een goede graadmeter voor de algemene en vooral economische productiviteit. Daarbij valt op, dat de meeste steden met meer dan tien miljoen inwoners in economisch opkomende landen voorkomen, zij het in landen met een bovengemiddeld economisch groeipercentage, zoals China en India. De volgende steden zijn de grootste moderne (vanaf ongeveer 1500) steden respectievelijk de meest dichtbevolkte stedelijke regio's. Deze hebben in de huidige tijd vaak veel meer dan tien miljoen inwoners en zijn de belangrijkste groeicentra in de wereld van vandaag. Ze brengen vaak vijftig procent of meer van de totale middelen (bevolking, energie, enz.) en economie van hun staat samen, zoals bijvoorbeeld Mexico-Stad (ongeveer zestig procent van de middelen en economie van Mexico), Buenos Aires (ongeveer vijftig procent van de middelen en economie van Argentinië) of Seoel (Zuid-Korea).

Vooral vanaf de jaren 1990, met de zogenaamde globalisering, kwamen de inwoneraantallen van deze stedelijke regio’s bliksemsnel boven de tien miljoengrens uit. Andere megasteden volgen. Bijvoorbeeld China waarvan het verstedelijkingspercentage slechts dertig procent bedraagt, maar al meer dan twintig steden heeft met meer dan vijf miljoen inwoners, die de tien miljoen al snel naderen. Azië heeft het grootste aantal steden van meer dan tien miljoen inwoners, maar qua aantallen wonen de meeste mensen in steden in Latijns-Amerika.

De grootste stedelijke regio's in de wereld zijn:

Europa: - Parijs (Frankrijk) - London (Verenigd Koninkrijk) - Moskou (Rusland) - Istanbul (Turkije) - Rijn-Ruhrgebied (Duitsland) - Milaan (Italië) - Madrid (Spanje) - Berlijn (Duitsland) - Rome (Italië) - Athene (Griekenland) - Wenen (Oosterrijk)

Azië: - Tokio (Japan) - Osaka (Japan) - Chongqing (China) - Shanghai (China) - Peking (China) - Hongkong (China) - Shenyang (China) - Tianjin (China) - Guangzhou (China) - Ho-Chi-Minh stad (voormalig Saigon, Vietnam) - Seoul/Sŏul (Zuid-Korea) - Jakarta (Indonesië) - Bangkok (Thailand) - Delhi (India) - Calcutta/Kolkata (India) - Bombay/Mumbai (India) - Karachi (Pakistan) - Manila (Filippijnen) - Cebu City (Filippijnen) - Davao City (Filippijnen) - Taipeh (Taiwan) - Pusan/Busan (Zuid-Korea)

Afrika: - Cairo/Al-Qahirah (Egypte) - Lagos (Nigeria) - Kinshasa/Brazzaville (Democratische Volksrepubliek Congo) - Khartoem/Al-Khartoem (Soedan) - Johannesburg (Zuid-Afrika) - Addis Abeba (Ethiopië) - Casablanca/Dar-al-Beida (Marokko) - Kaapstad/Cape Town (Zuid-Afrika) - Dar es Salaam (Tanzania)

Amerika: - Mexico-Stad (Mexico) - New York City (Verenigde Staten) - Buenos Aires (Argentinië) - São Paulo (Brazilië) - Los Angeles (Verenigde Staten) - Chicago (Verenigde Staten - Lima (Peru) - Bogotá/Santa Fe de Bogotá (Colombia) - Santiago de Chile (Chili) - Rio de Janeiro (Brazilië) - Toronto (Canada) - Montreal (Canada)


Australië/Oceanië: - Sydney (Australië) - Melbourne (Australië) - Auckland (Nieuw-Zeeland)


2. De ontwikkeling van de stad in Europa

2.1. De stad in de antieke oudheid

De Europese stad heeft zijn wortels in de Grieks-Romeinse cultuur uit de antieke oudheid.

Griekse en Fenicische kolonisatie De cultuur van de polis in het Griekenland uit de Oudheid, daterend uit 800-338 v.Chr. (Sparta, Korinthe, Athene), breidde zich uit naar Klein-Azië (Efeze, Milet) en tot aan de Krim, naar Megale Hellas (Groot-Griekenland), d.w.z. Sicilië (Syracuse) en Zuid-Italië (Tarente). Van daaruit breidde het zich verder uit richting Zuid-Frankrijk (Marseille), naar Noord-Afrika (Cyrene) en later naar de gehele Oriënt ten tijde van het Hellenisme.

In het kader van de Griekse kolonisatie bestonden in de regel politieke en religieuze banden tussen de nieuwgebouwde stad en de moederstad, zoals tussen Syracuse en moederstad Korinthe. Dezelfde ontwikkelingen maakten ook niet-Griekse (Fenicische, Etruskische, Latijnse) stadstaten door, waarvan Carthago, Rome en Veii goede voorbeelden zijn.

Imperium Romanum

Afbeelding: Rome in de Oudheid

In het Imperium Romanum groeiden de steden met name in West-Europa, maar ook in de Romeinse provincie Afrika en op de Balkan. Het gebied rond de oostzijde van de Middellandse Zee was voorheen al sterk verstedelijkt. De periode tussen de eerste - en derde eeuw wordt gezien als de bloeitijd van de stad in de antieke oudheid. Rome kent in deze tijd een gedifferentieerde stedelijke structuur met bijna één miljoen inwoners. Een stad wordt gedefinieerd op basis van haar belangrijkste functie, staatsrechtelijke- of godsdienstige rol, maar ook door de wijze waarop de stad toegang heeft gekregen tot de Romeinse wereld. Verder onderscheiden steden zich ook doordat ze wel of niet met een rituele oprichting tot stand zijn gekomen. Voorbeelden van steden met een rituele oprichting zijn Oppidia en Colonia (Rome). Steden zonder rituele oprichting zijn Vicus en Municipium [11].

Romeinse steden in Duitsland werden met name aan de Rijn en Donau gebouwd. Deze steden kwamen vooral voort uit legioenskampementen. Voorbeelden zijn: Castra Regina (Regensburg), Augusta Vindelicorum (Augsburg), Confluentes (Koblenz), Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen), Augusta Treverorum (Trier), Mogontiacum (Mainz), Sorviodurum (Straubing) en Colonia Ulpia Traiana (Xanten). In Oostenrijk ontstonden veel Romeinse steden uit legioenskampementen, aan de Donaulimes, maar ook in het binnenland, zoals Vindobona (Wenen) en Carnuntum in de buurt van Wenen, Iuvavum (Salzburg), Virunum bij Klagenfurt, Teurnia bij Spittal an der Drau en Flavia Solva bij Leibnitz. In Zwitserland is het bestaan van de volgende Romeinse steden aangetoond: Augusta Raurica (Kaiseraugst), Aventicum (Avenches), Iulia Equestris/Noviodunum (Nyon) en Forum Claudii Vallensium (Martigny).

De eerste woningen in de Germaanse provincies van het Romeinse Rijk waren gebouwd uit hout en de muren waren dichtgesmeerd met klei. Vanaf het midden van de 1e eeuw n. Chr. verving men deze woningen door stenen woningen. De structuur van deze Romeinse stad kende een hoge mate van ontwikkeling en werd tijdens de bouw van de stad vastgelegd tijdens de limitation (opmeten). Een karakteristiek kenmerk was het “schaakbordpatroon” als geplande stad. Hierbij zijn de straten een rechte lijn die de andere straten in een hoek van 45 graden kruist. Stadsmuren omsloten meestal deze steden. In het geval van municipia, hoofdsteden van civitates of vici werd het “schaakbordpatroon” niet algemeen gebruikt. Alleen de straten die uitkwamen op de hoofdstraat, stonden in een rechte hoek op de hoofdstraat.

Afbeelding : Romeinse geplande stad

Het kruispunt van de hoofdstraten, die van noord naar zuid (cardo maximus) en van oost naar west (decumanus maximus) lopen, is het centrale punt van een Romeinse stad. Hier stond het Forum, waar zich het grootste deel van het politieke, economische en religieuze leven van de stad afspeelde. De rechtspraak vond hier ook plaats. De Basilica, waar openbare vergaderingen werden gehouden, grensde meestal aan het Forum. In de buurt van het Forum bouwden de Romeinen het Capitool (de belangrijkste tempel) en bouwwerken als theaters en thermen, die belangrijke waren in het openbare leven. Om het centrum heen bevonden zich de woonwijken (insulae). Deze wijken bestonden veelal uit woningen, die we nu eengezinswoningen zouden noemen en waren slechts één etage hoog. Later ontstonden in de armere wijken ook panden van meerdere verdiepingen met huureenheden. Tussen de woningen in stonden gebouwen als het circus, een stadion dat gebruikt werd voor paardenrennen, of paleizen voor de keizer of het stadsbestuur.

De rituele stichting van een stad gebeurde naar het voorbeeld van de rituele oprichting van Rome, de ritus etruscus. Eerst werd het auspicium uitgevoerd en de locatie van de stad bepaald. Vervolgens werd de ‘navel van de stad’ uitgegraven, een offerkuil, en deze gevuld met offergaven. Daarna trok men het pomerium, de religieuze grenzen van de stad. Dit gebeurde met een bronzen ploeg voortgetrokken door een witte stier en een witte koe. De kluiten aarde symboliseren de murus, terwijl de ploegsnede/grebbe/geul/groef symbool staat voor de gracht. Op de plekken van de poorten/bij de plekken waar de poorten komen wordt de ploeg stilgezet en naar/aan de overkant gedragen/neergezet/overgezet, zodat de heilige grens niet wordt doorbroken/onderbroken door de weg. Hierna werd stad opgemeten, de limitatio, en de twee hoofdassen van de stad vastgelegd: de decumanus maximus in west-oost richting en de cardo maximus in noord-zuid richting. Als laatste werd de stad ingewijd. [12] Afbeelding: het Romeinse aquaduct in Segovia

Ook de sanitaire voorzieningen in de steden in de Oudheid waren vooruitstrevend: de aanvoer van water vond plaats via bovengrondse- en ondergrondse leidingen en met aquaducten (een waterleiding over land in brugvorm). Met drukpijplijnen werd het water in de stad verdeeld. Op deze manier werden luxueuze gebouwen zoals thermen van water voorzien. Deze gebouwen vormden niet alleen met hun luisterrijke inrichting, zoals vloerverwarming, het warme water en de hallen met zuilen, een maatschappelijk middelpunt, maar ook met hun leesruimtes,  bibliotheken en sportgelegenheden. In deze tijd werd mortel uitgevonden, dat het mogelijk maakte om dit soort stenen gebouwen te kunnen bouwen. Met mortel konden ook gebouwen als arena’s en vrijstaande triomfbogen, die de macht van Rome symboliseerden, gebouwd worden.

Afbeelding: de Boog van Titus in Rome

Tijdens de vroege Keizertijd bevond zich in de Romeinse steden een gevestigde laag van de lokale elite. Zij wijdden zich aan de politieke leiding op gemeentelijk niveau. In het maatschappelijke bestel was de decurionenklasse de meest stabiele element. Zij bezaten een toonaangevende invloed op het sociale en politieke leven in de steden. : de maatschappelijke achtergrond van deze groep verschilde per provincie. Hiertoe behoorden ridders, die na een lange diensttijd terugkeerden naar hun eigen gebied, de lokale elite (militairen en kolonisten) in Zuid-Germanië of de oude stamadel in het geval van de Gallische provincies. In essentie echter regelde geld de toegang tot erefuncties (honoraria): men moest kunnen aantonen een minimuminkomen te hebben. De lokale elite bestond voornamelijk uit landheren. Aan de meeste decurionen werd als waardering het Romeinse burgerrecht toegekend. Omdat het land alleen vanuit centrale locaties kon worden bestuurd, ontwikkelde zich een aristocratie van landheren, die alle beslissende politieke functies overnam.

Het relatief eenvoudig gestructureerde politieke systeem op gemeentelijk niveau kende twee politieke organen:

- De Raad bestond uit meestal honderd voor het leven benoemde leden. Het deed dienst als raadgevende vergadering en besliste over de betalingen die aan de stad moest worden voldaan. - De Magistratuur bestond uit vier tot zes ambtenaren (alleen beschikbaar voor decurionen). De leiding van dit orgaan lag in de handen van de twee “burgemeesters” (duoviri). De Magistratuur was verantwoordelijk voor de rechtspraak, het beheer van de financiën, de politie en de uitvoering van de cultus. De overige lagen van de bevolking verwachtten van haar kapitaalkrachtige bovenlaag de waarborg op de levering van voedsel en water, de financiering van luxueuze gebouwen en spelen en de vertegenwoordiging van de stad. Zij waren verplicht de belastingen te innen waarvoor ze garant stonden.

De volledige afhankelijkheid van de decurionenstand voor het functioneren van de stad, leidde tot de ondergang van steden in verschillende delen van het Romeinse Rijk. In vroeger wetenschappelijk onderzoek was men van mening dat ten tijde van de Late Oudheid de hogere standen financieel te gronde gingen aan de uitgaven voor militaire en ambtelijke apparaat. Zij konden de stad niet meer voorzien (van water e.d.) en werden bovendien tot betalingen verplicht, die eerder op vrijwillige basis waren gedaan. Dit had enorme veranderingen tot gevolg in het sociale en politieke bestel. Mensen die opklommen op de sociale ladder, zoals handwerkers en handelaren, kregen toegang tot ambten die voorheen voor hen verboden waren. Uiteindelijk werd een systeem van gedwongen lidmaatschap ingevoerd, waarbij iedereen decurion moest worden die het minimaal benodigde inkomen bezat.

Volgens recenter onderzoek kenden de meeste steden uit de Laat Antieke tijd nog een tijd van bloei tot laat in de 5e en 6e eeuw. Pas vanwege oorlogen (bijvoorbeeld de islamitische expansie) en een, in het westelijk deel van het Romeinse Rijk, vergaande ineenstorting van het Romeinse bestuurssysteem en een teloorgang van het culturele niveau, kwam het tot een regionaal sterk variërende mate van "verval" van de stadscentra en de achteruitgang van de poleis (zie kastron) [13]. 3.2. De ontwikkeling van de stad in de Middeleeuwen

3.2.1. Stichting van steden in de Middeleeuwen

Afbeelding: afbeelding van een middeleeuwse raadsvergadering. De burgers staan met familiewapens afgebeeld.

Door de Grote Volksverhuizing raakten de steden in verval. Vanaf de invasie van de Alemannen in 260 werden de Limes-steden op de rechteroever van de Rijn geleidelijk aan vernield. Tot aan de vijfde eeuw veroverden de Germanen ook de Romeinse steden aan de Rijn. Slechts in een paar steden konden de enkele Gallo-Romeinse burgers blijven. De Germanen vestigden zich niet in de steden of wat daarvan na de gevechten was overgebleven. De belangrijkste Romeinse steden zijn echter bewaard gebleven (zoals Trier, Keulen, Regensburg, Bonn en Augsburg), zij het in kleinere vorm. In de vroege Middeleeuwen trok de bevolking uit veel oude stadcentra weg en ontstonden er nieuwe centra aan de randen van de oude stadskernen. De oude, te groot geworden stadsmuren werden vervangen door nieuwe fortificaties. Doorslaggevend voor het voortbestaan van de stad was een functie als bisschopszetel. Deze steden bleven religieuze en culturele centra, die de laat romeinse-christelijke traditie voortzetten. Allereerst namen de bisschoppen veel taken over van de vroegere Romeinse bestuursambtenaren.

In de loop van de vroege Middeleeuwen hield het leven in de steden evenwel bijna volledig op te bestaan. In de steden, die geen standplaats waren voor bisschoppen, benoemden de nieuwe Merovingische heersers graven als bestuursambtenaren. Het was hun taak om de omliggende regio te controleren en daarvoor grepen ze vaak terug op de, in de steden nog immer geldende, Romeinse rechtstradities. Onder de graven verdween het zelfbestuur van de steden zienderogen. De traditionele Romeinse vrijheidsrechten van de burgers bleven onder de Merovingen alleen in de bisschopssteden deels behouden. Zij deden dit om te kunnen blijven profiteren van de belastingen, die door de inwoners van de stad betaald werden. Toch was in de vroege Middeleeuwen de uitstroom van mensen uit de steden groter dan de instroom vanuit het Germaanse achterland. Dit leidde tot een ontvolking van de steden, in sommige gevallen tot het punt waarop voorheen bebouwde stedelijke grond als landbouwgrond werd gebruikt.

Afbeelding: keizerburcht van Goslar

In de tijd van de Karolingen werden vanaf de 8e eeuw kloosters in de steden gebouwd. Deze groeiden uit tot economisch centra zonder een voortzetting van de oude handelstradities te worden. De Romeinse stedelijke burgerrechten en het zelfbestuur verdwenen in deze tijd volledig. Ook de bisschoppen regeerden niet op basis van een Romeinse traditie, maar op basis van rechten, die door de koning waren verleend. In het verdere verloop van het Karolingische tijdperk werden eerst bisschopsburchten, en daarna ook steeds meer koninklijke hoven en burchten gebouwd. Daarnaast ontstonden enkele nieuwe steden in het hart van het Karolingische rijk tussen de Seine en de Rijn en langs rivieroevers en handelsroutes naar het noorden, zoals Gent, Antwerpen, Duisburg, Soest, Wik en Hedeby.

Afbeelding: Magdeburg: uitzicht op de Dom in het dal van de Elbe

Onder de Ottonen werden vanaf de tiende eeuw op bescheiden schaal nieuwe steden gebouwd. Rond machtscentra - vaak residenties van Saksische graven - onder de Karolingers gebouwde burchten of nieuwe bisschopsresidenties zoals Magdeburg, vestigden zich handelaren. Zij voorzagen de hogere bevolkingslagen van goederen en begonnen zich te organiseren in gilden. Zulke bisschops- of burchtnederzettingen bestonden vaak uit twee delen met hun eigen fortificaties te verdelen: de urbs (ong. binnensteden) met de machtsresidenties en de suburbium (ong. buitenwijken) met de handelaren. Voorbeelden van deze tweedeling zijn Frankfurt, Würzburg, Fritzlar en Erfurt.

Afbeelding: oude stad van Freiburg im Breisgau

Afbeelding: stadhuis met marktbron in de oude stad van Braunschweig

Afbeelding: Steuerhaus, stadhuis en Großzunft in de voormalige vrije keizerstad Memmingen

Tot 1100 n.Chr. waren er in Midden-Europa slechts enkele honderden steden, vaak met een organisch gegroeide plattegrond. In deze steden lagen vaak grote stukken grond braak, waar het vee op graasde. Pas vanaf deze tijd werden binnen de steden stenen huizen gebouwd. Een stadsmuur was er vaak ook niet, meestal slechts een aarden wal met een gracht eromheen. Het veruit grootste deel van de steden ontstond in de 250 jaar erna tijdens een economische opleving en nadat de grensgebieden van het rijk niet meer werden aangevallen. Tegelijkertijd verdubbelde tot verdrievoudigde de West-Europese bevolking zich, werd nieuwe landbouwgebied ontgonnen, nieuwe landbouwtechnieken ontwikkeld en de geldeconomie en handel vergroot. De late steden, die onder deze omstandigheden gesticht werden, worden oprichtingssteden genoemd. Deze steden ontstaan veelal door een oprichtingsakte en op basis van een ontwerp planmatig werden gebouwd. De oudste stad van dit soort steden is Freiburg im Breisgau, dat in 1118 opgericht werd en in 1120 een vooruitstrevend stadsrecht ontving. Verdere voorbeelden van belangrijke opgerichte steden in deze tijd zijn Leipzig (1150) en Lübeck (1158). De centra van deze stedelijke opleving lagen in Italië, met dank aan de handel met de Oriënt tijdens de kruistochten, en in Vlaanderen, waar de textielhandel een hoge vlucht nam. Vanaf de tijd van de Hohenstaufen kreeg de oprichting van steden steeds meer een strategisch karakter. Koningen en landheren probeerden om met steden hun inkomsten te vergroten, mensen uit concurrerende grondgebieden weg te lokken en door gebiedsuitbreiding of veroveringen verworven gebieden veilig te stellen. Vooral in het kader van de verovering van Slavische gebieden in het oosten van Europa in de 14e eeuw ontstond een regelrechte golf van oprichtingssteden op de plaatsen, waar voorheen Slavische nederzettingen hadden gestaan. Tijdens het begin van de moderne tijd, rond 1500, zijn onder andere de volgende vrije (rijks)steden, en Hanzesteden de belangrijkste steden:

- Keulen, met 40.000 inwoners - Augsburg, met ongeveer 30.000 inwoners - Ulm, Lübeck, Hamburg, Rostock, Bremen, Neurenberg, Magdeburg en Braunschweig

3.2.2. Sociale structuur in de Middeleeuwse stad

Afbeelding: stadzegel uit 1286 van de voormalige vrije rijkstad Memmingen Afbeelding: Oude Beursplein in Brugge (Marcus Gerards de oudere, 1562)

Vanaf de 11e eeuw ontwikkelde zich vanuit de stedelijke grondbezitters- en internationale koopmansklasse een zogenaamde ‘melioraad’ (raad van rijke burgerfamilies), en daarna het middeleeuwse patriciaat. Het patriciaat vormde steeds meer een eigen afgesloten groep die de rangen gesloten hield, en die in veel steden uit een harde kern van ‘raadswaardige’ familie gevormd werd.. Alleen uit hun gelederen mochten vertegenwoordigers worden gekozen.

In de 13e eeuw ontstonden steeds vaker conflicten in de steden. De conflicten vonden plaats tussen het patriciaat, dat streefde naar grotere politieke zelfbeschikking, en de stadsheren, maar ook tussen het patriciaat en de lagere bevolkingsklassen van de stad. In de 14e en 15e eeuw kwamen dit soort conflicten voor, ook met gebruik van geweld, zich in nagenoeg alle steden af. Meestal leidden deze conflicten niet tot een fundamentele wijzigingen van de stadswetten, maar resulteerden in een toelating van de opstandige groepen tot het patriciaat zelf of eenmaal in het patriciaat tot toegang tot hogere lagen. Naar buiten toe vormden steden steeds vaker allianties, om op die manier meer politieke en militaire invloed te krijgen.

In zijn geheel zien we in de late Middeleeuwen een groei van de stedelijke lagere standen, die vaak buiten stadsmuren leven. Arbeiders van lagere klassen organiseerden zich in deze tijd ook in gildes en hadden een uitgekleed ‘klein-burgerrecht’, dat geen recht op politieke medezeggenschap inhield.

3.2.3. Economische structuur in de Middeleeuwse stad

Volgens de socioloog Max Weber is de westerse stad primair een markt voor de internationale handel (zie ook stadssociologie). De stad en haar achterland kende, anders dan nu, een sterke scheiding. De ruimtelijke scheiding hield ook een economische scheiding in. De omgeving voorzag de stad van voeding en grondstoffen (primaire sector) en de stad voorzag haar omgeving met handwerkproducten en dienstverlening (secundaire en tertiaire sector).

Belangrijk voor het ontstaan en de ontwikkeling van steden was het ‘marktwezen’. Nederzettingen, waar de markt werd gehouden, waren vaak het eerste begin van stadsontwikkeling. Handelaren en handwerklieden vestigden zich vaak in deze plaatsen en, omdat er een behoefte was naar regels voor de afhandeling van de handel, werd de rechterlijke macht hier vormgegeven. Dit marktrecht vormde de basis voor het specifieke stadsrecht. Hierbij waren de wekelijkse markten als continue ontmoetingsplaats voor handelaren belangrijker dan de jaarmarkten, die vaak in bisschopssteden voor het patronaatsfeest werden gehouden. Evenwel groeide niet uit elke marktnederzetting tot een stad uit. In het gebied aan de linkerkant van de Rijn bevonden zich deze markten vooral daar, waar handelaren elkaar in de Romeinse tijd al ontmoetten. Aan de oostzijde van de Rijn waren deze markten zeldzamer en ontstonden ze pas in de Vroege en Late Middeleeuwen en zorgden vaker voor de stichting van een stad dan aan de westzijde van de rivier.

In de tijd van de Merowingen en Karolingen werden de Romeinse markten over het algemeen voortgezet, maar werden maar weinig nieuwe markten opgericht. De Karolingen reguleerden ook het marktwezen, doordat ze het monetaire systeem hervormden, ze marktrechten verleenden en de graven benoemden tot toezichthouders op de markten en de bijbehorende tolbetalingen. Daarnaast was er vooral handel in levensmiddelen buiten de steden en markten, die door enkele landheren, zonder uitdrukkelijke koninklijke toestemming, gerund werd. Onder de Karolingen breidde het marktwezen zich uit naar het oosten, met name de handel in slaven uit Slavische gebieden. Saksische burchten en havens werden steeds belangrijker als handelscentra.

Onder de Ottonen en de Saliërs begon zich het koninklijke marktprivilege te doen gelden. Aan het einde van het Ottoonse tijdperk was de handel, die verder ging dan alleen levensmiddelen, niet meer zonder koninklijke toestemming mogelijk. Onder Otto de Grote werd het marktrecht een persoonlijk recht tot bescherming voor handelaren en klanten, die op weg waren naar een markt. Onder de Ottonen ging het aantal verleende marktrechten met sprongen omhoog. In het begin stichtten vooral kloosters markten, maar vanaf de 12e eeuw stichtten ook landsheren steeds vaker markten en kregen daarvoor koninklijke toestemming. Veel steden beschikten over het stapelrecht: het recht van een stad om doortrekkende handelaren te dwingen hun waren voor een bepaalde tijd in de stad te koop aan te bieden.

De handwerklieden in de stad werkten in kleine bedrijfjes met een meester en één of twee gezellen, vijf of meer gezellen kwam sporadisch voor. Veel ambachtslieden werkten daarnaast ook nog op het land. Bovendien werkten ze niet allemaal voor de vrije markt. Met name in de vroege Middeleeuwen waren veel handwerklieden gebonden aan een adellijke familie, voor wie zij uitsluitend werkten. De handwerkersgilden reguleerden de economische handel en wandel. Zij stelden maxima aan het aantal handwerklieden, waarmee zij de concurrentie beperkten. De gilden verboden nieuwe productiemethoden, zorgden voor grondstoffen en legden fabricage- en verkoopvoorwaarden en prijzen vast. Bovendien hadden ze een militaire, religieuze en sociale functie. In de Late Middeleeuwen ging men steeds meer naar een geïndustrialiseerde massaproductie over, waarbij nieuwe productiemethoden hun intrede deden.


2.3.4. Het recht in de Middeleeuwse stad

Afbeelding : oudste gedrukte afbeelding van Neurenberg, Schedelsche Weltkronik 1493

De status van vrije keizerlijke stad of vorststad bepaalde de juridische positie van de Middeleeuwse stad, waarbij de precieze status zeer verschillend kon zijn. In het algemeen streefden de steden ernaar om zich te bevrijden van de heerschappij van de stadsheer of van de bisschoppen en landvoogden (vergelijk met Rijksstad Neurenberg). Hierin slaagden zij in meer of mindere mate. Bij de stichtingssteden werden deze vrijheden, al ten tijde van de stichting van de stad, verankerd in het stadsrecht. Veel steden werden rijk dankzij de handel en de handwerkers. Hierdoor konden ze lang standhouden tegen de stadsheren, die de steden om economische en militaire reden onder hun controle wilden brengen. De middeleeuwse stad voerde dus een hevige concurrentiestrijd met de wereldlijke- en geestelijke territoriale machthebbers. In gebieden waar sterke regionale machthebbers waren, hadden de steden het zwaar om zich staande te houden. Zo moest (bijvoorbeeld) de enige keizerlijke stad in het Beierse thuisland, Regensburg, vechten voor haar status. In het territoriaal versplinterde Franken en Opper-Zwaben ontstonden machtige keizerlijke steden zoals Neurenberg, Rothenburg, Augsburg en Reutlingen. In het noorden waren Hanzesteden zoals Lübeck, Bremen, Hamburg of Rostock economisch zeer belangrijk.

De basis voor de rechtsstructuur binnen de Middeleeuwse stad was de stedelijke bescherming van lijf en goed. Deze staat van gegarandeerde geweldloosheid ontwikkelde zich in de oudere steden uit het vredesrecht van de stedelijke kiemcel, de markt- of burchtvrede. Bij de planmatige stichting van steden tijdens de centrale - en late middeleeuwen werd de stedelijke bescherming al vastgelegd bij de stichting. Oorspronkelijk was het garanderen van de stedelijke bescherming de belangrijkste juridische taak van de stadsheer. Met de groeiende betekenis van de burgerij als autonome macht met politieke structuren werd zij de drager van de vrede, dat tevens een voorwaarde was voor de emancipatie van de burgers ten opzichte van de stadsheer. De schending van de vrede werd opgevat als een schending van de burgerlijke eed en werd dienovereenkomstig zwaar bestraft, ook al waren bijvoorbeeld de verwondingen als gevolg van een aanval slechts gering. Bovendien waren burgers ook verplicht om misdaden te vervolgen. Rondom belangrijke gebouwen zoals het stadhuis waren er meestal extra gebieden waar met strengere regels geweld moest worden voorkomen. Vaak werden er nachtelijke uitgangsverboden of beperkingen opgelegd. In de late middeleeuwen begon de gemeentelijke vredesorde en de gemeentelijke rechtspraak zich uit te breiden naar de omgeving.

Het tweede juridische principe was de stedelijke vrijheid. Lijfeigenen of horigen, die in de stedelijke gemeenschap werden opgenomen, verkregen persoonlijke vrijheid. Dit recht werd oorspronkelijk verleend door de stadsheer, om de functie van de stad als economisch centrum te versterken. Vergelijkbare vrijheidsrechten werden ook in de regio’s verleend, waar boeren moesten worden aangetrokken om het te land te ontginnen. Om te voorkomen dat conflicten met andere landsheren uit de omliggende gebieden zouden ontstaan vanwege het weglokken van onderdanen, zorgden vele steden ervoor dat opname tot de stedelijke gemeenschap niet te gemakkelijk ging. Het stedelijke vrijheidsrecht betekende ook dat alle burgers voor de wet gelijk waren. Lang niet alle stedelingen hadden het volledige burgerrecht en konden dus ook geen aanspraak doen op de stedelijke vrijheid. Een stad kon in haar achterland zelf ook horigen hebben.

Afbeelding: stadsmuur van Mayen

Voornamelijk in het proces van emancipatie ten opzichte van de stadsheren, richtten steden hun eigen bewakings- en verdedigingswezen op. Het centrale element hierin was de stadsmuur, waarbij de burgers verplicht waren tot het onderhoud van de muur en het voorzien van constante bewaking op deze muur. In oorlogstijd gold voor alle mannelijke stedelingen die in staat waren om te werken, een militaire dienstplicht. De wapens moest men zelf betalen. In ruil daarvoor moest de stad de gevangengenomen strijders van haar eigen kant vrijkopen De bovenste klasse leverde de cavalerie. Bovendien werden de stedelijke verdedigingstroepen steeds meer voor politietaken gebruikt. Voor armere inwoners van de stad werden hun wapens opgeslagen in het arsenaal. Aan de verdediging van de stad deden ook de adel, de horigen van de stad en huurlingen mee. Vanaf de 14e eeuw maakten welgestelde burgers steeds meer gebruik van vervangers om zich te onttrekken aan de verplichting om aan de verdediging van de stad deel te nemen.

De stedelijke rechtsstructuur verschilde aanzienlijk van die van het platteland. Het omvatte verleende rechten en vrijheden, zoals marktprivileges, het muntrecht, invoerrechten, soevereiniteit op militair gebied en op het gebied van belastingen, en werd gaandeweg aangevuld en gewijzigd door verschillende gewoonterechten.

Het stedelijke recht werd opgeschreven in statuten. Deze verzamelingen van wetten werden vaak "willekeur" genoemd: rechten die niet traditioneel waren, maar uit een bewuste wilsbeschikking waren gekozen, dat wil zeggen "uitgeroepen". Degenen die de eed van burgerschap hadden afgelegd, onderwierpen zich dus ook aan willekeur.

Vooral tijdens de verschillende periodes van stadsstichting in de Late Middeleeuwen vormden zich “stedelijke rechtsfamilies”. Tijdens de stichting van nieuwe steden werden de rechtsorde van al bestaande steden overgenomen. In steden in Midden- en Oost-Europa werd het Duitse recht overgenomen, zoals bijvoorbeeld:

- Het Lübische recht (Lübeck) in Holstein, Mecklenburg, Pommern, Pruisen, Estland, Letland en Litouwen - Het Magdeburgse recht (Magdeburg), onder andere in Brandenburg en Saksen met zijn Silezische (Silezië en Noord-Bohemen) en Poolse (Polen, Wit-Rusland) varianten en het Neumarktsche recht, of de noordelijke varianten, het Kulmsche recht, dat zich uitstrekte over Poznán en West- en Oost-Pruisen. - Soester stadsrecht, in meer dan 60 steden, voornamelijk in Duitsland - Zuid-Duitse stadsrecht, onder andere in Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zuid-Bohemen, Hongarije, Slowakije - Neurenberger recht, onder andere in Franken en West-Bohemen.

3.2.5. Stadstaten of stadsrepublieken

Afbeelding: vrije Hanzestad Bremen: marktplaats, Domhof, Dom, raadhuis en de Lieve Vrouwekerk

Afbeelding: Hanzestad Lübeck: Holsterpoort

In de Middeleeuwen ontstonden min of meer onafhankelijke stadstaten of stadsrepublieken, steden die in het Heilige Roomse Rijk de status van vrije keizerlijke stad hadden verworven of in Italië zelfstandigen staten waren. Een stadstaat is, in tegenstelling tot een territoriale staat, een staat die qua oppervlakte alleen de stad en haar directe omgeving beslaat. Het kan een soevereine staat zijn of een deelstaat binnen een federaal staatsysteem.

Binnen het Heilige Roomse Rijk gold als vrije keizersstad elke gemeente, die niet onder een rijksvorst, maar direct onder de keizer viel evenals enkele bisschopssteden, die een zekere mate van autonomie hadden verworven.

In de Middeleeuwen bestonden er 107 tot mogelijk 115 keizerlijke steden. Met de Vrede van Westfalen in 1648 verloren Metz, Tull (Toul), Wirten (Verdun) en de Zwitserse steden Bern, Basel, Luzern, Mülhausen, Schaffhausen, Solothurn, Zug en Zürich deze status. Tot 1679/1681 annexeerde Frankrijk de steden Bisanz (Besançon), Colmar, Hagenau, Kaisersberg (Kaysersberg), Landau in der Pfalz, Münster (Munster), Oberehnheim (Obernai), Rosheim, Schlettstadt (Sélestat), Türkheim (Turckheim), Weißenburg (Wissembourg) en Straatsburg en deze steden verloren hierdoor hun status. Tot de Reichsdeputationshauptschluss van 1803 bestonden er nog 51 steden, daarna nog slechts zes: Augsburg, Bremen, Frankfurt am Main, Hamburg, Lübeck en Neurenberg.

Vanaf 1815 bleven nog maar vier steden als zelfstandige stadsrepubliek over in de Duitse Bond, respectievelijk het Duitse Rijk: Bremen, Frankfurt am Main (tot 1866), Hamburg en Lübeck (tot 1937). Vanaf 1866 werden zij zelfstandige deelstaten binnen het Duitse Rijk. In de Bondsrepubliek Duitsland zijn de stadstaten Berlijn, Bremen en Hamburg zelfstandige deelstaten.

Afbeelding: Venetië: symbool en nationaal embleem van de Serenissima: de leeuw van St. Marcus (fragment van een schilderij van Vittore Carpaggio, 1516)

In Italië waren de stadsrepublieken Venetië (713/16 – 1797), Florence (12e eeuw – 1531) en Genua (11e eeuw – 1797) van bijzonder belang. Vermeldenswaardig zijn onder andere nog Brescia, Como, Grosseto, Lucca, Massa Marittima, Pisa en Verona. Rome was in 1354 slechts korte tijd een stadsrepubliek.

In Zwitserland kwamen vele kantons voort uit stadstaten, die op hun beurt weer uit keizerlijke steden waren ontstaan. De voormalige keizerlijke stad Basel werd in 1833 als halfkanton een stadstaat. De voormalige keizerlijke stad Zürich was tot 1798 als stadstaat een “vrije republiek” binnen het Oude Eedgenootschap. In 1536 werd Genève de Republiek Genève en in 1814 een stadsrepubliek, tot het in 1815 werd uitgebreid met de voormalige Franse plattelandsgebieden en een plattelandskanton werd met 45 gemeenten.

Andere stadsrepublieken waren onder andere de Russische steden Novgorod (1136-1478) en Pskow (13e tot 15e eeuw) als ook Dubrovnik (Republiek Ragusa: 14e eeuw – 1808) en de Republiek Krakau (1815-1846). Danzig was ook een vrije stad toen het van 1920 tot 1939 onder gezag van de Volkerenbond stond.

3.2.6. Politiek in de Middeleeuwse stad

Aanvankelijk stonden steden onder het directe gezag van toenmalige stadsheren en hun ambtenaren. In de twaalfde eeuw werden deze beambten, naar het voorbeeld van de steden uit Lombardije, steeds zelfstandiger: de beambten kwamen uit families van het patriciaat. Tot de 13e eeuw bestonden stadsraden in bijna alle steden. Tegelijkertijd kwam een proces op gang waarbij de rechten van de stadsheren overgedragen werden aan de gemeenteraad. Deze rechten werden niet meer opgeëist namens de stadsheer, maar in toenemende mate uit de eigen machtsaanspraak van de gemeenteraad, waar de functies werden ingevuld door burgers. Na de conflicten tussen de standen in de 13e eeuw was dit proces in de 14e eeuw nagenoeg ten einde en hadden de burgers zich als het zelfstandig bestuur van de stad gevestigd. In de 15e eeuw werden gespecialiseerde raadscommissies opgericht. De gemeenteraad regelde, naast politieke beslissingen, de handel in de stad en bepaalde de prijzen van goederen. Ook de lagere jurisdictie ging van de schout over naar de gemeenteraad. Deze ontwikkeling gold ook, zij het in een iets lager tempo en niet overal, voor het halsrecht, dat soms aan de stadsrechter of de burgemeester persoonlijk werd overgedaan.

De verkiezingen voor de gemeenteraad waren anders georganiseerd. Aanvankelijk werd de raad voor korte periodes door de burgerij gekozen. De ambtstermijnen werden steeds langer, soms werden leden voor het leven gekozen. Meestal bestond een gemeenteraad uit 12, 24 of 36 leden. Vooral in de late Middeleeuwen werd dit aantal steeds groter, tot soms wel 300 leden. Vanaf eind 15e eeuw werd de vergoeding voor deze, voorheen vrijwillige, functie ingevoerd.

Naast de deelname aan raadszittingen, waarin politieke besluiten werden genomen, kregen sommige leden van de raad bepaalde functies, diplomatieke of militaire taken toegewezen. Deze functies werden meestal eens per jaar onder de raadsleden verdeeld. Pas in de 15e eeuwen kwamen langere zittingsperiodes op. Daarnaast bestonden er ook ambten waarvan de bekleder geen lid van de gemeenteraad was en betaald werd door de stad. Door de groeiende correspondentie en de noodzaak de stad zowel binnen als buiten de stad juridisch te vertegenwoordigen, werden raadsgriffies geopend. Hierin werkten in het begin vooral geestelijken, maar later ook juristen als juridische adviseurs (zie Stadtschreiber (Kanzleivorsteher).

Kenmerken van de Middeleeuwse stad

- Buitengrens met een stadsmuur met bijbehorende grachten. - Compacte nederzettingsvorm met een centrum, marktplaatsen, raadhuis, woonhuizen, en kerken. Politiek gezien het tegenoverstelde van een burcht van een landsheer met een burchtkerk dan wel bisschoppelijk district. - Sociale en beroepsmatige onderverdeling van de bevolking in aparte wijken. - Juridisch bijzondere positie: zelfbestuur en een eigen jurisdictie, het privilege van het burgerrecht. - Economische functie: marktsoevereiniteit (vgl. Roland), internationale handel, stapelrecht, productie van goederen op basis van de arbeidsverdeling, boeren die woonachtig zijn in de stad. - Intern was de juridische positie van de bewoners van een stad verdeeld in burgers en inwoners, patriciërs, in gilden georganiseerde handwerklieden en de clerus. - Op demografisch gebied was de stad aangewezen op een constante toevloed vanuit het omringende land. De toestroom was verzekerd, omdat de inwoners ervan door de rechtspraak en de gildenvoorschriften eerder werden vrijgesteld van de nukken van de heersers, wat tot uitdrukking kwam in het spreekwoord "Stadtluft macht frei". (‘stadlucht maakt vrij’) - De woonhuizen waren in percelen gegroepeerd. - Werken en wonen was onder één dak ondergebracht. - Ambachten werden samengebracht in straten en wijken. - De stad controleerde de bouwactiviteiten van de burgers, de afstand tussen huizen was vanwege de brandveiligheid vastgelegd.

Afbeelding: Stadsmuur van Carcassonne Afbeelding: raadhuis en Nicolaikerk van Strahlsund

3.3. Nieuwe tijd tot heden

Na de Middeleeuwen werden nauwelijks nog nieuwe steden gesticht, die onder één van de volgende categorieën vallen:

- Bergstad: vanaf de 12e eeuw, maar met name in de 16e eeuw, worden vanwege mijn-economische redenen, bergsteden gebouwd in het Duitse middelgebergte en in de Alpen, met name in de Harz, het Ertsgebergte, het Boheemse Woud en het Zwarte Woud. Voorbeelden van bergsteden zijn Clausthal-Zellerfeld (1530), Bad Lauterberg (Harz), Annaberg, Schwaz en Freudenstadt. - De geplande stad: het stadstype van de geplande stad heeft weinig te maken met de functie van de stad in haar omgeving, maar meer met de wijze van ontstaan. Bij de bouw van nieuwe steden maakte men van de gelegenheid gebruik om deze naar de laatste inzichten te bouwen. Soms werden bestaande steden tot de grond afgebroken en aan de hand van nieuwe inzichten weer opgebouwd. In principe werken de bouw van nieuwe stadsdelen en satellietsteden volgens hetzelfde principe. Ook het Engelse new town betekent een geplande, moderne, functionele, nieuwgebouwde stad of stadsdeel, die de grote agglomeraties moet ontlasten. Voorbeelden van dit soort geplande steden zijn:

• Duitsland: Eisenhüttenstadt, Espelkamp, Erlangen, Freudenstadt, Halle-Neustadt, Hochdahl, Jülich, Karlsruhe, Lippstadt, Mannheim, Stadtallendorf, Wolfsburg, en Neue Stadt Wulfen. • Verenigd Koninkrijk: 31 new towns • Nederland: onder andere Almere, Lelystad en Emmeloord • Frankrijk: de villes nouvelles zoals Cregy-Pontoise of Marne-la-Vallée in de agglomeratie van Parijs. • Denemarken: Ørestad als nieuw stadsdeel van Kopenhagen • Rusland: talrijke nieuwgebouwde steden • Israël: ongeveer 30 nieuwgebouwde steden • Wereld: Brasília in Brazilië, Chandigarh in India en Canberra in Australië


- Exulantensteden. Hiermee worden steden bedoeld, die zijn gebouwd door en/of voor geloofsvluchtelingen van de 16e tot de 19e eeuw. Meestal betrof het de uitbouw van een stad. Deze Exulantensteden zijn gebouwd voor: • Hugenoten in Berlijn, Erlangen, Karlshafen, Kassel en Neu-Isenburg • Remonstranten (Nederlanders) in Friedrichstadt • Calvinisten en Mennonieten (Vlamingen en Wallonen) in Altona en Wesel • Luthersen (Salzburger) in Silezië en Saksen (Johanngeorgenstadt) • Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (Mormonen) in Salt Lake City

- Vestingsteden, waar bij de planning van de stad de militaire functie van de stad leidend was, werden in de 17e eeuw gebouwd toen de geavanceerde kanonnen niet meer goed op de middeleeuwse stadsmuren geplaatst konden worden. Typerend voor deze steden zijn de stervormige bastions, die zich rondom de stad bevinden. Sommige middeleeuwse stadsmuren werden vervangen door dergelijke vestingwerken, die de stad alsnog tot een vestingstad maakten. Typische voorbeelden zijn de steden Neuf-Brisach en Orsoy in Frankrijk. De vesting Orsoy is bijzonder, omdat het de rivier de Rijn gebruikt als deel van haar vestingwerken. De residentiesteden van de 17e tot de 19e eeuw werden veelal naar het voorbeeld van Versailles gebouwd, zoals bijvoorbeeld Karlsruhe (1715) en Ludwigsburg (1718). Vaak werden bestaande steden uitgebreid met een woonwijk(en) met een kasteel, bijvoorbeeld: • Tijdens de Renaissance: Detmold, Güstrow, Schleswig en Wolfenbüttel • Tijdens de Barok: Berlijn-Charlottenburg, München-Nymphenburg, Hannover-Herrenhausen, Kirchheimbolanden, Oldenburg, of zoals Dresden gerenoveerd naar het beginsel van de barokstijl, of nieuw gebouwd zoals Ludwigslust. • In de 19e eeuw: Schwerin

Afbeelding: Rijnschans en citadel van Mannheim (1620) Afbeelding: Friedrichstadt: het huismerk is het stadswapen van Amsterdam Afbeelding: Vesting Orsoy (rond 1650)

3.3.1. Renaissance

De Renaissance herdefinieerde de indeling en het uiterlijk van de stad, maar vele stadsontwerpen worden niet gerealiseerd. Degene die wel gerealiseerd worden, worden beschouwd als ideale steden, waar de bouwwerken op ideale wijze zijn ingericht, vooral in geometrisch opzicht. In het ontwerp van de stad staat het hoofdplein in het midden van de stad centraal en lopen de hoofdstraten in de vorm van een ster op het plein toe. Rond dit plein staan de belangrijkste gebouwen van de stad als losstaande, in navolging van de herontdekte oudheid, eenvoudige geometrische bouwvormen (kubus, cilinder etc.), die op deze wijze in het stadsbeeld op de voorgrond werden geplaatst. Dit is een contrast met de voorheen organisch gegroeide of geplande, maar wel aan het natuurlijke terrein aangepaste middeleeuwse steden.

Afbeelding: Mattheüs Merian: Güstrow (1653) met Renaissancekasteel

3.3.2. Barok

In de Barok verankerden de vorsten hun positie. In de renaissancesteden, die vroeger door de toenmalige bourgeoisie werden geregeerd, bouwden ze hun kasteel op het hoofdplein in het centrum van de stad in plaats van de oude renaissancegebouwen. Ze zorgden voor een uniforme stedenbouwkundige ontwikkeling die qua constructie, hoogte en kleur aansloot op het kasteel van een vorst. Hierdoor ontstaan steden, die volledig in de Barokstijl zijn gebouwd. Voorbeelden zijn Wenen (door Maria Theresa in de 18e eeuw) of Karlsruhe, maar ook Rome met zijn pleinen en ook Parijs en Versailles zijn goede voorbeelden. De vergaande bouw-, juridische en stedelijke hygiënedecreten van de vorsten uit de Barok maakten de weg vrij voor het beheer en de administratie van veel omvangrijkere massaverschijnselen van de opkomende industrialisatie in de steden.

Afbeelding: Stadsaanzicht van Karlsruhe in 1721, kopersteek door Heinrich Schwarz

3.2.3. Classicisme en opkomst van de industrialisatie

De nieuwe groep ervaren bestuurders doet tijdens de periode van het classicisme en de beginjaren van de industrialisatie al een poging om maatschappelijke barrières als lijfeigenschap, gilden en privileges als ook sloppenwijken en slechte hygiëne aan te pakken. In Parijs ontstaan massawooneenheden, die door andere steden worden gekopieerd (bij voorbeeld Berlijn met haar “huurkazernes”). Vooral dankzij het classicistische Engeland en vooral Londen probeert men de natuur weer een onderdeel te maken van de kleine, sombere steden. Zo ontstaan stadsparken op braak terrein of op de plek van inmiddels gesloopte stadsversterkingen. Ook worden voormalige vorstelijke kasteelparken opengesteld voor stadsbewoners. Steeds meer bewegingen streven naar groenere en meer hygiënische woonwijken, maar de bouw ervan komt pas tegen het einde van de 19e eeuw op gang.

Afbeelding: parlement in Wenen

3.2.4. Grootte van steden in de 19e eeuw

Als gevolg van de industrialisatie nam de verstedelijking in de hoofdsteden en voormalige industrielocaties aanzienlijk toe, zoals blijkt uit onderstaande inwoneraantallen (x 1.000) van 1800 tot 1900 (gerangschikt naar de stand van 1900; daarbij ter vergelijking het aantal inwoners van de stad (niet de agglomeratie) uit 2005). [14] Hierbij moet worden opgemerkt dat steden als Istanbul, Lima, Krakau, Praag en Rome in de laatste eeuw buitenproportioneel gegroeid zijn. Het bewonersaantal van Leipzig of Magdeburg daarentegen stagneert.

New York City Berlijn Chicago Wenen Istanbul Boedapest Hamburg Napels Cairo Boston Milaan Rome München Leipzig Breslau Dresden Lima Keulen Frankfurt am Main Neurenberg Graz Magdeburg Praag Bremen Krakau

Afbeelding: New York rond 1888 Afbeelding: Lima rond 1888 Afbeelding: plattegrond van München uit 1858

4. De ontwikkeling in Duitsland na 1850

4.1. Industrialisatie

De industrialisatie heeft als belangrijkste kenmerken dat de stoommachine het handmatige werk vervangt en op het spoor wordt ingezet. In Engeland begint deze ontwikkeling in de 18e eeuw. België, Frankrijk, de Verenigde Staten en Duitsland volgen in de 19e eeuw en Japan in de 20e eeuw. Andere landen volgen, deels tot op de dag van vandaag.

Het industrietijdperk in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw brengt een urbanisatie op gang, die leidt tot een verstedelijkte maatschappij. In de 19e eeuw werden tal van technische uitvindingen gedaan en verder ontwikkeld. In de steden ontstonden hierdoor binnen enkele jaren nieuwe arbeidsplaatsen in de industrie. Voor de behoefte aan arbeidskrachten, met name in de textiel- en mijnindustrie, voldeed het lokale reservoir aan arbeiders niet. Veel industriële bedrijven trokken naar de steden om voldoende arbeiders te kunnen aannemen. Deze trek naar de steden werd ook mogelijk gemaakt door uitvindingen in de verkeerstechnologie, zoals de trein en het stoomschip. Hierdoor was het voor bedrijven in de verwerkende industrie niet meer nodig om zich te vestigen bij de vindplaatsen van grondstoffen. Ook trokken arbeiders van het platteland naar de stad, om daar te kunnen gaan werken. Deze onderlinge afhankelijkheid versnelde de industriële groei en de toename van het aantal inwoners in de steden.

Nadat de binnensteden in de eerste fase dichtslibden, kwam daarna de fase van ruimtelijke expansie. Tussen 1880 tot 1900 groeide de aantrekkingskracht van het buiten met de hulp van de massavervoersmiddelen (paardentram, tram en fiets). Fabrieken en arbeiderswijken met “huurkazernes” ontstonden in de buurt van de binnensteden. In Duitsland bouwde men nieuwe steden zoals Bremerhaven in 1827, Oberhausen in 1862, Ludwigshafen in 1863, Wilhelmshaven in 1873 en Wolfsburg in 1938. De bestaande steden groeiden en vormden zich tot stedelijke agglomeraties, vooral in mijnbouwgebieden zoals in het Roergebied, in Boven-Silezië of in het Saargebied.

Om dit tegen te gaan, werden vanaf ongeveer 1900 hervormingspogingen ondernomen en werden bouwzoneverordeningen uitgevaardigd. Men probeerde los te komen van de strenge, monotoon rechthoekige stratenplattegronden en dit te vervangen door meer pleinen, kronkelige straatjes en het aanleggen van groenstroken. Tegelijkertijd starten de eerste projecten voor de herontwikkeling van de middeleeuwse stadskernen. In de meeste steden zijn deze stadskernen veel te vol gebouwd, overbevolkt met een zeer slechte hygiëne. Met de afbraak van hele wijken en met nieuwbouw, zoals bijvoorbeeld in Stuttgart, of de aanleg van nieuwe straten, dwars door de oude heen, zoals bijvoorbeeld in Straatburg en Hamburg, probeerde men de gebreken te herstellen. De tuinstadbeweging aan het begin van de 20e eeuw was een nog verdergaande hervormingsaanpak van de problemen van de geïndustrialiseerde stad, die vanwege de Eerste Wereldoorlog echter slechts in zeer beperkte mate in de praktijk werd gebracht.

Afbeelding: uitzicht over de stad Greiz, waar de gebouwen nog grotendeels uit de tijd van het Duitse keizerrijk stammen 4.2. Het interbellum

Van 1918 tot 1933 – bouw van nieuwe steden. De Republiek van Weimar ontwikkelde, net als de Republiek van Oostenrijk, nieuwe concepten voor sociale woningbouw, met name in sterk groeiende steden als Altona, Berlijn en Hamburg. Communale- of coöperatieve woningbouw in een halfopen en open bouwtrant werd gestimuleerd, bijvoorbeeld de bouw van rijtjeshuizen. Het rijtjeshuis droeg ook bij aan de functionele verbouwing van de stad. Ook de tuinstad, die het eerst in Engeland gestalte kreeg, was een belangrijk onderwerp. Verdere opgaven waren de stadsuitbreidingen naar het voorbeeld van de Britse nieuwe steden (new towns) rondom Londen. Onder andere in Duitsland bouwde men, ten behoeve van de industriële productie, ook nieuwe steden, zoals Salzgitter.

Van 1933 tot 1945 – nationaalsocialistische stadsideologie. De nationaalsocialistische stadsideologie was tegen een grootstedelijke “degeneratie” en voor de kleinstedelijke laagbouw. Ze hadden plannen voor een meer agrarische samenleving en voor een ontbinding van de steden. Aan de andere kant planden ze een monumentale hervorming van de steden. In vele grote steden vindt een vergaande inlijving van omliggende gemeenten plaats of een samengaan van steden zoals Sulzbach-Rosenberg, dit alles tegen de wil van de bevolking in. De Groot-Hamburgwet van 1938 baseert zich nog op de plannen van de Republiek van Weimar. In 1938 wordt Wolfsburg gebouwd als arbeidersstad voor de Volkswagenfabrieken. De realisatie van grotere plannen wordt door de Tweede Wereldoorlog tenietgedaan.

Afbeelding: Bebouwing in hoefijzervorm van Bruno Taut en Martin Wagner in Berlijn-Britz

4.3. Gevolgen van de Tweede Wereldoorlog

Bombardementen en ander oorlogsgeweld vernietigden in het gebied van het huidige Duitsland ongeveer 3,5 miljoen woningen en veel andere gebouwen. Grote steden zoals Keulen (70%), Dortmund, Duisburg (65 %), Kassel (64 %), Dresden (60 %), Kiel (58 %), Ludwigshafen (55 %), Hamburg (54 %), Mainz (54%), Bochum, Braunschweig, Bremen, Hannover, Gelsenkirchen, Magdeburg, Düsseldorf, Essen en 26 andere steden met 50 tot 150 duizend inwoners verloren meer dan de helft van hun woningenbestand. [15] Bovendien bevonden zich op een gebied zo groot is als de huidige Bondsrepubliek elf tot twaalf miljoen vluchtelingen. [16] [17]

Afbeelding: Keulen 1945

4.4. Wederopbouw na 1945

Bondsrepubliek Duitsland

In de Bondsrepubliek Duitsland en ook in de DDR, ondanks sturing vanuit de centrale overheid, kunnen na de Tweede Wereldoorlog verschillende ruimtelijke patronen van de wederopbouw worden herkend:

- Herindeling van de stadskern en deels een nieuw wegennet, zoals bijvoorbeeld in Pforzheim, Wesel, Hannover en Chemnitz. - Gedeeltelijke nieuwe indeling met voor een deel het omleggen en doorbreken van verkeersaders, zoals in Duisburg, Essen, Dortmund, Düsseldorf, Kassel, Keulen, Hamburg, Dresden en Magdeburg. - Grootschalige wederopbouw van de, ondanks zware schade, middeleeuwse structuur zoals in Neurenberg, Augsburg, München, Hildesheim, Lübeck en Rostock: de oppervlakte en het volume van de gebouwen bleven bewaard, maar de buitenkant werd met moderne architectuur vormgegeven. - Wederopbouw van de, door vernietiging van huizen, braakliggende grond zonder grote herindeling in de grotendeels ongeschonden gebleven steden als Wuppertal. - Nieuwgebouwde steden en stadsdelen voor vluchtelingen, mensen uit gebombardeerde huizen en woningzoekenden, maar ook voor bebouwing rond nieuwe industrielocaties zoals Espelkamp, Bielefeld-Sennestadt en Eisenhüttenstadt.

Eerdere overwegingen, om zwaar getroffen steden ergens anders te herbouwen, vond nergens navolging omdat waardevolle infrastructuur zoals wegen, kanalen en het leidingnet nog intact waren.

Duitse Democratische Republiek

In de DDR werden de eerste wederopbouwprojecten uitgevoerd naar Sowjetmodel. In 1949 werden door de centrale overheid zogenaamde "principes van de stedelijke ontwikkeling" gedefinieerd. Volgens deze principes werden vanaf ongeveer 1953 in geselecteerde steden (waaronder Berlijn, Rostock en Dresden) (in "nationale traditie") woningen in de binnenstad voor arbeiders gebouwd. Enkele waren monumentaal en rijkelijk gedecoreerd (in banketbakkersstijl). Organisatorisch gezien kwam de nieuwe socialistische landaanpassing met de afschaffing van de vrije grondmarkt en het uitgebreide onteigeningsrecht de staatsplanning goed van pas om op die manier, ongeacht de historische stadsindeling, de stadsplanning uit te voeren. Grote hoofdwegen en pleinen in de binnenstad horen bij de stedenbouwprincipes naar Sowjetvoorbeeld (zoals de Stalinallee/Karl-Marx-Allee in Oost-Berlijn). Steden werden gezien als symbool van nieuwe maatschappelijke orde: geen commercie en banken, maar openbare ruimtes en woningen.


Hoogbouwwijken

Vanaf ongeveer 1955 tot 1975 ontstonden in de Bondsrepubliek en in de DDR nog tot 1990 flatwijken. Alleen al in de DDR werden 169 flatwijken met elk meer dan 2.500 appartementen (in totaal 1,1 miljoen appartementen) en daarnaast nog eens ongeveer 517 grotere nieuwbouwwijken met elk 500 tot 2.500 appartementen (in totaal ongeveer 600 duizend appartementen) gebouwd, aanzienlijk meer dan in de Bondsrepubliek Duitsland [18].

4.5. Wederopbouw na 1960

Afbeelding: Senfenberger Ring in het Märkisches Viertel in Berlijn Afbeelding: Langwasser in Neurenberg

Bondsrepubliek Duitsland: grote stadsontwikkelings- en uitbreidingsprojecten en schijnbaar grenzeloze claims op de grootte en de kwaliteit van woningen. Dit komt tot uitdrukking in satellietwijken, zoals Märkisches Viertel (Berlijn), Langwasser (Neurenberg), Garath (Düsseldorf), Chorweiler (Keulen), Neuperlach (München) en satellietsteden zoals Wulfen, Erkrath-Hochdahl en Meckenheim-Merl. Onder andere de vrij eentonige bebouwing maakt deze steden weinig aantrekkelijk en leidt tot leegloop etc. De auto dwingt tot de aanleg van autowegen in steden, zoals bijvoorbeeld in Essen, Duisburg, Düsseldorf en Keulen. Buitengebieden: Trabantwijken en een demografische trek naar de buitenwijken. Het ideaal was een aan de auto aangepaste binnenstad, waar iedereen die voor werk, boodschappen enz. met de auto de stad in zou gaan. Hoewel voor het rijdende verkeer ruimte werd gecreëerd door de verbreding van wegen, mislukte de opzet uiteindelijk bij gebrek aan parkeerplaatsen. De vraag naar parkeerplaatsen was altijd groter dan kon worden gerealiseerd. Met dit inzicht begon men met het bouwen van nieuwe U-Bahn en S-Bahnprojecten, bijvoorbeeld in 1971 in Stuttgart, en met de modernisering van de oude trambanen. Deze werden in stadscentra zoals Hannover verplaatst naar onder de grond. Auto’s werden uit de binnensteden geweerd, zodat de belangrijkste winkelstraten voetgangersgebied werden.

In de jaren ’70 vonden vele gemeentelijke herstructureringen plaats. Hierbij werden in het kader van gebiedshervorming van de deelstaten meerdere gemeentes tot nieuwe administratieve eenheden samengevoegd. Het idee erachter was dat het bestuur van de gemeentes hiermee effectiever werd. Als één van de voormalige gemeentes al een stad was, dan was de nieuwgevormde gemeente ook automatisch een stad. In andere gevallen werd gekeken naar de grootte van de nieuwe gemeente. Bij enkele van deze nieuwe gemeentes ontbrak een daadwerkelijk centrum in een poly centrisch stedelijk systeem. Frappante voorbeelden hiervan zijn onder andere de stad Lahn, gevormd door de gemeenten Gießen en Wetzlar (in 1979 alweer ontbonden), Filderstadt en Leinfelden-Echterdingen.

In de DDR was de zogenaamde centrumplanning uit de late jaren ’60 de opvolger van de wederopbouw van de binnensteden uit de jaren ’50. Een voorbeeld hiervan is de universiteitstoren uit Leipzig. De nadruk in de jaren ’60 en ’70 lag echter op grootschalige stadsuitbreidingen in blokbebouwing of industriële bebouwing op de Plattenbau-methode (strokenbouw, vijf tot tien etages hoog). Het socialistische wooncomplex was een nieuwbouwwijk met ongeveer 10.000 tot 30.000 inwoners, groene strokenbouw, een centrum, openbare voorzieningen zoals scholen, sportcomplexen, een polikliniek en een warenhuis, een restaurant en een staatsdienstverleningsgebouw.

4.6. Stedelijke vernieuwing na 1970

Afbeelding: de oude binnenstad van Celle

Nadat de ontwikkeling van de steden zich ruim tien jaar lang vooral kenmerkte door omvangrijke stadsuitbreidingen aan de rand van de stad enerzijds en radicale stedelijke herontwikkeling met verdringing van de bevolking uit de binnensteden anderzijds, was het nu nodig om sterker in te zetten op de renovatie van woonwijken. Naar het idee van de stedelijke planners moest dit geleidelijk aan gebeuren. De sanering van de steden startte vanaf 1969 in de modelsteden en vanaf 1971 in de hele Bondsrepubliek. Toch waren saneringen, waarbij gebouwen werden gesloopt en vervangen door nieuwbouw, nog een aantal jaren aan de orde van de dag. Dit veranderde in 1975 met het Europese Monumentenjaar; de herbezinning op het bouwhistorische culturele erfgoed, zowel in Oost- als West-Duitsland. De stedenbouwkundige vernieuwing moest het behoud en de modernisering van gebouwen, de heropleving van centra en een verbetering van de leefomgeving in de betrokken gebieden mogelijk maken. In 1990 waren de historische stadkernen in West-Duitsland zo goed als gerenoveerd.

Na de hereniging van de beide Duitslanden in 1990 ging financiële steun voor stedelijke ontwikkeling vooral naar de steden in de voormalige DDR, waar, ondanks inspanningen in de jaren ’80, de achterstand nog enorm groot was. Daarnaast startten de federale regering en de nieuwe deelstaten een nieuw programma ter stimulatie voor de bescherming van stedenbouwkundige monumenten, waarmee stedenbouw en monumentenzorg op elkaar werden afgestemd. Voor de binnenstedelijke vernieuwing van wijken met industriële bouwmethoden (binnenstedelijke Plattenbau) was vaak niet genoeg geld en zijn vervangen door moderne methoden van grotendeels conservatieve vernieuwing. [19]


5. Nieuwe stedelijke uitdagingen na het jaar 2000

De uitdagingen van de stad zijn anders geworden. Zoals altijd moet grond beschikbaar zijn voor woningen en industrie, maar andere taken worden steeds belangrijker. Een citaat uit de Aalborg Commitments van 2004:

“We hebben een visie op integratieve, welvarende, creatieve en duurzame steden en gemeentes, die alle inwoners een hoge mate van kwaliteit van leven bieden en hen in de gelegenheid stellen om actief aan alle aspecten van het stadsleven deel te nemen.” [20]

Aan het einde van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw staan de steden en hun planners voor de volgende problemen en uitdagingen:

5.1. Problematiek van de buitenwijken Door een stijgende vraag werden meer eengezinswoningen en rijtjeshuizen gebouwd. Omdat hiervoor in de steden niet voldoende grond beschikbaar was, ontstond een bescheiden groei aan de buitenrand van de steden (suburbanisering). Het wegtrekken van de bevolking en de industrie uit de steden zorgde voor een toename van de problemen in de agglomeratie. Een aanmerkelijke verandering van landbouwgrond naar bouwgrond was zichtbaar. Plattelandsstructuren namen af. Omdat de uitbreiding van het openbaar vervoer geen gelijke tred kon houden met de externe groei, en omdat het in principe in het nadeel is bij losse vestigingsstructuren, nam het verkeersvolume toe als gevolg van particulier vervoer.

Deze ontwikkeling zorgde er ook voor dat winkelcentra en kleinere bedrijven zich op de goedkopere grond aan de randen van de stad vestigden: koopkracht en werkgelegenheid verplaatsten zich. Hierdoor ontstaat in het achterland een zogenaamde “spekgordel” van welgestelde gemeenten met nijverheid en handel en een welvarende bevolking. Ondanks dalende belastinginkomsten draait de stad wel op voor de kosten van de landelijke infrastructuur en de sociale lasten. Een aanpassing van het stelsel van de verdeling van de belastingen en heffingen tussen de deelstaten (stadstaatproblemen) en binnen de deelstaten (gemeentelijke fiscale vereffening) is niet of onvoldoende uitgevoerd of heeft vertraging opgelopen.

De laatste tijd is in vele steden een herbezinning op en terugkeer naar de stad weer zichtbaar.

5.2. De krimpende stad Een wegtrekkende bevolking en een algemene bevolkingsafname bepalen de stedelijke ontwikkeling in Oost-Duitsland als sinds 1995. Deze ontwikkeling zal op zijn laatst ook vanaf 2020 in de West-Duitse deelstaten en West-Europese landen zichtbaar worden. Bij deze ontwikkeling valt op dat de krimp van de Oost-Duitse steden niet gelijkmatig over de stad plaatsvindt, maar dat juist een verschuiving van de bevolking tussen verschillende delen van de stad zichtbaar. In de oude binnenstad van Erfurt groeide het inwoneraantal tussen 1998 en 2008 met 27 procent, terwijl in hetzelfde tijdsbestek het inwoneraantal in het stadsdeel Roter Berg met 41 procent daalde. Dit betekent voor Erfurt en andere Oost-Duitse steden dat met name oude binnensteden opnieuw dichtslibben, terwijl de aan de rand van de stad gelegen wijken volledig kunnen verdwijnen.

Elders zijn steeds dunner bevolkte steden en wijken het gevolg. Nieuwe braakliggende grond, doordat woningen zijn gesloopt, krijgt een andere bestemming of wordt weer groenvoorziening. De “geperforeerde stad” of “tussenstad” (Thomas Sieverts) zijn een vrees of een perspectief van deze stedelijke ontwikkeling. Een antwoord op de krimpende stad is een stedelijke reorganisatie.

5.3. Stedelijke reorganisatie Hoe om te gaan met bestaande wijken wordt steeds belangrijker in de stedelijke planning omdat de bestaande stedelijke structuren niet meer voldoen aan de wensen van deze tijd en planmatige maatregelen nodig zijn. Een stedelijke reorganisatie is vanwege de grote leegstand in de wijken met veel flats (Plattenbau-wijken) in Oost-Duitse steden al een tastbare opgave, die met stimuleringsprogramma’s als “Stadtumbau Ost” en sinds 2005 met “Stadtumbau West” binnen heel Duitsland uitgebreid is. Verbetering en wederopbouw in de betreffende wijken zijn de doelstellingen van de stedelijke reorganisatie.

5.4. De sociale stad Al in 1999 hebben de federale regering en de deelstaten een stimuleringsprogramma met de titel “Die soziale Stadt” opgezet voor “stadsdelen met een bijzondere ontwikkelingsbehoefte”. Het doel van het programma is om de verscherpte sociale en ruimtelijke tweedeling in de steden het hoofd te bieden. Voorop staat daarbij een oriëntatie van de stedelijke ontwikkeling op wijkniveau en het betrekken van de betreffende bevolkingsgroepen en de lokale actoren in de stadsdelen. Het doel is te komen tot een nog meer allesomvattende planningsaanpak in de vorm van Integratieve Stedenbouwkundige Concepten (ISKC) die verder gaat dan louter bouwkundige en decoratieve maatregelen.

5.5. Gezinspolitiek Gemeentelijke gezinspolitiek is inmiddels één van de belangrijkste taken van de stad. Met het oog op de demografische verandering is de balans in de verhouding tussen de verschillende generaties in gevaar. Om hun groei en toekomstmogelijkheden veilig te stellen is het voor steden dus zeer belangrijk dat ze aantrekkelijk zijn voor gezinnen. Tegelijkertijd moeten ze voldoen aan de eisen van mensen met verschillende levensomstandigheden en levensvormen. “Gezin, jeugd en kinderen” is het belangrijkste thema in gemeentelijke politiek, zoals blijkt uit representatieve enquête uit 2007 onder burgemeesters. [21]

5.6. De stedelijke ruimte als belevingsruimte Om bewoners en bezoekers aan te trekken (stadstoerisme) knappen steden hun veelal historische stadscentra op en in toenemende mate ook de centra van andere wijken. De concurrentie tussen steden onderling en regio’s neemt toe. Ze concurreren om bijvoorbeeld cultuurhoofdstad, sportstad, wijnstad, vakwerkstad, residentiestad, theaterstad etc. te worden. Met stads(deel)management, met stedelijke inrichting, overdekte straten, promenades aan het water, stads(deel)feesten, sport- en culturele evenementen, festivals enz. streven steden naar een verlevendiging van hun stads(deel)centra. Deze ontwikkeling zal zich voortzetten in een groeiende vrijetijdsmaatschappij.

5.7. Verkeer in de mobiele vrijetijdsmaatschappij Ook in het computertijdperk neemt de mobiliteit van stadsbewoners toe. Het verkeersnetwerk wordt daarom steeds verder uitgebouwd. Ecologische en economische redenen leiden tot een verschuiving van verkeerspatronen naar het openbare verkeer. Met name aan de randen van de stad, tot aan de omliggende gemeentes, wordt het railverkeer (metro en tram) uitgebreid. Kopstations worden een knooppunt voor doorgaand verkeer (zoals het Centraal Station van München en Stuttgart 21) en nieuwe uitgebouwde doorgangsstations (station Frankfurt (Main) Zuid, station Kassel-Wilhelmshöhe) ontstonden en ontstaan.

6. Steden in andere werelddelen

Afbeelding: Chicago: duidelijk is te zien hoe de wolkenkrabbers van downtown afsteken

6.1. Noord-Amerika In de snelgroeiende steden van Noord-Amerika bestaan maar weinig historische stadskernen met typerende kenmerken (met uitzondering van Boston en andere steden in het noordoosten van de Verenigde Staten). Ze zijn gekenmerkt door een grote suburbanisatie, door een wegennet in schaakbordvorm, door een toenemende segregatie van de bevolking en door de typische skyline. Zelden richten ze zich op een middelpunt. Het regelmatige stratenpatroon van de koloniale steden komt voor in het zuidwesten, bijvoorbeeld Santa Fe, in het zuiden, zoals New Orleans, en in het noordoosten, onder andere New Haven. Het grondpatroon, bestaande uit een binnenstad, een overgangszone en omliggende gebieden ontstond in het midden van de 19e eeuw. Hoge bodemprijzen en ruimtegebrek leidden vanaf 1880 tot de bouw van flats en wolkenkrabbers.

De Verenigde Staten kennen een verstedelijkingspercentage van 77 procent en Canada van ongeveer 79 procent. Beide staten behoren daarmee tot de meest verstedelijkte staten ter wereld.

Afbeelding: de Incavesting Machu Picchu Afbeelding: Buenos Aires, 1536

6.2. Latijns-Amerika Voor de koloniale tijd bevolkten hoogontwikkelde beschavingen zoals de Maya, Azteken, Olmeken, Zapoteken en Inca het huidige Latijns-Amerika. In het centrum van hun tegenwoordig grotendeels onbewoonde steden bevonden zich naast hoofdwegen en belangrijke kruispunten van wegen tempelcomplexen, piramides, paleizen, ceremoniële centra, het observatorium, balspelruimtes etc. Daaromheen stonden in volledige willekeur de woonruimtes. Dit is onder andere terug te vinden in Tenochtitlan (Azteken, Mexico), Chichén Itzá (Maya, Mexico), Copán (Maya, Honduras), Palenque (Maya, Mexico), Monte Albán in de buurt van Oaxaca (Zapoteken) en in een terrassen -, trappen- en wegensysteem zoals in Machu Picchu (Inca, Peru) en de Incaterrassen in de buurt van Pisac (Peru).

De Spaanse kolonisten vestigden zich met name in het koloniale centrum van de landen. Het centrum van stad bestond, net als in Spanje, uit een centraal plein, het plaza mayor, met een kathedraal, een raadhuis en een regeringszetel. Dit plein werd omgeven door woonwijken, die volgens een schaakbordvorm in vierkante blokken (zogenaamde manzanas) van 120m x 120m werden gebouwd.

De Portugezen bouwden hun steden in de kolonies meestal aan de kust, oorspronkelijk omgeven door fortificaties. Zij bouwden niet volgens een geometrisch model.

In de 20e eeuw groeiden deze steden langs de belangrijkste uitvalswegen. Vaak omringen cirkels van informele nederzettingen en sloppenwijken deze woonwijken.

Afbeelding: Constantinopel/Istanbul rond 1910

6.3. Midden-Oosten Het model van de oriëntaals-islamitische stad behoort tot de meer recente modellen van stadsgeografie. Volgens het concept van het culturele werelddeel is het mogelijk om bij stedelijke ontwikkeling cultuurruimte-specifieke verschillen in de ontwikkeling van steden te onderscheiden. Steden in het Midden-Oosterse zijn meer dan 5.000 jaar oud en behoren daarmee tot de oudste steden van de wereld. Door de politieke, culturele en sociale expansie van de Islam vanaf de 6e eeuw kreeg de Midden-Oosterse stad steeds meer een islamitisch karakter. In de 19e eeuw leidde de invloed vanuit het Westen tot een hernieuwde wijziging van het stadsbeeld. Men onderscheidt daarom het model van de oriëntaals-islamitisch gevormde stad en het model van de oriëntaalse stad onder invloed van het Westen.

Het ideale model van de islamitische stad had als kenmerken een centrale moskee, daarnaast de souk (سوق : markt) als economisch centrum, de woonwijken met een strikte etnische segregatie en kleinere subcentra met hun eigen moskee en souk, de stadsmuur en de aan de stadsmuur gelegen paleiscomplexen en begraafplaatsen.

Afbeelding: Melbourne en de Yarra rivier Afbeelding: Brisbane

6.4. Australië De grootste en bekendste steden zijn de hoofdstad Canberra (321.300 inwoners), Sidney (4,2 miljoen inwoners), Melbourne (3,6 miljoen inwoners), Brisbane (1,8 miljoen inwoners), Perth (1,4 miljoen inwoners) en Adelaide (1,1 miljoen inwoners).

In Australië wordt de status van een stad slechts in enkele staten gebruikt. De meeste staten maken een onderscheid tussen citys en towns. Een town is een stad, dat geen centrum van de bevolking is waarbij een city dat bijna altijd wel is. Het bepalen en begrenzen van een Local Government Area (LGA : lokaal bestuursgebied) is de taak van de betreffende staat of de regering van het betreffende territorium. In elke staat en het Noordelijk Territorium heeft elk geregistreerd gebied een officiële status. De verschillende LGA’s zijn tegenwoordig:

- New South Wales : citys en area’s (gebieden) - Victoria : citys, rural citys (rurale steden), boroughs (dorpen) en shires (districten) - Queensland : citys, shires, towns en island councils (eilandraden) - South Australia : citys, rural citys, municipalities (gemeentes), district councils (districtsraden), regional councils (regionale raden) en aboriginal councils (aboriginal raden) - Western Australia: citys, towns en shires - Tasmanië : citys en municipalities - Northern Territory : citys, towns, community government councils (CGC) en shires

7. Meer over de stad en stadsontwikkeling 7.1. Historisch-filosofische beschouwing Zelfs nog in de 17e eeuw was de landbouw voor het bestuur de belangrijkste bron van belastinginkomsten om financiële nood van bijvoorbeeld de Franse koning te verminderen. Veroorzaakt door de vroege industriële revolutie in Engeland, richten de Engelse filosofen hun aandacht op de niet-agrarische productiesectoren. Daardoor beïnvloed aan de vooravond van en tijdens de Franse revolutie alsook door eigen industrialiseringspogingen, richten Franse en vervolgens Duitse geleerden hun aandacht steeds meer op de stad als plaats van de opkomende industriële en maatschappelijke veranderingen.`

Karl Marx zag de stad als een plek van industrie, arbeiders en spil van maatschappelijke revolutie. Hij gebruikt het om te illustreren hoe, aanvankelijk in een zeer beperkte ruimte, de stedelijke economie in toenemende tegenspraak met het eigen ruimtegebrek zich ontwikkelt en hoe dit ruimtegebrek wordt afgebroken en leidt tot een ruimer opgezette stedelijke economie. Dit bevat op zijn beurt - op grootschalig niveau - de tegenstrijdigheid met het ruimtegebrek, dat weer in de richting gaat van het opblazen en uitbreiden naar een grotere stedelijke economie, totdat deze wordt uitgebreid naar wereldwijde megasteden. Marx gebruikt dit territoriale principe ook om zijn visie op de tegenstrijdigheid en de oplossing ervan als drijvende kracht voor de menselijke ontwikkeling te ontwikkelen.

In totaal ontstaan uit de stromingen van de 19e eeuw zeer verschillende visies op de verbetering van uitdijende steden tot aan ideeën van verschillende architecten en stedenbouwers. De denkbeelden zijn tot nu toe alleen beperkt gerealiseerd, omdat het niet de filosofen, sociologen en stedenbouwers zijn die de ontwikkeling van een stad bepalen, maar juist de mensen die in een regio wonen en voor werk, loon, eten en onderdak zorgen. Dit heeft ertoe geleid en leidt er nog steeds toe, dat we alleen maar kunnen reageren en twijfel kunnen hebben bij de zoektocht naar algemeen geldende aanpak om tot een leefbare stad te komen.

7.2. Gebreken bij de analyse Het traditionele te eurocentrische uitgangspunt zou grote fouten kunnen bevatten. De aanname, dat alle steden in de wereld met de ontwikkeling van Europese steden kunnen worden vergeleken, is niet altijd realistisch. Er bestaat geen duidelijke verklaring wanneer en waarom veranderingen plaatsvinden. Een visie op steden die losstaat van de visie op de samenleving als geheel is problematisch. Ze impliceert, dat noch de geschiedenis van een stad, noch de cultuur of de contacten met andere plaatsen van enigerlei invloed op de stad zouden kunnen zijn. Het is niet duidelijk, waarom de ene plaats als stad wordt gezien en de andere niet. Een beschouwing, die te zeer de focus legt op de ontwikkeling van de stad vanuit een oogpunt van de stadshistorie, houdt geen rekening met de meer recente inzichten over de stad met zijn verschillende maatschappelijke lagen, van arm tot rijk, van oude tot nieuwe inwoners van de stad. Dit punt onderstreept de multidimensionale visie van moderne uitgangspunten.

7.3. Steden in netwerken De contacten van een stad zouden het unieke karakter van elke afzonderlijke stad kunnen verklaren. Zo zouden steden als deel van een netwerk gezien kunnen worden: culturele, maatschappelijke of regionale netwerken. Zulke netwerken hebben hun basis in de steden en overlappen daar ook. Deze concentratie van knooppunten verlangt wel, dat een stad op een andere manier dan een dorp wordt beleefd. De netwerken van een stad verbinden deze niet alleen met andere steden, maar ook met de omgeving, zonder welke het niet zou kunnen bestaan.

Netwerken helpen ook de functionele ontwikkeling van steden te verklaren. Verschillende netwerken groeien mettertijd qua betekenis, controleren elkaar en corrigeren verkeerde ontwikkelingen. Een voorbeeld: voor de aankomst van de Spaanse kolonisten in Mexico waren de contacten met Tenochtitlán (Mexico-stad) de belangrijkste, daarna de contacten met Spanje en Madrid.

De concentratie van netwerken in een stad speelt ook een rol bij het verklaren van de urbanisatie van deze stad. Het is de toegang tot arbeidsplaatsen en tot bepaalde netwerken, die mensen aantrekt. Omdat verschillende netwerken in een stad samenkomt, trekken de mensen daarnaartoe. Tegelijkertijd betekent de concentratie van de mensen de introductie van nieuwe netwerken, van sociale contacten met de plaatsen waar de migranten vandaan kwamen. De concentratie van mensen verhoogt ook de mogelijkheid op nieuwe contacten, want het zorgt voor een veel groter aantal “anderen”, die hetzelfde of juist anders zijn. De openheid van steden in een “open maatschappij” (Karl Popper) maakt de stad aantrekkelijk, maar ook moeilijk te overzien.

Een ander kenmerk van moderne uitgangspunten is inzicht in de interne diversificatie binnen steden. De interne verschillen binnen een stad zijn gekoppeld aan de externe netwerken. Steden zijn plaatsen, waar geschiedenissen elkaar tegenkomen en waar uit verschillende culturen en contacten iets nieuws ontstaat. Ieder contact van een stad met andere plaatsen is wederkerig; men geeft en neemt.

Noch de interne verschillen noch de externe contacten van een plaats alleen vormen een stad. De interne verschillen worden beïnvloed door de externe netwerken. Tegelijkertijd maken de vele netwerken contacten naar buiten mogelijk en daarmee ruimte voor het creëren van interne verschillen. Binnen steden zijn scheidingen en verbindingen onlosmakelijk met elkaar verbonden en alleen indien beide samen worden aanschouwd, is het mogelijk om een stad te begrijpen. Immigratie is een voorbeeld van hoe scheidingen en verbindingen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Migranten nemen hun eigen achtergrond mee wanneer ze in een stad komen wonen. Ze nemen ook hun netwerken in de vorm van contacten met andere landen of religies mee. Deze netwerken kunnen bestaande netwerken verstevigen en een invloed zijn op hun betekenis. De achtergrond, die de migranten meenemen, heeft ook tot doel zich met de ene te identificeren of de andere uit te sluiten. Dit leidt tot segregatie en tot een diversificatie van de inwoners van een stad.