Gebruiker:JorisEnter/Kladblok/Arrest Aletta Jacobs

Het Aletta Jacobs-arrest (HR 18 mei 1883, W. 4917) is een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden waarin de Hoge Raad oordeelde dat de Grondwet van 1848 geen kiesrecht toekende aan vrouwen.

Aletta Jacobs
Datum 18 mei 1883
Zaak   30
Instantie Hoge Raad der Nederlanden
Rechters C.L. de Vos van Nederveen Cappel, F.C. Donker Curtius, E.G.P. Gertsen, J.G. Kist, A.A. de Pinto, jhr. P.R. Feith, M.A. van den Acker
Adv.-gen. C.F.Th. van Maanen
Procedure Cassatie
Wetgeving art. 76 lid 1 Gw (1848)
art. 1 Kw (1850)
Onderwerp   Vrouwenkiesrecht
Vindplaats   W. 4917
ECLI   ECLI:NL:HR:1883:1

Achtergrond

bewerken

De Grondwet van 1848 bepaalde wie er in Nederland kiesgerechtigd was. Het betrof een zogeheten censuskiesrecht, waarbij het kiesrecht was voorbehouden aan diegenen die een zeker bedrag aan belasting betaalden. Artikel 76 van de Grondwet luidde als volgt:

De leden der Tweede Kamer worden in de kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld wordt, gekozen door de meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten, en betalende in de directe belastingen eene som, die, overeenkomstig met de plaatselijke gesteldheid, doch niet beneden het bedrag van f 30, noch boven dat van f 160, in de kieswet zal worden vereischt.

Uitspraak van de Hoge Raad

bewerken

De conclusie van advocaat-generaal C.F.Th. van Maanen van 11 mei strekte tot verwerping van het cassatieberoep. Na enkele vrij uitgebreide overwegingen over vormfouten besprak hij het centrale punt van de zaak, namelijk dat Jacobs niet kiesgerechtigd was omdat zij een vrouw was.

De eischeresse meent dat de Rechtbank de bedoeling des wetgevers tot maatstaf van beoordeeling heeft genomen, in plaats van zich te bepalen tot de eenvoudige toepassing der wet welke spreekt van ingezetenen in het algemeen.

Al dadelijk merk ik op dat hier geen sprake is van beoordeeling van innerlijke waarde of billijkheid der wet, maar van hare uitlegging, waartoe de rechter zeker geroepen is.

Voorts is het recht om kiezer te zijn aan de eischeresse ontzegd, omdat zij is eene vrouw aan welke geen stemrecht is toegekend, en de Rechtbank geeft daarvoor de volgende goede en juiste gronden: dat van eene uitbreiding van het kiesrecht dan gelijk het in 1848 bestond, ongetwijfeld in duidelijke termen in de Grondwet en Kieswet zou zijn gebleken, zoodat bij gebreke van eenig blijk daarvan, zoodanige afwijking van vroegere toestanden niet is bedoeld; dat de wetgever anders het kiesrecht voor vrouwen zou hebben geregeld naarmate ze waren gehuwd of ongehuwd, en dat bij art. 3 wordt bepaald dat de vader geacht wordt te betalen den omslag wegens de goederen zijner minderjarige kinderen, waarvan hij het vruchtgenot heeft, terwijl er niet van wordt gesproken, zoo de langstlevende moeder dat vruchtgenot heeft, wat voor de hand lag, zoo haar stemrecht was toegekend.

De Hoge Raad, in zijn arrest van 18 mei, was erg beknopt in zijn overwegingen:

dat de Rechtbank dienaangaande terecht heeft beslist, dat het ten eenemale onaannemelijk is, dat het in de bedoeling van den Nederlandschen wetgever bij de herziening der Grondwet in 1848 zoude hebben gelegen om, in afwijking van destijds bestaande toestanden en geldende beginselen van Staatsrecht, het stemrecht aan vrouwen toe te kennen; dat toch, ware deze uitbreiding van het kiesrecht door den wetgever beoogd, dit allergewichtigst beginsel ongetwijfeld in duidelijke en ondubbelzinnige termen in de Grondwet en dienvolgens in de kieswet van 1850 zoude zijn uitgesproken, wat echter niet is geschied;

Nasleep

bewerken