Een annuïteit is een vast bedrag dat periodiek gedurende een bepaalde periode wordt betaald. Annuïteit betekent letterlijk vertaald een jaarlijks te betalen bedrag, maar wordt in Nederland algemeen gebruikt voor een periodiek te betalen bedrag, ook bij een andere periode dan een jaar, vaak een maand. De naam is van het Latijnse woord annus voor jaar afgeleid. De periode moet er dus wel bij worden vermeld, ook als de periode een jaar betreft. Een 'maandelijkse annuïteit' wordt vooral in Vlaanderen mensualiteit genoemd. Het kan ook dat de annuïteit per kwartaal of semester moet worden betaald.

Annuïteiten wordt voornamelijk gebruikt bij periodieke betalingen als tegenprestatie na een eenmalige betaling in omgekeerde richting, maar omgekeerd is het bijvoorbeeld ook mogelijk periodiek een vast bedrag sparen en zo een kapitaal opbouwen. Het gaat in beide gevallen, dus bij het aflossen van een lening, van een annuïteitenlening, en bij het inleggen bij sparen om iedere keer hetzelfde bedrag.

Het eerstgenoemde komt onder meer voor bij kredieten die via vaste periodieke bedragen worden terugbetaald. De annuïteiten bestaan voor een deel uit aflossing en voor een deel uit rente. Het aflossingsbestanddeel is in het begin laag, maar neemt exponentieel, dus in een meetkundige rij, toe. De schuld die over is dus neemt steeds sneller af, terwijl de annuïteiten per definitie hetzelfde blijven. Het rentebestanddeel is eerst hoog, maar neemt steeds sneller af.

De betaling zal normaal gezien op het einde van elke periode plaatsvinden, men spreekt dan van een betaling postnumerando, anderzijds kan men ook aan het begin van elke periode betalen en dan spreekt men van een betaling prenumerando. De formules voor het vermogensverloop bij periodiek een vast bedrag sparen zijn hetzelfde.[1]

Rentevoet bewerken

De rentevoet en de rente zijn hetzelfde, maar de rentevoet wordt als decimaal getal gegeven en de rente als percentage. Bijvoorbeeld  . Als een jaar   perioden omvat, is de rentevoet   voor een jaar gelijk aan

 

Omgekeerd wordt de rentevoet voor een periode berekend uit de jaarlijkse rentevoet met:

 

Vermogensverloop bij een lening bewerken

Van belang zijn de volgende grootheden:

  •  : het geleende bedrag, het bedrag van de aanvankelijke schuld
  •  : het aantal perioden
  •  : de annuïteit
  •  : de rentevoet, als fractie, dus het percentage gedeeld door 100, voor de betrokken periode

De   annuïteiten die moeten worden betaald zijn alle   even groot en bestaan uit een deel voor de aflossing en een deel voor de rente. De verdeling tussen het deel voor de aflossing en voor de rente is iedere periode anders. Er geldt bij een annuïteitenlening de volgende vergelijking.

 
Berekening 

Voor de  -de periode bestaat het periodiek te betalen bedrag   uit:

  • de  -de aflossing   en
  • de dan betaalde rente  .

  is de schuld na betaling in periode  . Er gelden de volgende vergelijkingen:

 
 
 

Daaruit volgt:

 

De aflossingen vormen een meetkundige rij met reden  , dus

 

Alle aflossingen   samen zijn gelijk aan het geleende bedrag  , dus:

 

Voor de eerste periode is:

 

Dan volgt voor   dat

 

dus voor   dat

 

De schuld   kan nog worden geschreven als:

 

De looptijd   kan nog worden bepaald :

 
Dit is meestal geen geheel getal, zodat   naar boven wordt afgerond, en de laatste betaling minder is dan  .

Men gaat vaak niet van een vaste looptijd uit, maar kiest voor een bepaalde annuïteit  . De laatste betaling is dan meestal niet gelijk aan  , maar zo, dat de laatste schuld wordt afgelost.

Voorbeeld bewerken

 
Aflossing van een annuïteitenlening, 10 jaar, €100.000 tegen 4%

Een bedrag van 100.000 euro wordt geleend tegen een jaarrente van 4%. Het bedrag moet in 10 jaar worden terugbetaald. De rentevoet is dus  . De annuïteit is:

  €.

De volgende tabel toont, in euro's, de ontwikkeling van de jaarlijks te betalen rente, de jaarlijkse aflossing en de schuld aan het einde van elk jaar.

jaar rente aflossing restschuld
0 - - 100 000
1 4000 8329 91671
2 3667 8662 83009
3 3320 9009 74000
4 2960 9369 64631
5 2585 9744 54887
6 2195 10134 44753
7 1790 10539 34214
8 1369 10961 23254
9 930 11399 11855
10 474 11855 0

Bijvoorbeeld is:

 
 
 
 

De contante waarde van de  -de annuïteit is gelijk aan het 11- -de aflossingsbedrag. Die van het 1e is dus € 11.855, die van het 2e € 11.399, enzovoort.

Notatie in tabellenboeken bewerken

De verhouding   tussen het geleende bedrag   en de daarbij overeengekomen annuïteit   komt dus veel voor om een annuïteit te kunnen berekenen.[2] Deze verhouding uitrekenen kan tegenwoordig met een rekenmachine, maar er waren vroeger tabellenboeken met veel van deze waarden   voor verschillende   en  .[3] Dus:

 

Dit wordt uitgesproken als   hoek   bij  . Dat kon wanneer de rentevoet   vaststond worden afgekort tot   of   hoek  .

  en
 

Vermogensverloop bij sparen bewerken

Van belang zijn de volgende grootheden:

  •  : het periodiek in te leggen bedrag
  •  : de rentevoet, als fractie (perunage), dus het percentage gedeeld door 100, voor de betrokken periode

Aan het eind van de  -de periode, dus juist voor de volgende inleg wordt gedaan, wordt rente   ontvangen en is het opgebouwde kapitaal  . Er gelden de volgende betrekkingen:

 
 

Bovendien vindt de inleg steeds aan het begin van een periode plaats, dus

 

Daaruit volgt:

 
 

Vaak wordt ook het opgebouwde kapitaal  beschouwd direct na de n-de keer inleggen. De ontvangen rente   is over het opgebouwde kapitaal  . Er gelden de volgende betrekkingen:

 
 

In dit geval is

 

en volgt er

 
 

Postnumerando en prenumerando annuïteit bewerken

De bovenstaande formules gelden voor de zogeheten postnumerando annuïteit, dus bij betaling aan het eind van een periode.

De prenumerando annuïteit, dus bij betaling vooraf, kan berekend worden door de postnumerando annuïteit te vermenigvuldigen met (1+i).

Voorbeeld 1 bewerken

Iemand die drie jaar lang ieder jaar 1000 euro kan betalen bij een rentevoet van 4%, kan 2.775 euro lenen.  ,   en  . Het te lenen bedrag   volgt uit:

  euro.

Dit is hetzelfde bedrag als dat iemand moet inleggen om met een rente van 4% drie jaar lang telkens 1000 euro te kunnen opnemen, maar na die drie jaar 0 euro over te houden. Het antwoord is weer 2775 euro.

Voorbeeld 2 bewerken

De verhouding   stijgt in   van   naar  , daalt in   van   naar 0 en is:

  • Voor kleine  : iets minder dan  .
  • Voor grote   en kleine  : iets minder dan  .

Bij een zeer hoge rentevoet per periode, bijvoorbeeld wegens zeer hoge inflatie of een zeer lange periode, kan ook voor   gelden dat  , dus  . In termen van het periodiek betalen van   in plaats van ineens betalen van  : de periode uitstel voordat men begint te betalen weegt dan zwaarder dan het feit dat de betaling is gespreid over meerdere termijnen. Bij   geldt dit ongeveer vanaf  .