Wet op de Natiestaat

De Wet op de Natiestaat, voluit Basiswet: Israël als de Natiestaat van het Joodse volk (Hebreeuws: חוֹק יְסוֹד: יִשְׂרָאֵל—מְדִינַת הַלְּאוֹם שֶׁל הָעַם הַיְּהוּדִי), is een controversiële basiswet van Israël die Israël tot de natiestaat van het Joodse volk verklaart.

Hij omschrijft de staatsvlag, het staatssymbool, het volkslied en de joodse rustdag en feestdagen. Het Hebreeuws wordt tot de enige officiële taal verklaard. Het Arabisch, dat voorheen naast het Hebreeuws eveneens formeel een officiële taal was, werd gedegradeerd tot een taal met een ongedefinieerde "speciale status". Jeruzalem, inclusief het bezette Oost-Jeruzalem, wordt als hoofdstad van Israël bevestigd.

Invoering bewerken

De wet werd aangenomen met 62 tegen 55 stemmen (met 2 onthoudingen) en trad op 19 juli 2018 in werking. Arabische Israëliërs gingen tegen dit wetsvoorstel in beroep bij het Israëlische hooggerechtshof.[1] Op 8 juli 2021 oordeelde dit Hof echter, dat deze basiswet het joodse karakter van de staat versterkt en Israëls karakter als democratische staat niet aantast. Ook vond ze dat het uitroepen van het Hebreeuws als enige officiële taal niet discriminerend is ten opzichte van het Arabisch. Tien van de elf rechters hadden deze mening, terwijl de elfde, een Arabische rechter, oordeelde dat de wet ongrondwettelijke elementen bevat die het hart van de democratische identiteit tenietdoen en de fundamenten van de constitutionele structuur aantasten.[2]

Werkingsgebied bewerken

De Wet op de Natiestaat is een basiswet, wat betekent dat hij een grondwettelijke status heeft. Hij definieert de identiteit en het karakter van Israël als joodse staat. Israël wordt er in omschreven als "de natiestaat van het Joodse volk", waarin de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht uniek is voor het Joodse volk. De Wet omschrijft het Land van Israël – dat in het traditionele spraakgebruik geheel historisch Palestina inclusief de door Israël bezette gebieden omvat – als "het historische thuisland van het Joodse volk". Jeruzalem, inclusief het bezette Oost-Jeruzalem, wordt als hoofdstad van Israël herbevestigd.

Joodse symbolen als vlag, volkslied, Hebreeuwse kalender, sjabbat en joodse feestdagen worden vastgelegd. Het Hebreeuws is de enige officiële taal van de staat, terwijl het Arabisch, dat duizenden jaren de voertaal in de regio was en tot dan toe eveneens een officiële taal van Israël, wordt afgewaardeerd tot een taal met een niet nader omschreven "speciale status".[3]

Israël wordt gedefinieerd als louter de staat van het Joodse volk, bestemd voor zelfbeschikking van alle joden in de wereld. De wet profileert Israël niet als staat van en voor al zijn burgers, maar als staat van en voor joden. In dit verband zei premier Benjamin Netanyahu in 2019 dat Israël "niet een staat voor al zijn inwoners is, maar alleen voor het Joodse volk".[4] De zelfbeschikking voor de Palestijnse/Arabische bevolking (met name moslims, Druzen en christenen), die in het land zijn oorsprong heeft en 20% van de Israëlische bevolking uitmaakt, wordt niet in de wet genoemd. Nog geen maand eerder werd een voorstel voor een andere basiswet afgewezen zonder deze in behandeling te nemen. Hierin zou Israël wel worden omschreven als een land voor al zijn burgers, waarin joden en niet-joden gelijkwaardig zouden zijn.[5] Een Knesset-lid noemde dat voorstel inherent racistisch omdat deze de Joodse natiestaat en het 'recht op terugkeer' zou opheffen.[6]

De wet bevestigt de reeds bestaande politiek van onbeperkte openstelling van het land voor Joodse immigranten en noemt de ontwikkeling van Joodse vestiging een "nationale waarde" die wordt aangemoedigd en bevorderd.[3] Doordat de wet noch rept over grenzen voor Israël noch voor "Joodse vestiging", kan de dubbelzinnige bepaling over "Jewish settlement" worden gebruikt als fundament onder verdere illegale ‘joodse’ kolonisering van Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. Er wordt geen woord gewijd aan vestigingsrechten voor niet-joden.[5]

Referenties bewerken