Mini-koningskwestie

Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Purplefishy (overleg | bijdragen) op 10 apr 2018 om 16:34. (Nieuwe pagina aangemaakt met 'Met de '''mini-koningskwestie''' wordt in België verwezen naar het gebeuren rond de weigering van koning Boudewijn om het w...')
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Met de mini-koningskwestie wordt in België verwezen naar het gebeuren rond de weigering van koning Boudewijn om het wetsvoorstel tot depenalisering van abortus te bekrachtigen.

Historiek

Op 3 maart 1990 stuurde Boudewijn een brief naar de toenmalige eerste minister Martens waarin hij meedeelde dat hij omwille van morele wroeging zich er niet toe kon brengen het desbetreffende wetsvoorstel te ondertekenen. Hij wilde evenwel het democratische proces niet belemmeren en verzocht daarom om een oplossing waarbij de wet rechtsgeldig kon worden zonder dat hij die zelf moest handtekenen.

Boudewijns gewetensbezwaar was gestoeld op het feit dat het toenmalig koninklijk paar zelf kinderloos was.

Oplossing

De oplossing die men bedacht voor de mini-koningskwestie is juridisch omstreden. Men heeft hiervoor bepaalde elementen van twee grondwettelijke bepaling samengevoegd (artikel 90, tweede lid en artikel 93 van de grondwet).

Artikel 90, tweede lid luidt:

Te rekenen van het overlijden van de Koning en tot de eedaflegging van zijn troonopvolger of van de Regent, wordt de grondwettelijke macht van de Koning in naam van het Belgische volk uitgeoefend door de in raad verenigde ministers en onder hun verantwoordelijkheid.

Artikel 93 luidt:

Indien de Koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid te hebben vastgesteld, de Kamers dadelijk bijeen. Door de verenigde Kamers wordt in de voogdij en in het regentschap voorzien.

Van artikel 90, tweede lid werd enkel de tweede zinsnede gebruikt aangezien de koning niet was overleden. Van artikel 93 werd enkel gebruik gemaakt van de eerste zin en werd aldus niet voorzien in de voogdij en in het regentschap.

Boudewijns brief werd voorgelezen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers waarna de onmogelijkheid van de koning om te regeren werd vastgesteld. Hierdoor werd de ministerraad bevoegd voor de bekrachtiging van de wet. Na de bekrachtiging door de ministerraad werd de koning weer in de mogelijkheid gesteld te regeren.

Kritiek

Volgens sommige rechtsleer omvat de juridische oplossing een selectief lezen van de grondwet.

Andere stemmen poneren dat de onmogelijkheid om te regeren in het verleden werd vastgesteld door derden, terwijl het hier door de koning zelf gebeurde.