Landing (luchtvaart): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 15:
Bij het landen komt een vliegtuig onder een constante dalingshoek en met een relatief lage snelheid op het landingsterrein aangevlogen: de eindnadering (Engels: ''final approach''). De daalhoek is meestal ongeveer 3 graden. Om met een constante daalhoek naar de landingsbaan te vliegen gebruikt de piloot bijvoorbeeld signalen van het [[Instrument landing system]] of - als hij op zicht aanvliegt - de lichten van de [[Precision Approach Path Indicator]]. Vlak voor de landing op de landingsbaan begint het "afvangen" (Engels: ''flare''), waarbij de neus van het toestel iets wordt opgelicht en de [[dalen (luchtvaart)|daling]] langzamer gaat. Deze stand wordt gehandhaafd totdat het [[landingsgestel]] de grond raakt. De [[piloot]] corrigeert het toestel daarna alleen nog maar om ook het neus- of staartwiel een zachte landing te laten maken.
 
Grote [[vliegtuig]]en landen door het toestel 'tegen de landingsbaan te vliegen’: de snelheid en de hoekdaalhoek (~3 graden) van het toestel worden nauwkeurig afgevlogen; de snelheid wordt ruim boven de overtreksnelheid gehouden.
Vlak voor de landing wordt de daalsnelheid sterk verminderd met als gevolg een zachte landing.
Meestal worden de [[Spoiler (luchtvaart)|spoiler]]s, of ''lift-dumpers'', automatisch omhoog geklapt om de [[liftkracht]] van de vleugels onmiddellijk te verlagen en het gewicht op de wielen te laten terechtkomen waarna mechanische [[rem]]men hun effect kunnen hebben al dan niet met behulp van de ''autobrakes''.