Het maatschappelijk verdrag: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
jaar van publicatie in de tekst toegevoegd, staat ook onder het plaatje
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 3:
[[Bestand:Social contract rousseau page.jpg|thumb|Voorpagina van de eerste druk uit 1762 door [[Marc-Michiel Rey]] in Amsterdam. Het boek, waarvoor de uitgever geen privilege had aangevraagd, werd door de [[Staten-Generaal der Nederlanden]] verboden.<ref>Peeperkorn, D. (2009) Jean-Jacques Rousseau en zijn uitgever Marc-Michel Rey. Een verhaal uit de prehistorie van het auteursrecht, p. 121.</ref>]]
 
'''''Het maatschappelijk verdrag of Beginselen der staatsinrichting''''' (oorspronkelijke Franse titel: ''Du contrat social ou principes du droit politique, 1762)'') is een politiek-staatkundige verhandeling geschrevenuit door[[1762]] van de [[Zwitserland|Zwitsers]]-[[Frankrijk|Franse]] filosoof [[Jean-Jacques Rousseau]]. Hierin zet hij zijn visie op de legitimiteit van de macht uiteen, en stelt dat de politieke macht en de wetten terug te voeren zijn op het feit dat de burgers van een samenleving een [[sociaal contract]] hebben afgesloten. Dit hield in dat de burgers zich zouden onderwerpen aan de ''[[Algemene wil|volonté générale]]'' of algemene volkswil. Het is deze wil die elke vorm van macht of recht legitimeert. Dat was in tegenstelling met heersende [[gewoonterecht]]. ''Du Contrat social'' had veel invloed op de [[Franse Grondwet van 1793]].
 
==Inhoud==
Regel 23:
Uit Boek I, de openingszin
{{cquote|De mens wordt vrij geboren, maar hij ligt overal in ketenen.}}
 
Uit Boek I, hoofdstuk 9:<ref>''Dans le fait, les lois sont toujours utiles à ceux qui possèdent et nuisibles à ceux qui n'ont rien: d'où il suit que l'état social n'est avantageux aux hommes qu'autant qu'ils ont tous quelque chose, et qu'aucun d'eux n'a rien de trop.''</ref>
{{cquote|Feitelijk strekken de wetten altijd tot voordeel van de bezitters en tot nadeel van hen die niets hebben. Daaruit volgt dat de samenlevingstoestand voor de mensen slechts voordelig is, voor zover zij allen iets hebben en niemand van hen teveel heeft.}}
 
Uit boek II, hoofdstuk 5: