Protectionisme: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
typfout en -> in
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 4:
Of een [[staat|land]] kan wegkomen met deze maatregelen hangt vaak af van de [[Wereldhandelsorganisatie]]. Hiervan zijn zo'n 149 landen lid, en zij legt de regels van handel tussen landen in [[verdrag]]en en [[Rechterlijke macht|gerechtelijke]] uitspraken vast.
 
== ''Zero-sum game'' ==
Een vroege vorm van protectionisme kwam voort uit de theorie van het [[mercantilisme]]. Deze politiek beschouwde economie als een [[nulsomspel]] waarbij de ene partij wint wat de andere verliest. Het legde daarom een grote nadruk op een positieve [[handelsbalans]] om de rijkdom van een land te vergroten. [[Thomas Mun]] in Engeland en [[Jean-Baptiste Colbert|Colbert]] in Frankrijk waren grote voorstanders van deze politiek. De Britten voerden onder meer in 1651 de [[Engelse Scheepvaartwetten]] in die de scheepvaart door niet-Engelse schepen van en naar Engeland en de Engelse koloniën inperkte en in 1815 volgden de [[Graanwetten]].
 
== Absoluut en comparatief voordeel ==
Nadat de Britten een dominante positie hadden bereikt op de wereldmarkt, stonden zij in een positie waarin [[vrijhandel]] gunstiger was voor hen. Dit standpunt werd verdedigd door [[Adam Smith]] en de andere [[Klassieke economie|klassieke economen]] die daarbij de principes van [[Absoluut voordeel|absoluut]] en [[comparatief voordeel]] naar voren brachten. Protectionisme leidt volgens hen wel tot een verbeterde situatie binnen één bedrijfstak, maar het land als geheel gaat er op achteruit. [[David Ricardo]] stelde dat vanwege het [[Comparatief voordeel|comparatieve voordeel]] dat beide landen bij vrijhandel genieten, protectionisme bestreden moet worden.
 
== Verschillende fases ==
[[Friedrich List]] zag het standpunt van Smith als te beperkt en stelde in 1841 in ''Das nationale System der politischen Ökonomie'' dat een industrie in ontwikkeling in de beginfase beschermd dient te worden tegen de buitenlandse concurrentie. Dit kan door het heffen van invoerrechten (''Erziehungszölle''). Voorstanders van protectionisme willen ook vaak voorkomen dat er [[werkgelegenheid]] verloren gaat in een bepaald land of proberen te voorkomen dat een [[bedrijfstak]] een bepaalde [[monopolie]]positie verliest. Verder halen protectionisten het onafhankelijkheidsargument aan. Een land moet ervoor zorgen dat het wat productie betreft zoveel mogelijk onafhankelijk is van anderen landen. Mocht het dan in een oorlog geraken, dan kan het land zichzelf behelpen.<ref>{{aut|Zwijndrecht, J. van}} (1953): ''Beknopt leer- en leesboek der economie I'', J.B. Wolters, p. 224-226</ref><br />
[[Friedrich List]] zag het standpunt van Smith als te beperkt en stelde in 1841 in ''Das nationale System der politischen Ökonomie'' dat een industrie in ontwikkeling in de beginfase beschermd dient te worden tegen de buitenlandse concurrentie. Dit kan door het heffen van invoerrechten (''Erziehungszölle''). Ook de [[fasentheorie van Rostow]] maakt onderscheid tussen verschillende fases.
Een belangrijk argument voor protectionisme volgt uit de ongelijkwaardige politieke en economische relatie tussen [[Ontwikkeld land|ontwikkelde landen]] en [[ontwikkelingsland]]en. Volgens de [[Dependencia-theorie|''Dependencia''-theorie]] houden ontwikkelingslanden zonder protectionisme een achterstand door de [[Kolonialisme|quasi-koloniale]] verhoudingen, waarbij het rijke centrum [[Arbeid (economie)|arbeid]] en [[grondstof]]fen onttrekt aan de arme [[Periferie (economie)|periferie]].<br />
Ook een reden om voor protectionisme te pleiten is het spreidingsargument bij landen met een tamelijk eenzijdige productiestructuur. Door dit een breder karakter te geven, kan een land beter inspelen op de eventueel veranderde vraag in het buitenland naar vervangende producten. Dit betekent dat mensen bijgeschoold dan wel omgeschoold dienen te worden. Door het nemen van bepaalde protectionistische maatregelen wil men dit proces zo soepel mogelijk laten verlopen.<br />
Weer een ander reden is het zogeheten 'pauper-labour'argument. Enkel en alleen met behulp van beschermende rechten zouden hoge reëele lonen en een hoge levensstandaard gehandhaafd kunnen blijven. Anders zouden arbeiders van een bepaald land bloot staan aan de hevige concurrentie van landen met een aanmerkelijk lager loonpeil, met als gevolg een sterke druk om de lonen te verlagen.<ref>{{aut|Folkert de Roos|Roos, F. de}} (1975): ''Theorie der internationale betrekkingen'', H.E. Stenfert Kroese, p. 222-223 en 229</ref>
 
== Ongelijkheid tussen landen ==
Volgens [[centrum–periferiemodel]]len zoals de [[wereld-systeemtheorie]] van [[Immanuel Wallerstein|Wallerstein]] of de [[Dependencia-theorie|''Dependencia''-theorie]] doorlopen niet alle landen door dezelfde fases. Welke fases doorlopen worden, is afhankelijk van of een land tot het centrum of tot de periferie behoort. Een belangrijk argument voor protectionisme volgt dan ook uit de ongelijkwaardige politieke en economische relatie tussen [[Ontwikkeld land|ontwikkelde landen]] en [[ontwikkelingsland]]en. Volgens de [[Dependencia-theorie|''Dependencia''-theorie]] houden ontwikkelingslanden zonder protectionisme een achterstand door de [[Kolonialisme|quasi-koloniale]] verhoudingen, waarbij het rijke centrum [[Arbeid (economie)|arbeid]] en [[grondstof]]fen onttrekt aan de arme [[Periferie (economie)|periferie]].<br />
 
== Onafhankelijkheid ==
[[Friedrich List]] zag het standpunt van Smith als te beperkt en stelde in 1841 in ''Das nationale System der politischen Ökonomie'' dat een industrie in ontwikkeling in de beginfase beschermd dient te worden tegen de buitenlandse concurrentie. Dit kan door het heffen van invoerrechten (''Erziehungszölle''). Voorstanders van protectionisme willen ook vaak voorkomen dat er [[werkgelegenheid]] verloren gaat in een bepaald land of proberen te voorkomen dat een [[bedrijfstak]] een bepaalde [[monopolie]]positie verliest. Verder halen protectionisten het onafhankelijkheidsargument aan. Een land moet ervoor zorgen dat het wat productie betreft zoveel mogelijk onafhankelijk is van anderen landen. Mocht het dan in een oorlog geraken, dan kan het land zichzelf behelpen.<ref>{{aut|Zwijndrecht, J. van}} (1953): ''Beknopt leer- en leesboek der economie I'', J.B. Wolters, p. 224-226</ref><br />
 
== Spreiding ==
Ook een reden om voor protectionisme te pleiten is het spreidingsargument bij landen met een tamelijk eenzijdige productiestructuur. Door dit een breder karakter te geven, kan een land beter inspelen op de eventueel veranderde vraag in het buitenland naar vervangende producten. Dit betekent dat mensen bijgeschoold dan wel omgeschoold dienen te worden. Door het nemen van bepaalde protectionistische maatregelen wil men dit proces zo soepel mogelijk laten verlopen.<br />
 
== Goedkope arbeid ==
Weer een ander reden is het zogeheten ''pauper-labour''-argument. Enkel en alleen met behulp van beschermende rechten zouden hoge reëelereële lonen en een hoge levensstandaard gehandhaafd kunnen blijven. Anders zouden arbeiders van een bepaald land bloot staan aan de hevige concurrentie van landen met een aanmerkelijk lager loonpeil, met als gevolg een sterke druk om de lonen te verlagen.<ref>{{aut|Folkert de Roos|Roos, F. de}} (1975): ''Theorie der internationale betrekkingen'', H.E. Stenfert Kroese, p. 222-223 en 229</ref>
 
== Voorbeelden ==
Een voorbeeld van protectionisme zijn onderdelen van het [[Gemeenschappelijk landbouwbeleid|Europese landbouwbeleid]]. Via importheffingen worden Europese boeren beschermd tegen te lage wereldmarktprijzen. Via de (melk)quotering wordt voorkomen dat er een overproductie ontstaat op de Europese markt en er overschotten moeten worden gedumpt op de wereldmarkt.
 
Regel 22 ⟶ 35:
* [[subsidies]]
* [[vrijhandel]]
== Noten ==
{{References}}
 
[[Categorie:Economisch beleid]]