Belgische Grondwet: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
|||
Regel 480:
De Grondwet is in principe de hoogste rechtsnorm in België. Regels die in strijd zijn met de grondwet, kunnen worden vernietigd of buiten toepassing verklaard.
Niettemin is de Grondwet ondergeschikt aan het volledige [[Recht van de Europese Unie|EU-recht]]. Deze zienswijze wordt gehuldigd door het Europese [[Hof van Justitie van de Europese Unie|Hof van Justitie]],<ref>De princiepsuitspraken zijn de arresten [[Van Gend en Loos-arrest|Van Gend en Loos]] (1963) en [[arrest Costa/ENEL|Costa/ENEL]] (1964): HvJ EG 5 februari 1963, nr. C-26/62, ECLI:EU:C:1963:1, ''Jur.'' 1963, 3; HvJ EG 15 juli 1964, nr. C-6/64, ECLI:EU:C:1964:66, ''Jur.'' 1964, 1203.</ref> dat daarin – vrij uniek binnen Europa – gevolgd lijkt te worden door de Belgische rechters. In het arrest-Orfinger (1996) liet de Raad van State het Europese verbod op discriminatie naar nationaliteit vóórgaan op de grondwettelijke regel dat ambtenaren Belg moeten zijn.<ref>RvS 5 november 1996, nr. 62.922 (Orfinger).</ref> Weliswaar hing de Raad zijn redenering nog op aan artikel 34 van de Grondwet, dat de constitutionele grondslag vormt voor het toevertrouwen van de interpretatie van [[Verdragen van de Europese Unie|Europese verdragen]] aan het Hof van Justitie.<ref>{{aut|Dries Van Eeckhoutte}}, "De relatie Grondwet-Europees recht. De positie van de Raad van State" in ''Chroniques de Droit Public'', 2000, pp. 281-300.</ref> Deze rechtspraak ligt in de lijn van het [[Monisme en dualisme in internationaal recht|monisme]] met primauteit van het internationaal recht, een jurisprudentieel leerstuk dat in België is ingevoerd door het Hof van Cassatie door het [[Smeerkaasarrest]] van 1971
Sinds 1988 beschikt België over een [[Grondwettelijk Hof (België)|Grondwettelijk Hof]], een rechtscollege dat erop toeziet dat de Grondwet door de verschillende wetgevende instanties wordt nageleefd. Tot 2007 heette het 'Arbitragehof'. De naamswijziging markeerde een uitbreiding van het aantal grondwettelijke bepalingen waaraan het hof kan toetsen (hetzij na een vernietigingsberoep, hetzij via [[prejudiciële vraag]]). Waar het voorheen enkel toezag op bevoegdheidsverdelende regels en de beginselen van gelijkheid, non-discriminatie en onderwijsvrijheid (artikelen 10-11 en 24), werd dit voortaan het volledige deel over rechten en vrijheden (titel III), de wettigheid en gelijkheid van belastingen (artikelen 170-172) en de bescherming voor vreemdelingen (art. 191). Het hof kan ook toetsen aan mensenrechtenverdragen, algemene beginselen en andere grondwetsbepalingen via de artikelen 10-11 of analoge grondwetsbepalingen. In dit geval geldt het vereiste van directe werking niet.
|