Jaïnisme: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k ip, overtollige spaties
Regel 1:
[[Bestand:In-jain.gif|thumb|Jaïnvlag door Jaume Ollé met [[swastika (symbool)|swastika]] of svastika. Het heiligste jaïnsymbool is de rechtswijzende swastika. Jaïngelovigen hebben de gewoonte om van losse rijstkorrels swastikasymbolen te maken rond het altaar van hun tempel. Linkswijzende swastika's, zoals die in het [[boeddhisme]], worden in de jaïnreligie niet gebruikt. Het swastikasymbool is sinds 3000 v.Chr. in India in gebruik.]]
Het '''jaïnisme''', dat traditioneel als '''Jain Dharma''' ([[Sanskriet]]: जैन धर्मः) bekendstaat, is een [[religie]] die voornamelijk aanhangers heeft in het westen van [[India]]. Het jaïnisme gelooft dat de mensheid onderwezen wordt door "[[Tirthankara|tirtamkara's]]", spirituele en religieuze leraren waarvan [[Mahavira]] (vijfde eeuw v. Chr.) en, een tijdgenoot van [[Gautama Boeddha]], de laatste was. Belangrijke concepten zijn de leer van geweldsloosheidgeweldloosheid ("[[ahimsa]]"), geloof in reïncarnatie, [[karma]] en [[dharma]], en verlossing door [[ascese]]. Hoewel de aanhangers tegenwoordig slechts een fractie van de bevolking van India uitmaken, is jaïnisme belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de Indiase cultuur en filosofie, [[kunst]], [[architectuur]], wetenschappen en politiek. Het heeft ook bijgedragen tot het geweldloze Indiase onafhankelijkheidsstreven van [[Mahatma Gandhi]].
 
Het woord is afgeleid van "jina" (overwinnaar), een term die gebruikt wordt voor de tirtamkara's, die hun hartstochten hebben overwonnen. Termen als jaïnisme of jain als aanduiding voor de religieuze identiteit van de gemeenschap of een gelovige dateren pas van de tweede helft van de negentiende eeuw.
 
 
 
== Aanhangers ==
[[Bestand:Wilrijk Jaïn-tempel2.JPG|thumb|[[Jaïntempel van Antwerpen|Jaïntempel te Wilrijk]]]]
Met ongeveer vier miljoen aanhangers is het jaïnisme een van de kleinste belangrijke [[wereldreligie]]s. Er zijn in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw ongeveer 6000 [[zuster (religie)|non]]nen en 2500 [[monnik]]en. Vanaf de vroegste periode van het jaïnisme zijn nonnen in de beweging aanzienlijk talrijker geweest dan monniken. De grootste aanhang woont in het Indiase gebied de [[Punjab (India)|Punjab]], vooral in de stad [[Ludhiana (stad)|Ludhiana]]. Er waren ook veel jaïnisten in [[Lahore]] (de historische hoofdstad van de Punjab) en andere steden vóór de Verdeling van 1947 in India en Pakistan. Velen verhuisden toen naar het Indiase deel van Punjab. In India hebben de volgelingen van het jaïnisme de familienaam Jain. Als iemand van buiten de geloofsgemeenschap toetreedt, verandert hij zijn familienaam in Jain. Jaïnisten zullen er alles aan doen om hun kinderen met geloofsgenoten te laten trouwen. In [[Wilrijk]], een deelgemeente van [[Antwerpen (stad)|Antwerpen]], is de grootste [[Jaïntempel van Antwerpen|jaïntempel]] buiten India gebouwd, die in augustus 2010 in gebruik genomen is.
 
== Historische achtergrond bij het ontstaan ==
Zowel het jaïnisme als het [[boeddhisme]] ontstonden in de vijfde eeuw v.Chr. in het gebied dat wel aangeduid wordt als '' Greater Magadha''. Een deel van dat gebied maakt deel uit van de [[Indus-Gangesvlakte]], een grote en vruchtbare laagvlakte die het grootste deel van het noorden en oosten van India omvat. Het gebied van het voormalig koninkrijk [[Magadha]] dat globaal overeenkomt met de huidige deelstaat [[Bihar]] was het eerste gebied waar beide godsdiensten ontstonden. In de de vijfde eeuw voorv. Chr. vonden hier een aantal ontwikkelingen plaats die voor een geestelijk klimaat zorgden dat een voedingsbodem vormde voor op het ontstaan van beide religies.
 
De eerste was de tweede grote [[urbanisatie]]golf van het zuiden van Azië. In India vond een transformatie plaats van verspreide feodale agrarische gemeenschappen naar koninkrijken met dorpen en grote steden. De Indiase samenleving kende ook toen al een stratificatie van een aantal sociaal-maatschappelijke groepen. De [[brahmanen]], priesters ,leraren leraren; [[kshattriya]]'s, beschermers, krijgers en heersers; [[vaishya]]'s, ambachtslieden, boeren; [[shudra]]'s, werkers en dienaren.
Zowel het jaïnisme als het [[boeddhisme]] ontstonden in de vijfde eeuw v.Chr. in het gebied dat wel aangeduid wordt als '' Greater Magadha''. Een deel van dat gebied maakt deel uit van de [[Indus-Gangesvlakte]], een grote en vruchtbare laagvlakte die het grootste deel van het noorden en oosten van India omvat. Het gebied van het voormalig koninkrijk [[Magadha]] dat globaal overeenkomt met de huidige deelstaat [[Bihar]] was het eerste gebied waar beide godsdiensten ontstonden. In de de vijfde eeuw voor Chr. vonden hier een aantal ontwikkelingen plaats die voor een geestelijk klimaat zorgden dat een voedingsbodem vormde voor op het ontstaan van beide religies.
 
De eerste was de tweede grote [[urbanisatie]]golf van het zuiden van Azië. In India vond een transformatie plaats van verspreide feodale agrarische gemeenschappen naar koninkrijken met dorpen en grote steden. De Indiase samenleving kende ook toen al een stratificatie van een aantal sociaal-maatschappelijke groepen. De [[brahmanen]], priesters ,leraren ;[[kshattriya]]'s, beschermers, krijgers en heersers; [[vaishya]]'s,ambachtslieden, boeren; [[shudra]]'s, werkers en dienaren.
 
De brahmanen waren in een strategische positie om de rollen te gaan vervullen die geletterdheid vergden, zoals administratieve en bestuurlijke functies. Zij trachtten die rollen dan ook voor hun eigen groep te monopoliseren. Dat ontmoette tegenstand van de vorsten. Die tegenstand was het grootst in het gebied Maghada. Dit was ook het gebied waar traditioneel de invloed van de brahmanen minder was dan de meer westelijk gelegen gebieden van India. Een nieuwe stedelijke elite van handelaren was teleurgesteld in het uiterst hiërarchisch georganiseerde en starre ritueel van de [[Vedische religie]]. Het op grote schaal offeren van dieren bij die rituelen werd als zinloos ervaren, omdat het geen bevrijding bracht van [[samsara]], de cyclus van dood en wedergeboorte zonder begin en schijnbaar zonder eind.
 
Zowel het jaïnisme als het boeddhisme bood deze groepen een nieuwe oriëntatie. Beide godsdiensten onderwezen dat verlossing in principe voor iedereen bereikbaar was die bereid was daartoe een leerweg te gaan. Ze legden de nadruk op persoonlijke praktijk en inspanning en niet op theoretische speculatie. De basis beruste op persoonlijke ervaring en niet op de autoriteit van teksten.
 
De vroege koningen van Magadha, zoals [[Bimbisara]] en Ajatashatru worden door zowel het boeddhisme als het jaïnisme als gelovigen van hun religie beschouwd. De koningen van de [[Nandadynastie]] waren [[patronage|patroons]] van het jaïnisme. In de geschriften van het vroege jaïnisme bekeerde [[Chandragupta Maurya]] (regeerperiode 322 vChrv. Chr. - 293 v. Chr.) die de Nandadynastie versloeg en het [[Mauryarijk]] stichtte zich daarna tot de religie. In die geschriften wordt hij vereerd als een heilige. Ook zijn zoon [[Bindusara]] was een patroon van niet-brahmanistische bewegingen, zoals het jaïnisme en het verdwenen [[ajavikisme]]. [[Asoka]], de derde koning van de dynastie was meer geïnteresseerd in het boeddhisme, maar zijn beide opvolgers verleenden vooral steun aan het jaïnisme en het ajavikisme.
 
== Schisma en migratie ==
Net zoals Gautama Boeddha werd Mahavira geboren in de groep van de kshatriya, de krijgers en heersers. Op de leeftijd van dertig jaar nam hij afstand van wereldse activiteiten en ging in eenzame ascese op zoek naar de spirituele waarheid. Hij vond de verlossing na dertien jaar van wereldverzaking. In de vroegste geschriften wordt gemeld dat hij nabij het huidige [[Patna (stad)|Patna]] overleed als gevolg van ''sallekhana'', een vrijwillig vasten tot de dood erop volgt. Zijn overlijden wordt ook vermeld in meerdere van de vroegste boeddhistische geschriften.
 
Zowel boeddhisme als jaïnisme startten als een monastieke beweging van monniken en nonnen. Het waren bedelmonniken en bedelnonnen die buiten het regenseizoen rondtrokken en afhankelijk waren van gaven om in hun levensonderhoud te voorzien. Al tijdens het leven van Mahavira vonden enige splitsingen van de beweging plaats. In de derde eeuw v.Chr. vond het belangrijkste schisma plaats dat tot in de eenentwintigste eeuw voortduurt. Het leidde tot een scheiding tussen de [[Shvetambar]] ('' omhuld in wit'') en de [[Digambar]] (''omhuld door lucht''). De eerste groep gaat gekleed indraagt witte kleding. De tweede groep had de overtuiging dat monniken geen kleding dienden te dragen. De Digambar hebben de overtuiging dat verlossing alleen in naaktheid mogelijk is. Het was voor vrouwen onmogelijk geheel ongekleed te zijn. De Digambar hebben dan ook ook de overtuiging dat vrouwen geen [[moksha]], bevrijding van samsara, kunnen verkrijgen. Pas indien zij wedergeboren worden als man is dat in naaktheid mogelijk. Het schisma verdiepte zich toen een raadsvergadering van Shvetambar in 465 na Chr. een canon van geschriften vaststelde, waar de Digambar van waren uitgesloten. Deze verwierpen dan ook de besluiten van de raadsvergadering. Ook binnen de Shvetembar en Digambar hebben zich meerdere sekten ontwikkeld.
Net zoals Gautama Boeddha werd Mahavira geboren in de groep van de kshatriya, de krijgers en heersers. Op de leeftijd van dertig jaar nam hij afstand van wereldse activiteiten en ging in eenzame ascese op zoek naar de spirituele waarheid. Hij vond de verlossing na dertien jaar van wereldverzaking. In de vroegste geschriften wordt gemeld dat hij nabij het huidige [[Patna (stad)|Patna]] overleed als gevolg van ''sallekhana'' een vrijwillig vasten tot de dood erop volgt. Zijn overlijden wordt ook vermeld in meerdere van de vroegste boeddhistische geschriften.
 
Zowel boeddhisme als jaïnisme startten als een monastieke beweging van monniken en nonnen. Het waren bedelmonniken en bedelnonnen die buiten het regenseizoen rondtrokken en afhankelijk waren van gaven om in hun levensonderhoud te voorzien. Al tijdens het leven van Mahavira vonden enige splitsingen van de beweging plaats. In de derde eeuw v.Chr. vond het belangrijkste schisma plaats dat tot in de eenentwintigste eeuw voortduurt. Het leidde tot een scheiding tussen de [[Shvetambar]] ('' omhuld in wit'') en de [[Digambar]] (''omhuld door lucht''). De eerste groep gaat gekleed in witte kleding. De tweede groep had de overtuiging dat monniken geen kleding dienden te dragen. De Digambar hebben de overtuiging dat verlossing alleen in naaktheid mogelijk is. Het was voor vrouwen onmogelijk geheel ongekleed te zijn. De Digambar hebben dan ook ook de overtuiging dat vrouwen geen [[moksha]], bevrijding van samsara, kunnen verkrijgen. Pas indien zij wedergeboren worden als man is dat in naaktheid mogelijk. Het schisma verdiepte zich toen een raadsvergadering van Shvetambar in 465 na Chr. een canon van geschriften vaststelde, waar de Digambar van waren uitgesloten. Deze verwierpen dan ook de besluiten van de raadsvergadering. Ook binnen de Shvetembar en Digambar hebben zich meerdere sekten ontwikkeld.
 
In de periode van de vierde tot zesde eeuw migreerde een groot deel van de jaïnisten naar het westen en vestigde zich uiteindelijk in het westelijk en centraal deel van India en met name in het gebied van de huidige deelstaat [[Uttar Pradesh]] waar zij meer invloedrijk werden dan in het gebied van Gandhara. Dit waren vooral Shvetembar. De Digambar vestigden zich in het zuiden van India en ontvingen daar aanzienlijke patronage van de vorsten. Van koning Amoghavarsha I (814 – 878), de belangrijkste heerser van de [[Rashtrakutadynastie]], wordt in meerdere geschriften gemeld dat hij vrijwillig afstand deed van de troon om een monnik van de Digambar te worden.
 
==De Shvetambar -canon==
De Digambar kennen geen verzameling van canoniek geachte geschriften. De ''Tattvartha Soetra'' is de enige tekst waaraan zowel door Svhetambar als Digambar grote autoriteit wordt toegekend. De door de Shvetambar in 465 na Chr. vastgestelde canon heeft zes secties.
 
De Digambar kennen geen verzameling van canoniek geachte geschriften. De ''Tattvartha Soetra'' is de enige tekst waaraan zowel door Svhetambar als Digambar grote autoriteit wordt toegekend. De door de Shvetambar in 465 na Chr. vastgestelde canon heeft zes secties.
 
* ''De twaalf Angas of zijn ledematen''. Deze teksten behandelen vooral het leven van de monniken. Het zijn vaak preken over verschillende thema ‘s van belang voor de Jains. Zij zijn vaak van dogmatische en mythologische aard. De term Angas heeft de betekenis van ''wat uit de mond komt'' (bedoeld wordt uit de mond van Mahavira). In de teksten wordt een vergelijking gemaakt met het lichaam van een mens dat bestaat uit meerdere ledematen. Er wordt mee aangegeven dat de teksten in deze sectie een onverbrekelijk geheel vormen. Het bekendste deel van deze sectie is de ''Acharanga Soetra''.
 
* ''De twaalf Upangas of zijn ledematen ''. Gebaseerd op de vorige sectie zijn het twaalf teksten met nadere uitleg over de Angas,
 
* ''De tien Painnas of Verspreide stukken '' handelen over vrijwel ieder onderwerp dat van belang kan zijn voor de gelovige. Deze teksten zijn zowel proza als poëzie. Een deel heeft qua onderwerp en opzet grote gelijkenis met de de boeddhistische tekst over gedragsregels van de [[vinaya]] uit de [[Pali-canon]] . De belangrijkste tekst is de ''Kalpa-soetra'' die feitelijk een biografie van enkele tirthankara’s is.
* ''De Cheya-soetras '' . Ook deze teksten bevatten regels voor monniken en nonnen in hun monastiek bestaan. Het woord Cheya in [[Prakrit]], in [[Sanskriet]] Cheda, heeft de betekenis van verminderen. De teksten handelen over het verminderen van gezag van iemand die de monastieke regels overtreedt.
 
* ''Individuele teksten ''. Deze teksten hebben een meer encyclopedisch karakter.
 
* ''De twaalf Angas of zijn ledematen''. Deze teksten behandelen vooral het leven van de monniken. Het zijn vaak preken over verschillende thema ‘s van belang voor de Jains. Zij zijn vaak van dogmatische en mythologische aard. De term Angas heeft de betekenis van ''wat uit de mond komt'' (bedoeld wordt uit de mond van Mahavira). In de teksten wordt een vergelijking gemaakt met het lichaam van een mens dat bestaat uit meerdere ledematen. Er wordt mee aangegeven dat de teksten in deze sectie een onverbrekelijk geheel vormen. Het bekendste deel van deze sectie is de ''Acharanga Soetra''.
* ''De twaalf Upangas of zijn ledematen ''. Gebaseerd op de vorige sectie zijn het twaalf teksten met nadere uitleg over de Angas, .
* ''De tien Painnas of Verspreide stukken '' handelen over vrijwel ieder onderwerp dat van belang kan zijn voor de gelovige. Deze teksten zijn zowel proza als poëzie. Een deel heeft qua onderwerp en opzet grote gelijkenis met de de boeddhistische tekst over gedragsregels van de [[vinaya]] uit de [[Pali-canon]] . De belangrijkste tekst is de ''Kalpa-soetra'' die feitelijk een biografie van enkele tirthankara’s is.
* ''De Cheya-soetras '' . Ook deze teksten bevatten regels voor monniken en nonnen in hun monastiek bestaan. Het woord Cheya in [[Prakrit]], in [[Sanskriet]] Cheda, heeft de betekenis van verminderen. De teksten handelen over het verminderen van gezag van iemand die de monastieke regels overtreedt.
* ''Individuele teksten ''. Deze teksten hebben een meer encyclopedisch karakter.
* ''De vier Mela-Soetras''. De eerste tekst hiervan is de ''Uttaradhyana-Soetra'', de in het westen meest bekende tekst van het jaïnisme. Het bevat preken, advies voor leerlingen, raad voor monniken en nonnen, parabels, dialogen en balladen. Het wordt geacht een van de laatste toespraken van Mahavira te bevatten.
 
==Verschillen met het boeddhisme==
Het meest karakteristieke kenmerk van vooral het vroege jaïnisme was dat het een vorm van ascese predikt waarin de onderdrukking van activiteit centraal staat. Het zich onthouden van iedere activiteit heeft tot gevolg dat er geen daden plaatsvinden die een negatief effect op het karma hebben. Bij de meer extreme vormen van ascese, hoorde een interpretatie dat het ook eerdere reeds verworven negatieve effecten op het karma kon vernietigen. In de ''Acharanga Soetra'' staat ''weet dat al het lijden voortkomt uit activiteit'' en ''geen actie wordt gevonden in degene die alle activiteit gestaakt heeft, wedergeboorte vindt plaats als gevolg van activiteit''. De Jains trachtten niet alleen lichamelijke maar ook geestelijke activiteit te staken. Het vroege jaïnisme had dus een helder antwoord op het probleem veroorzaakt door het geloof in karma en wedergeboorte. Geen nieuwe daden meer die negatieve gevolgen hadden voor het karma. Vroegere negatieve effecten op het karma als gevolg van onjuist handelen konden ongedaan gemaakt worden door ascese. Een asceet hoefde niet wedergeboren te worden en kon dus bevrijd worden van de cyclus van [[samsara]].
 
Het boeddhisme achtte activiteit op zich niet essentieel, maar alleen de intentie daarachter. Er zijn dan ook een aantal vroege boeddhistische teksten waarin de nadruk van het jaïnisme op het zich onthouden van activiteit belachelijk wordt gemaakt. In de ''Devadaha Sutta'' heeft Gautama Boeddha een dialoog met een Jain en zegt ''Als het plezier en de pijn die wezens voelen veroorzaakt wordt door wat gedaan werd in het verleden, dan moeten de Niganthas (Jain) zeer zeker heel slechte dingen in het verleden hebben gedaan, omdat zij nu van die pijnlijke doordringende gevoelens hebben''. <ref> [https://www.dhammatalks.org/suttas/MN/MN101.html Devadaha Sutta] </ref> Boeddhisten wezen deze strenge vormen van ascese af. Zij geloofden ook niet dat eerder verkregen negatieve effecten op het karma tijdens één mensenleven vernietigd of onschadelijk konden worden gemaakt.
Het meest karakteristieke kenmerk van vooral het vroege jaïnisme was dat het een vorm van ascese predikt waarin de onderdrukking van activiteit centraal staat. Het zich onthouden van iedere activiteit heeft tot gevolg dat er geen daden plaatsvinden die een negatief effect op het karma hebben. Bij de meer extreme vormen van ascese, hoorde een interpretatie dat het ook eerdere reeds verworven negatieve effecten op het karma kon vernietigen. In de ''Acharanga Soetra'' staat ''weet dat al het lijden voortkomt uit activiteit'' en ''geen actie wordt gevonden in degene die alle activiteit gestaakt heeft, wedergeboorte vindt plaats als gevolg van activiteit''. De Jains trachtten niet alleen lichamelijke maar ook geestelijke activiteit te staken. Het vroege jaïnisme had dus een helder antwoord op het probleem veroorzaakt door het geloof in karma en wedergeboorte. Geen nieuwe daden meer die negatieve gevolgen hadden voor het karma. Vroegere negatieve effecten op het karma als gevolg van onjuist handelen konden ongedaan gemaakt worden door ascese. Een asceet hoefde niet wedergeboren te worden en kon dus bevrijd worden van de cyclus van [[samsara]].
 
Het boeddhisme achtte activiteit op zich niet essentieel, maar alleen de intentie daarachter. Er zijn dan ook een aantal vroege boeddhistische teksten waarin de nadruk van het jaïnisme op het zich onthouden van activiteit belachelijk wordt gemaakt. In de ''Devadaha Sutta'' heeft Gautama Boeddha een dialoog met een Jain en zegt ''Als het plezier en de pijn die wezens voelen veroorzaakt wordt door wat gedaan werd in het verleden, dan moeten de Niganthas (Jain) zeer zeker heel slechte dingen in het verleden hebben gedaan, omdat zij nu van die pijnlijke doordringende gevoelens hebben''. <ref> [https://www.dhammatalks.org/suttas/MN/MN101.html Devadaha Sutta] </ref> Boeddhisten wezen deze strenge vormen van ascese af. Zij geloofden ook niet dat eerder verkregen negatieve effecten op het karma tijdens één mensenleven vernietigd of onschadelijk konden worden gemaakt.
 
De jain kenden een een ziel toe aan ieder levend wezen en ook aan planten en water. Niet iedere ziel is in gelijke mate bewust, maar iedere ziel heeft wel de potentiële mogelijkheid tot bewustzijn en geluk. De ziel is inherent perfect. Die opvatting werd door de boeddhisten verworpen.
 
De jain hanteerden een vergaande vorm van geweldloosheid. Ook de leken bij de jain zouden nooit opzettelijk een bewust wezen het leven ontnemen. Dat had tot gevolg dat zij geen beroepen oefenden die te maken had met visserij, jacht, slager of welke bezigheid dan ook die iets met ontnemen van leven te maken heeft. Het drukken van de eerste jain tekstenjainteksten in de negentiende eeuw door Europese indologen stuitte op groot protest van groepen jain vanwege de wreedheid van de drukpers die kleine organismen zou kunnen vernietigen. Hoewel ook boeddhisten [[ahimsa]] voorstonden was de praktijk bij hen minder extreem. Boeddhisten kunnen vlees eten, omdat het eten daarvan niet de intentie heeft een dier te doden.
De sociale effecten van hun opvattingen waren voor de jain op de lange termijn overigens positief. De jain ontdekten dat zij hogere inkomsten konden verkrijgen in beroepen als bijvoorbeeld koopman, handelaar, winkelier en bankier.
 
Het jaïnisme is ook altijd de culturele contacten met het [[hindoeïsme]] blijven onderhouden. Men nam deel aan religieuze festivals van het hindoeïsme. Sommige goden uit het pantheon van het hindoeïsme hebben een rol in ceremoniën van het jaïnisme. Het boeddhisme in India zette zich veel scherper af tegen het hindoeïsme.
 
Het boeddhisme had een sterke drang tot missie en werd later een in omvang veel grotere religie. Die drang ontbrak bij het jaïnisme en dat had ook nauwelijks bekeerden buiten India. Het verval van het boeddhisme in India was voor het jaar 1000 al begonnen. De gevolgen van de daarna volgende islamitische invasies waren een belangrijke oorzaak dat het boeddhisme aan het eind van de veertiende eeuw vrijwel geheel uit India verdwenen was. Ook het jaïnisme had te lijden van die gevolgen, maar wist zich te handhaven .
 
== Overzicht van de leer ==
Regel 66 ⟶ 55:
 
===Geweldloosheid===
Geweldloosheid, ''ahimsa'', is de centrale leer van het jainismejaïnisme. Het hele doen en laten van de jains is gericht op het niet-schaden van andere levende wezens. Het betreft fysiek geweld, maar ook verbaal en mentaal geweld. Ze voelen dat de wereld dat het meeste nodig heeft en het meeste mist. Het komt aan op het in praktijk brengen van broederschap. De jain moet zich aan vijf hoofdgeloften houden: vrij te zijn van geweld, liegen, stelen, seksueel wangedrag en wereldse gehechtheid. De jain denkt na en mediteert over: vriendschap met alle levende wezens, blijdschap voor hen die (vooral in spiritueel opzicht) verder zijn, mededogen voor alle lijdende wezens, tolerantie of onverschilligheid voor mensen die zich onbeschaafd of slecht gedragen.
 
=== Voedingswetten ===
Regel 83 ⟶ 72:
{{Appendix|2=
* {{en}} Bronkhorst, Johannes (2007): ''Greater Magadha, Studies in the Culture of Early India'', Brill Academic Publishers Inc., Handbook of Oriental Studies, section 2, South Asia Series.
* {{en}} Dundas, Paul ( 1992) ''The Jains'', Routledge.
* {{en}} Flügel, Peter, ( 2005) [https://www.soas.ac.uk/ijjs/archive/file32517.pdf ''The invention of Jainism. A short history of Jaina Studies''], International Journal of Jaina Studies.
 
{{References}}