Wet van Baumol: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
+grafiek
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
[[Bestand:US CPI.jpg|thumb|500px|De wet van Baumol stelt dat [[Dienst (economie)|diensten]] relatief duurder worden dan [[Goed (economie)|goederen]]. Onderling zijn er bij diensten echter grote verschillen te zien, zoals hier bij verschillende [[Consumentenprijsindex|consumentenprijsindices]] van het US [[Bureau of Labor Statistics]]. Andere zaken spelen daarbij dan ook een rol]]
[[Bestand:US Employment.jpg|{{largethumb}}|De [[werkgelegenheid]] in de Verenigde Staten is vooral toegenomen in de dienstensector]]
De '''wet van Baumol''' stelt dat de [[Tertiaire sector|dienstensector]] en [[Quartaire sector|niet-commerciële sector]] relatief duurder worden bij een stijging van de [[arbeidsproductiviteit]] in de [[agrarische sector]] en de [[Secundaire sector|industriële sector]]. Omdat veel overheidsdiensten relatief arbeidsintensief zijn, groeit de productiviteit voor de quartaire sector minder snel dan in de primaire en secundaire sector. Een gevolg is dat het aandeel van de overheidsbestedingen in een land een steeds groter deel gaat uitmaken van het [[bruto nationaal product]] en dat de [[economische groei]] af zal vlakken. De [[Wet (wetenschap)|wet]] werd opgesteld door de Amerikaanse econoom [[William Baumol]].
 
[[Arbeidsdeling|Arbeidsdeling en -verdeling]], [[specialisatie]], [[innovatie]], [[mechanisering]] en [[automatisering]] maken dat in de laatste twee sectoren de [[Productiviteit (economie)|productiviteit]] relatief eenvoudig verhoogd kan worden, iets wat in de eerste twee sectoren moeilijker of niet mogelijk is. De sectoren waarin dit wel mogelijk is, worden minder afhankelijk van [[Arbeid (economie)|arbeid]] en daarmee [[Kapitaalintensiteit|kapitaalintensiever]]. De daarmee gepaard gaande [[economische groei]] kan zich uiten in [[Arbeidsloon|loonstijgingen]]. Deze beperken zich niet tot de laatste twee sectoren, maar zijn door [[marktwerking]] uiteindelijk merkbaar in de gehele [[arbeidsmarkt]]. De relatief [[Arbeidsintensiteit|arbeidsintensievearbeidsintensievere]] sectoren worden daarmee relatief duur.
 
[[Beroep]]en die zich slecht lenen voor een hogere [[Doelmatigheid|efficiëntie]] zijn onder meer leerkrachten, verplegend en verzorgend personeel, uitvoerende kunstenaars, kappers en schoenmakers. Zo heeft een [[orkest]] nu net zoveel [[Muzikant|musici]] nodig als honderd jaar geleden om een [[Compositie (muziek)|compositie]] uit te voeren en duurt een [[Concert (uitvoering)|uitvoering]] nog net zo lang. Als de [[loonontwikkeling]] in deze sector achterblijft, dan zal het op den duur moeilijk worden om bekwaam personeel te werven en vast te houden.
 
Dit zou het einde van een dergelijke sector kunnen betekenen, maar de toegenomen [[welvaart]] maakt dat de [[Vraag (economie)|vraag]] naar deze [[Dienst (economie)|diensten]] toe kan nemen waarmee de loonstijgingen betaald kunnen worden. Als deze toegenomen welvaart gepaard gaat met een hogere vraag naar [[Kwaliteit (eigenschap)|kwaliteit]] dan kan de dienst relatief nog duurder worden, zoals bij kleinere [[schoolklas]]sen en betere [[Gezondheidszorg|zorg]].
 
Omdat veel overheidsdiensten relatief arbeidsintensief zijn, groeit de productiviteit voor de quartaire sector minder snel dan in de primaire en secundaire sector. Een gevolg is dat het aandeel van de overheidsbestedingen in een land een steeds groter deel gaat uitmaken van het [[bruto nationaal product]] en dat de economische groei af zal vlakken.
 
[[Categorie:Economische wet]]