Gérard de Nerval: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k -/- spaties voor ref (verzoek op WP:VPB)
Regel 23:
==Biografie==
===Jeugd===
Gérard de Nerval was een zoon van de legerarts Étienne Labrunie en Marie-Antoinette Laurent, dochter van een linnenkoopman uit de [[rue Coquillière]] in Parijs. Hij werd geboren op [[22 mei]] [[1808,]] rond 20 uur<ref> Pierre Petitfils, Nerval, biographie, éditions Julliard, collection les vivants, Paris, 1986, p. 14 (ISBN 2260004849)</ref>, in Parijs, in de [[rue Saint-Martin]] nr. 96 (tegenwoordig nr. 168). Nadat hij op 23 mei gedoopt was in de kerk van [[Saint-Merri]], werd hij enkele maanden later toevertrouwd aan een voedster in Loisy <ref name="petitfils">Pierre Petitfils, Opcit, [[1986]], p. 15.</ref>, in de buurt van [[Mortefontaine (Oise)|Mortefontaine]], in de Valois. Op 8 juni daaropvolgend nam zijn vader als adjunctlegerarts dienst in het [[Grande Armée]] van Napoleon, werd daar al snel bevorderd tot legerarts en op 22 december gedetacheerd bij het [[Rijnleger]]<ref name="petitfils"/>. Zijn moeder die haar man gevolgd was op Napoleons Russische veldtocht stierf op 29 november 1810 in [[Głogów (stad)|Glogau]] in [[Silezië]]. Van 1808 tot 1814 wordt Gérard in [[Mortefontaine (Oise)|Mortefontaine]] opgevoed door zijn oudoom van moederskant, Antoine Boucher, op het platteland van de Valois en daarna in [[Saint-Germain-en-Laye]] en Parijs. In het voorjaar van 1814 keert dokter Labrunie terug in de burgermaatschappij, vestigt zich als arts in Parijs en betrekt samen met zijn zoon een woning in de rue Saint-Martin 72<ref name="hubnebayle"> Zie ook de biografische opmerkingen in Corinne Hubner-Bayle, Gérard de Nerval. La marche à l'étoile, Éditions Champ Vallon, 2001, 252 pagina’s, pag. 238-241 (ISBN 2876733307).</ref>, die regelmatig in een aantal van zijn novellen voorkomt.
In 1822 gaat hij naar het [[Lycée Charlemagne]], waar [[Théophile Gautier]] <ref name="hubnebayle"/> een van zijn medeleerlingen is. Daar schrijft hij in de eerste klas (het schooljaar 1823 – 1824) zijn eerste als manuscript bewaarde veertig pagina’s lange dichtbundel: ''Poésies et Poèmes par Gérard L. 1824'', die hij in 1852 aan [[Arsène Houssaye]] schenkt<ref> Pierre Petitfils, op. cit., 1986, pag. 37.</ref>. Hij heeft dan al onder de naam Gérard L. een lofrede geschreven op [[Napoleon I]]: ''Napoléon ou la France guerrière, élégies nationales'' (Napoleon of het krijgshaftige Frankrijk, lofdichten van het volk), dat werd gepubliceerd door [[Pierre-Francois Ladvocat]] en in 1827 opnieuw werd uitgegeven door Touquet<ref> Pierre Petitfils, op. cit., 1986, pag. 40.</ref>. Het jaar daarop schrijft hij onder het pseudoniem ''Beuglant'<ref name="petitfils"/> de ''Épîtres à Monsieur Duponchel''. In juli 1826 waagt hij zich aan een satire naar aanleiding van het schandaal bij Académie Française, die bij een voordracht de voorkeur geeft aan [[Charles Brifaut]] boven [[Alphonse de Lamartine]] <ref name="petitfils"/>. Hij schrijft dan de ''Complainte sur l'immortalité de Monsieur Briffaut'' (Klaaglied over de onsterfelijkheid van de Heer Briffaut [spelfout van de schrijver]) en vervolgens een artikel in dezelfde geest: ''L'Académie ou les membres introuvables'' (De Academie of de onvindbare leden), wat de reden is dat hij in 1828 wordt afgewezen als deelnemer aan de wedstrijd van de Academie.<ref>Pierre Petitfils, op. cit., 1986, pag. 39.</ref>.
 
Op 28 november 1827, kondigt de ''Journal de la Librairie'' het verschijnen aan van zijn vertaling van de ''[[Faust (Goethe)|Faust]]'' die de titel draagt: ''Faust, tragédie de Goethe, traduite par Gérard'' (1828)<ref> Jean Richer, Nerval par les témoins de sa vie, éditions Minard, 1970, tekst 3, pag.73 (ISBN 0320054993).</ref>. Nerval is dan pas twintig, heeft een gebrekkige kennis van het Duits, maar zijn vertaling werd alom geprezen. Goethe schrijft hem zelfs persoonlijk “dat hij nog nooit zo goed is begrepen” en verkiest Nervals vertaling boven zijn eigen werk.
 
===Eerste stappen naar succes===
Regel 33:
1830 is het jaar van de twee revoluties: de romantische revolutie waar Gérard aan deelneemt en de politieke revolutie van de [[Trois Glorieuses]] (de Drie Roemruchte Dagen, 27, 28 en 29 juli) waarbij hij slechts nieuwsgierige toeschouwer is. Voor politiek heeft hij geen belangstelling. Toch hebben de barricaden hem geïnspireerd tot een ellenlang gedicht: ''Le peuple, son nom, sa gloire, sa force, sa voix, sa vertu, son repos'' (Het volk, zijn naam, zijn roem, zijn stem, zijn deugd en zijn rust) dat in augustus 1830 gepubliceerd wordt in de ''[[Mercure de France]]'' van de ''[[XIXe eeuw]]''<ref>Édouard Peyrouzet, Gérard de Nerval inconnu, José Corti, 1965, pag. 112</ref>[8]. Hij publiceert ook nog een pamflet: ''Nos adieux à la Chambre des Députés de l'an 1830 ou, Allez-vous-en vieux mandataires, par le Père Gérard, patriote de 1789, ancien décoré de la prise de la Bastille'' (Ons vaarwel aan de Kamer van Afgevaardigden van het jaar 1830 oftewel, Rot op oude gevolmachtigden, door Pater Gérard, patriot sinds 1789, oud-geridderde van de inname van de Bastille) en ''En avant, marche!'' gepubliceerd in het ''Le Cabinet de lecture'' op 4 maart 1831.<ref>Pierre Petitfils,1986, pag. 60</ref>.
 
De twee belangrijkste dingen die Gérard zich heeft voorgenomen zijn een bloemlezing van de Duitse en een van de Franse dichtkunst, twee werken waarvoor hij heel veel documentatie nodig heeft, waarover hij kan beschikken dankzij [[Alexandre Dumas père|Alexandre Dumas]] en [[Pierre-Sébastien Laurentie]] die ervoor zorgen dat hij een toegangsbewijs krijgt voor alle bibliotheken, zodat hij geen tijd meer hoeft te verliezen in de leeszaal van de bibliotheek.<ref> Huguette Brunet et Jean Ziegler, Sur Gérard de Nerval et la Bibliothèque Nationale, Presses universitaires de Namur, 1982, deel 4, pag. 2-53.</ref> Hij heeft een enorme leeshonger, verdiept zich in de meest verschillende onderwerpen, zoals hij later in Aurelia schrijft:
 
{{cquote|1=“Mijn boeken, een merkwaardige verzameling over wetenschap uit alle tijden, over geschiedenis, reizen, godsdiensten, kabbala en astrologie, genoeg om de schimmen van Pico della Mirandola, Meursius en Nicolas van Cusa te vermaken — de hele Toren van Babel in tweehonderd banden, — alles had men voor mij bewaard! Reden om een gek wijs te maken; we moeten nog zien of het ook een wijs man gek kan maken.”}}
Regel 41:
De tweede bloemlezing is een ''Keuze uit de gedichten van [[Ronsard]], [[Joachim du Bellay]], [[Jean-Antoine de Baïf]], [[Guillaume du Bartas]] en [[Jean-Baptiste Chassignet]], met een voorwoord door M. Gérard ''.
 
Beide werken waren geen groot succes. In de herfst van 1830 riep [[Charles Augustin Sainte-Beuve|Sainte-Beuve]] echter de Grote Kring (het letterkundig genootschap) bijeen om de overwinning van [[Victor Hugo]] te vieren; daar waren toen onder anderen lid van: [[Alfred de Vigny]], [[Alfred de Musset]], [[Charles Nodier]] [[Alexandre Dumas père|Alexandre Dumas]] en [[Honoré de Balzac]] en hun bijeenkomsten vonden plaats in de [[Rue Notre-Dame-des-Champs]], bij Hugo thuis of bij de schilder [[Eugène Devéria]], broer van [[Achille Devéria]]. Die kring begon echter al uiteen te vallen. Tegelijkertijd ontstond echter een nieuwe kring, de Kleine Kring, waarvan de stuwende kracht de beeldhouwer [[Jean Bernard Duseigneur]] was. Deze ontving de leden in zijn atelier, dat hij ingericht had in een groentewinkel.<ref> Pierre Petitfils,1986, pag. 63.</ref>
 
Dat is het moment waarop Nerval besluit toneelstukken te gaan schrijven in de stijl van Hugo. Twee van zijn werken krijgen een zeer goed onthaal in het [[Théâtre de l'Odéon]] : ''Le Prince des sots'' (De prins der dwazen) en ''Lara ou l'expiation'' (Lara of de Verzoening). Ze hebben niet evenveel succes, maar Gérard voegt dan aan zijn voornaam een schrijversnaam toe.
Regel 48:
 
===Eerste psychosen===
Een van de kenmerken van de Kleine Kring is dat de leden zich zeer luidruchtig gedragen, zich te buiten gaan aan drank, grappen en grollen uithalen, woordspelletjes spelen en ongeregeldheden op straat veroorzaken.<ref> Édouard Peyrouzet, Gérard de Nerval inconnu, José Corti, 1965, pag. 127.</ref> Het is naar aanleiding van een van die optredens van de groep dat een nachtpatrouille van de politie drie of vier Jonge Fransen arresteren, waaronder Nerval en [[Théophile Gautier]]. Tijdens zijn gevangenschap in de [[gevangenis van Sainte-Pélagie]], schrijft Nerval een kort gedicht dat meteen verschijnt in ''Le Cabinet de lecture'' van 4 september 1831. Op 2 februari 1832 worden er opnieuw Jonge Fransen gearresteerd op beschuldiging van samenzwering en dit keer duurt hun straf veel langer.<ref> Jean Richer, éditions Minard, 1970, tekst 4, pag.74.</ref><ref> Philothée O'Neddy, Œuvres en prose, 1878.</ref>
 
Pas na zijn ontslag uit de gevangenis, op 2 april 1832, hoort hij het slechte nieuws: er is een cholera-epidemie uitgebroken. Zijn vader vraagt hem om hem in die drukke periode bij te staan en Gérard kan daar niet onderuit.<ref>Ange-Pierre Leca, Et le choléra s'abattit sur Paris, 1832, Albin-Michel, 1998 (ISBN 2226015493).</ref>[15]. In 1832 geeft hij toe aan het verzoek van zijn vader, maar tijdens de tweede epidemie in 1849 zoekt Gérard (die zich dan dus de Nerval noemt) zijn toevlucht bij [[Alexandre Dumas père|Alexandre Dumas]], waar hij [[Franz Liszt]] ontmoet. Vervolgens vertrekt hij naar [[Zwitserland]].
 
Bij zijn terugkeer in 1833 stelde Nestor Roqueplan hem de kolommen van zijn tijdschrift, ''La Charte de 1830'', ter beschikking. Een ander vriend (Édouard Georges) had hem echter voorgesteld om samen met hem een roman in afleveringen te schrijven, waarvan de handeling zich zou afspelen in het [[Bretagne (schiereiland)|Bretagne]] van de boerenopstandelingen (de chouanen). Het snelle succes, dat in 1829 was behaald door de historische roman [[Les Chouans]] van Honoré de Balzac, deed Nerval echter aarzelen <ref> Édouard Peyrouzet, José Corti, 1965, pag. 145.</ref>[16]. Toch gaf zijn verlangen om een bezoek te brengen aan de streek rond Vitré de doorslag en hij keerde terug met het verhaal: ''L'Auberge de Vitré'' dat hij later zou gebruiken in de proloog van zijn roman ''Le Marquis de Fayolle'', die na de dood van Nerval in 1856 werd gepubliceerd door Édouard Georges, die de tekst omwerkte en voltooide.<ref> [[Francis Carco]], Gérard de Nerval, Albin-Michel, 1953, pag. 49.</ref>[17].
 
Op januari 1834, na de dood van zijn grootvader van moederskant, erfde hij ongeveer 30.000 francs. Buiten weten van zijn vader vertrok hij naar Italië en bezocht daar [[Florence (stad)|Florence]], [[Rome (stad)|Rome]] en [[Napels (stad)|Napels]]. In 1835 nam hij zijn intrek in de Impasse du Doyenné bij [[Camille Rougier]], waar regelmatig een grote groep romantici bijeenkwam; in mei van dat jaar werd de ''Monde dramatique'' opgericht, een luxueus uitgevoerd tijdschrift, waaraan hij zijn hele erfenis verkwistte en dat uiteindelijk, met grote schulden in 1836 verkocht werd. Nadat hij op die manier zijn debuut had gemaakt in de journalistiek, ging hij van juli tot september samen met Gautier op reis naar België. In december ondertekende hij voor het eerst een artikel van zijn hand in ''[[Le Figaro]]'' met “Gérard de Nerval.” <ref name="hubnebayle"/>.
 
Op 31 oktober 1837 werd de komische opera ''Piquillo'' opgevoerd op muziek van Monpou; ondanks de medewerking van Nerval, werd het libretto alleen ondertekend door Dumas; Jenny Colon speelde de hoofdrol.<ref name="hubnebayle"/>. Nerval werd hartstochtelijk verliefd op de actrice [[Jenny Colon]] die die liefde echter niet beantwoordde. Volgens sommige deskundigen zou hij haar verafgood hebben, zelfs nog na haar dood en zou zij de figuur van de verloren Moeder zijn, maar ook de ideale Vrouw, die in zijn kenmerkende syncretistische gedachtewereld overliepen in [[Maria (moeder van Jezus)|Maria]], [[Isis (godin)|Isis]], en de [[koningin van Sheba]], die in de aandachtsgebieden van Nerval met elkaar wedijverden<ref> Bijvoorbeeld Christine Bomboir, Les lettres d'amour de Nerval : mythe ou réalité?, pag. 93-94, die van mening is dat de herinneringen die betrekking hebben op Jenny Colon Nerval mogelijk geïnspireerd kunnen hebben in Sylvie of de Petits châteaux de Bohême, en zelfs in Pandora, maar dat wat betreft Aurelia die opvatting “de toets der kritiek niet kan doorstaan.” Volgens haar zijn eveneens noch Le Monde dramatique noch Piquillo geschreven als eerbetoon aan Jenny Colon, en is de bijdrage van Jenny Colon aan de liefdesbrieven van Nerval afhankelijk van “historische veronderstellingen” die te onzeker zijn.</ref>. In Aurelia schrijft hij:
 
{{cquote|1=“Ik richtte mijn gedachten weer op de eeuwige Isis, de heilige moeder en echtgenote; al mijn verlangens, al mijn gebeden smolten samen in die magische naam; ik voelde me herleven in haar en soms verscheen zij aan mij in de gedaante van de Venus uit de oudheid, soms ook met de gelaatstrekken van de Maagd van de christenen.”}}
Regel 65:
 
Op 23 februari 1841 raakt hij voor het eerst in een psychotische toestand, waarbij hij verzorgd wordt in het huis van mevrouw Sainte-Colombe, in de Rue de Picpus. Op 1 maart publiceert [[Jules Janin]] in ''Les Debats'' een necrologie van Nerval. Na een tweede crisis op 21 maart, wordt hij van maart tot november opgenomen in de kliniek van dokter [[Esprit Blanche]], in [[Montmartre]].<ref name="hubnebayle"/>.
 
 
[[Bestand:Père-Lachaise - Division 49 - Nerval 01.jpg|200px|left|Graf van Nerval op Père-Lachaise.]]
Regel 96 ⟶ 95:
* ''La Main de gloire, histoire macaronique '' (1832)
* ''[[Raoul Spifame]], seigneur des Granges'' (1839), geromantiseerde biografie, later gepubliceerd in ''Les Illuminés''
* ''Histoire véridique du canard'' <ref> Gepubliceerd in Le Diable à Paris, Hetzel 1845. Bijeengebracht met de Monographie de la presse parisienne van Honoré de Balzac. Jean-Jacques Pauvert redacteur, 1965. pag. 9-23</ref> (1845)
* ''Scènes de la vie orientale'' (1846-1847)
* ''Le Marquis de Fayolle'' (1849), onvoltooide roman in afleveringen